Hoofdstuk 10
§1: conservatisme en liberalisme
Restauratie: periode tussen 1814-1830 van herstel van maatschappelijke en politieke verhoudingen
van vóór de Franse Revolutie
Ierse politicus Edmund Buurke: in 1790 de aanhangers van de Franse Revolutie gewaarschuwd dat
de macht op straat zou komen te liggen tijdens de Revolutie, en dat op korte termijn een generaal een
poging zou doen om de macht te grijpen. De chaos zou erger worden dan vóór de Franse Revolutie.
De geschiedenis had laten zien dat strak vasthouden aan oude rechten en wetten (zoals Magna Carta
van 1215) een goede basis was voor een geleidelijk groeiende inspraak van burgers en parlement.
De vrijheid van burgers zou het eerste slachtoffer zijn van het ingrijpen van Franse militairen.
En hij had gelijk: in 1792 was Frankrijk in oorlog met omringende staten en daarna had het wat
gebieden veroverd. Toen Napoleon Bonaparte aan de macht kwam, ging dit extra snel. Het ging mis
toen hij Rusland wilde veroveren en in 1814 werd Napoleon verslagen.
Gevolgen Napoleon:
- in veroverde staten had hij een einde gemaakt aan allerlei eeuwenoude privileges van adel
- nieuwe grenzen getrokken, nieuwe wetten uitgevaardigd en nieuwe bestuursfuncties
- oude koningen en prinsen vonden, na het verslaan van Napoleon, dat alles zoveel mogelijk
teruggedraaid moest worden (gerestaureerd) + voorkomen van nieuwe revoluties
- Restauratie had succes: op Congres van Wenen (1814-1815) werd macht hersteld
van verslagen vorsten en er moest machtsevenwicht tussen grote staten komen
→ Frankrijk werd omringd met enkele nieuwe sterke staten
Simpel herstel was echter niet mogelijk, door verschillende interpretaties Franse Revolutie:
- aanhangers van het conservatisme: vonden een traditioneel bestuur door een keizer of
koning en mensen van adel, de beste garantie voor stabiliteit en veiligheid. Zij steunden de
restauratie.
- aanhangers van het liberalisme: weigerden te accepteren dat sommigen, op grond van hun
geboorte, wel recht hadden op macht en anderen niet. Burgers moesten daarom bij het
bestuur betrokken zijn. Daarnaast hechtten zij veel waarde aan vrijheid van meningsuiting,
drukpers en vergadering.
In heel Europa wilde liberale burgers meer inspraak en politieke vrijheden:
- 1830: nieuwe revolutie in Frankrijk. De koning sloeg op de vlucht en werd vervangen door
een ‘burgerkoning’ die meer rechten voor burgers toestond.
- 1848: nieuwe golf van liberale revoluties door Europa. Frankrijk was weer het
begin hiervan: koning moest weer aftreden en burgers kregen alweer meer
rechten → algemeen stemrecht voor mannen. In Midden-Europa: vorsten en adel
moesten beetje bij beetje macht afstaan
Nieuw probleem: wat als de meerderheid korte metten maakt met wensen/rechten van minderheid?
- John Stuart Mill: 1859: pleitte voor optimale vrijheid van het individu, ook t.o.v.
meerderheid. Mensen met andere opvattingen waren belangrijk: daagden de
maatschappij uit en konden haar verder brengen. Overheidsdwang →
onderdrukking, verstarring en economische daling. Wanneer gedrag gevaar
opleverde voor anderen, mocht de wet gehoorzaamheid afdwingen.
Gevolgen voor Nederland:
- 1795: oude Republiek vervangen door een revolutionaire staat: de Bataafse Republiek
- 1806: Bataafse Republiek opgeheven, en Napoleon had zijn broer Lodewijk ingesteld als
koning van Koninkrijk Holland
- 1810: koninkrijk opgeven en Nederland onderdeel van Frankrijk geworden
- 1813: Nederlanders had genoeg van Frankrijk en hun revoluties → weinig
verlangen naar een Republiek, wel behoefte aan een Oranje aan het hoofd
- 1814: Willem Frederik van Oranje-Nassau als ‘soeverein vorst’ ingehuldigd
- 1815: trad aan als ‘koning’ Willem I, omdat tijdens het congres van Wenen besloten
was dat Oostenrijkse Nederlanden (België) bij Nederland gevoegd werd, om Frankrijk
te omringen met sterke staten
, Veranderingen van het Koninkrijk der Nederlanden:
- groter geworden qua grondgebied
- Republiek was samenwerkingsverband met zelfstandige gewesten. Toen werd er een
eenheidsstaat van gemaakt, door Bataafse en Franse revolutionairen. Koninkrijk van 1815
bouwde hierop voort. I.p.v. een republiek, werd het een constitutionele monarchie: koning
is het staatshoofd, maar is gebonden aan de grondwet (constitutie).
