Ontwikkelings- &
Onderwijspsychologie
Chapter 2. Prenatal Development and the Newborn Period (p. 44-70)
Belangrijke thema’s zullen zijn:
Nature vs nurture = biologische en omgevingsfactoren.
Active Child = hoe actief foetus is, draagt bij aan ontwikkeling.
Sociocultureel context = mensen denken verschillend over hoe leven begint etc.
Individuele verschillen = bijv. geslachtsverschillen.
Continuity/discontinuity = er is sterk contrast tussen prenatal en postnatal leven, maar
gedrag van baby’s hebben duidelijk een connectie met hun gedrag en ervaring in de
baarmoeder.
Research and children’s welfare = hoe armoede prenatale ontwikkeling en birth outcomes
beïnvloeden en interventieprogramma’s.
Prenatale ontwikkeling is altijd heel mysterieus geweest
Aristotle verwierp het idee van preformatie (er is al een heel klein figuurtje aanwezig dat
groter zal worden) en kwam met epigenesis (later epigenetica)
= opkomst van nieuwe structuren en functies in loop van ontwikkeling.
Wij worden geboren door samensmelting van twee gameten (= spermacel en eicel) die
gevormd zijn tijdens meiose (= celdeling waardoor elke spermacel en eicel maar de helft van
DNA, 23 chromosomen, heeft).
o Bijna alle eicellen zijn gevormd tijdens prenatale ontwikkeling, terwijl spermacellen
constant gevormd worden.
o Bevruchting vindt plaats wanneer celkernen van spermacel en eicel samensmelten en er
ontstaat een zygote.
o 1 eicel + ~500 miljoen spermacellen -> “Survival of the fittest”
Ontwikkelingsprocessen
1. Cell division/deling: Zygote -> mitose (=normale celdeling) -> embryo (3-8 weken) -> mitose -
> foetus (vanaf 9 weken)
2. Tijdens embryo periode is er cell migration = nieuw gevormde cellen (zoals neuronen)
bewegen naar andere delen van embryo vanaf het punt waar ze ontstaan zijn.
3. Daarna cell differation = embryonic stem cells gaan zich verplaatsen en specialiseren qua
functie en structuur.
-> Proces van differation op basis van waar de stamcellen zich bevinden en welke genen in
die cel worden expressed.
4. Apoptose = geprogrammeerde celdood
Naast deze 4 processen spelen hormonen ook een
grote rol:
o Wel Androgenen: foetus man -> Geen
androgenen: foetus vrouw
o Androgenen komen uit de foetus zelf
, Individuele verschillen: geslachtsverschillen
Meisjes embryo : jongens embryo staat 50 : 50
Meisjes embryo grotere kans op niet halen van geboorte, maar na geboorte grotere kans op
overleven
Jongens hebben meer stress bij geboorte, meer kans op ontwikkelingsproblemen (taal,
dyslexie), zijn impulsiever tijdens adolescentie en hebben grotere kans om zelfmoord te
plegen of gewelddadig dood te gaan.
In meeste culturen willen families eerder jongens dan meisjes
Early development
Identical twins (eeneiig) en fraternal twins (twee-eiig)
Bij eind van 2e week is zygote in wand van baarmoeder en vormen oa placenta en amniotic
sac (=zak om foetus heen gevuld met vloeistof om foetus te beschermen) en wordt de neural
tube (= wordt uiteindelijk brein en ruggengraat) gevormd.
-> Placenta = support orgaan, sommige stoffen kunnen wel door placenta heen tussen
moeder en foetus uitgewisseld worden, zorgt ervoor dat bloed van moeder niet
mixed met bloed van foetus, beschermt foetus enigszins tegen giftige stoffen en
produceert hormonen (estrogeen, progesteron)
-> Umbilical cord = tube met aders die foetus en placenta connect.
Celhalocaudal development = gebieden vlakbij hoofd
eerder ontwikkelen dan gebieden verder van het hoofd
vandaan.
Tijdens laatste 5 maanden groeit vooral lower part van
lichaam (daarvoor vooral gebieden dichtbij hoofd)
Na 28e week wordt de foetus alleen maar zwaarder, maar
is alles wat er moet groeien al aanwezig (foetus zou
kunnen overleven als het nu geboren wordt)
Fetal behavior
Beweging:
o Foetus beweegt al vanaf 5 of 6 weken en bewegingen worden steeds complexer.