- grondwet: garandeerde vrijheden, zoals vrijheid van drukpers
- Republiek kende geen verkiezingen, maar bij het nieuwe bestuur werden koning en ministers
gecontroleerd door een parlement, die gekozen was door een deel van de bevolking
De koning had alsnog veel macht: bepaalde zelf wie zijn ministers werden en hij kon een parlement
‘ontbinden’. Het parlement bestond uit de Eerste kamer en de Tweede kamer, en deze Tweede kamer
werd gekozen door een kleine groep welgestelden: censuskiesrecht: alleen mannen die bepaalde
hoeveelheid belasting betaalden, mochten stemmen. Daarnaast was het indirecht: stemmers kozen
Provinciale Staten, deze kozen de leden van de Tweede Kamer. Eerste kamer werd door koning zelf
gekozen. Daarnaast kon Willem I ook besluiten nemen, zonder het parlement: ‘Koninklijke besluiten’
De burgers kwamen in opstand:
- 1830: regionale opstand: burgers uit het toegevoegde gedeelte voelden zich
achtergesteld → België werd een apart land
- 1839: Willem I erkende dat België een apart land was
- 1848: Willem II was bang voor een revolutie: liberalen hadden vaker aangedrongen, o.l.v.
Johan Rudolf Thorbecke, op invoering van een liberale grondwet. Willem II stemde er mee in.
- grondwet: koning maakte deel uit van de regering, maar de ministers waren
verantwoordelijk voor het regeringsbeleid: ministeriële verantwoordelijkheid. De
Tweede Kamer besloot voortaan of een minister moest worden ontslagen. Daarnaast
stond ook in de grondwet vrijheid van onderwijs (recht van burgers om scholen op
te richten) en vrijheid van vereniging en vergadering (recht van burgers om
zichzelf te organiseren). Kiesrecht bleef wel beperkt
§2: emancipatie
Amerikaanse democratische revolutie: streven naar rechtvaardige samenleving voor alle burgers
- toch telde vrouwen als arme (ex-) slavinnen vrijwel niet mee
Ook in Europa waren de revolutie idealen nog nauwelijks werkelijkheid: groepje welgestelde mannen
in een paar landen hadden toegang tot landsbestuur en adel, vorsten en geestelijkheid moesten hun
macht steeds meer delen met de gegoede burgerij.
- Grote meerderheid: geen invloed op bestuur en op economische en sociaal vlak
werden ze achtergesteld
Sinds revoluties werd de maatschappelijke ongelijkheid gezien als onterecht. In de 19e eeuw
ontstond verzet tegen elke vorm van ongelijkheid. Slaven, vrouwen, arbeiders en religieuze
minderheden streefden naar emancipatie (= gelijkberechtiging)
18e eeuw: al protest tegen verschillen tussen vrije burger en slaaf
- kort na 1800 schaften Europese landen slavenhandel af, Engeland als eerste
- 1833: afschaffing slavernij in Engelse koloniën
- 1848: afschaffing slavernij in Franse koloniën
- VS: strijd liep moeizaam → uiteindelijk een burgeroorlog. Noord had gewonnen en
in 1865 ook in Zuid slavernij afgeschaft.
- 1863: afschaffing slavernij in Nederlandse koloniën
Tweede ongelijkheid: verschil tussen man en vrouw
- vrouwen actief in burgeroorlog VS → ook actief in strijd voor vrouwenrechten:
feminisme
- 19e eeuw: vrouw had geen kiesrecht, kon alleen en huis kopen met toestemming van man,
mocht geen echtscheiding aanvragen en verdiende zij voor hetzelfde werk minder dan de
man