, o Slikken: foetus slikt amniotic vloeistof om foetus voor te bereiden op leven buiten
baarmoeder.
o Na 12 weken kan de foetus alle bewegingen maken die het ook maakt bij geboorte.
o Hoe actief foetus is, bepaalt onder andere hoe actief netgeborene zijn (en hoe sneller ze
na geboorte kunnen ademen).
Behavioral cycles:
o Circadian ritme, rest-activiteit cycles
Fetal experience (voorkeuren die ze dan ontwikkelen, zijn ook terug te vinden na geboorte):
Zicht en aanraking: weinig visuele prikkels, veel tactiele stimulatie door eigen bewegingen.
Smaak: vruchtwater neemt smaak en geur aan van eten
-> foetussen hebben voorkeur voor zoete smaken
Ruiken (geuren in vloeistoffen)
Horen (veel geluid in baarmoeder, stem van moeder kan ook gehoord en herkend worden, in
laatste maanden kan foetus ook geluid van buiten baarmoeder horen)
Fetal learning (tijdens laatste 3 maanden nadat centrale zenuwstelsel is ontwikkelt om te kunnen
leren)
Foetus raakt gewend aan bepaalde stimuli (= habituation), maar kan weer interesse krijgen
als er verandering in stimuli optreedt (= dishabituation)
Foetus leert moeders stem herkennen en wordt er ook opgewonden van -> maar leert geen
inhoudelijke dingen, alleen stem zelf herkennen
Fylogenetische continuïteit =mensen zijn vergelijkbaar met zoogdieren, omdat we zelfde
evolutionaire geschiedenis hebben.
-> Dieronderzoek: geur van vruchtwater
Hazards to Prenatale Ontwikkeling
Miscarriages komen vaak voor
Er zijn genetische factoren en omgevingsfactoren die hazards vormen:
o Omgevingsfactoren die potentieel gevaarlijk zijn voor foetussen = teratogenen
o Teratogrens zijn meest gevaarlijk tijdens sensitive periode (wanneer organen bijv.
gevormd worden, timing) en wanneer ze in grote dosis en lang worden exposed aan
foetus (= dose-respone relation)
-> Tijdens de eerste 2 weken is de zygoot onaantastbaar
-> timing van sensitieve periodes verschilt per orgaan (zie fig. 2.14 blz. 61)
-> meestal zijn er meer factoren die invloed hebben op damage van foetus
-> sommige hebben sleeper effects = komen later pas tot uiting (schade op latere leeftijd)
Omgevingsfactoren als hongersnood, lucht- en watervervuiling zorgen ook voor schade.
Gedrag van moeder heeft invloed op foetus:
o Dieet (positief)
- Foliumzuur (vitamine B) -> is goed voor foetus
- Andere voedingsstoffen (bijv. calcium) -> is goed voor foetus
-> Geen goede voeding tijdens zwangerschap resulteert in o.a. kleinere hersenen.
o Schadelijke stoffen (negatief):
- Roken: kansen op miskramen groter en minder zuurstof naar foetus.
-> is een dose-response relatie: hoe meer roken, hoe slechter.
- Alcohol: foetale alcoholsyndroom, breinschade
, = facial disformities, intellectual disability, aandachtsproblemen en hyperactief.
- Drugs:
-> bijv. opioïden, tegen pijn, en wiet, beschadigen ontwikkelend brein.
-> SSRI’s (tegen depressie) is ook schadelijk -> moeders liever in therapie dan
medicijnen wanneer ze last hebben van depressie.
Leeftijd en gezondheid van moeder hebben ook invloed op foetus:
o Hoe ouder moeder is, hoe groter de risico op afwijkingen.
-> maar ook te jonge moeder zijn (<15 jaar) is slecht: minder baby’s overleven 1e jaar.
o Infecties:
- Rode hond
- Cytomegalievirus (herpes -> kan o.a. centrale zenuwstelsel aantasten)
- Influenza (griep -> dan bijv. vaker schizofrenie hebben)
- Zika-virus (klein hersenpan)
o Geestelijke gezondheid (kan zorgen voor gedragsproblemen in kinderen)
- Stress (hormonen)
- Depressie