Sociologische Theorie 3
HC 1 inleiding
04/02/19; Herman van de Werfhorst
Sociologische theorie
Theorieën zijn verklaringen voor verschijnselen in de samenleving die we observeren via
propositiestelsels (als dit dan dat). Er moet een samenhang tussen concepten zijn en het
moet weerlegbaar zijn (falsificatie: een theorie die niet onwaar kan zijn, kan ook niet waar
zijn). Het is probabilistisch en precies.
1. Propositie
2. Verklaart verschijnselen vanuit sociaal handelen van actoren
3. Causaal (niet deterministisch)
Max Weber: Verstehen, Social action “We shall speak of action insofar as the acting
individual attaches a subjective meaning to his behavior”. “Action is social insofar as its
subjective meaning takes account of the behavior of others and is thereby oriented in its
course”. (Weber [1922])
- Action: wanneer de actor een subjectieve betekenis verbindt aan zijn gedrag
, - Social: wanneer gedrag zich voordoet op basis van het gedrag van andere individuen
(anticiperen of reageren op het gedrag van anderen)
Vier ideaaltypen sociaal handelen:
1. Doel-rationeel handelen; er zijn overwegingen genomen om bepaalde weloverwogen
doelen te bereiken. Kosten/baten analyse (berekenend te werk gaan).
Idee van utilitarisme; maximaliseren van nut.
2. Waarde-rationeel handelen; handelen omdat je zelf denkt dat het goed is. Gedrag dat
bepaald wordt door het geloof in het belang van een bepaalde waarde.
3. Affectief/emotioneel handelen; reageren op emoties/bepaald door emoties van de
actor. Bijv. vrijwilligerswerk
4. Traditioneel handelen; handelen vanuit tradities/gewoontes/ingewortelde
gewenning/automatische piloot (als je hierover gaat nadenken kom je erachter dat er
altijd een norm aan ten grondslag ligt en dan beweeg je je al snel naar
waardenrationaliteit toe). Bijv. naar de kerk gaan
Methodologisch individualisme; startpunt is het individu (alles is te herleiden tot het individu)
– microniveau – methodologisch omdat onderzoek bij het individu begint.
HC 2 structureel functionalism: passieve actie
06/02/19; Herman van Werfhorst
Structureel functionalisme: onderzoeksonderwerp: Overgang van pre-industriële naar
industriële tijdperk: waarom was er toch sociale orde? elementen van de samenleving hebben
een functie om de orde in de samenleving te behouden.
(Durkheim: mechanische + organische solidariteit macro processen)
Kernprobleem: sociale continuïteit. Hoe komt het dat samenlevingen over langere tijd hun
structuur handhaven, ook al is er een onophoudelijk verloop van de leden? Hoe komt het dat
de leden van een bepaalde samenleving over langere tijd dezelfde omgangsvormen hebben /
gedragsvoorschriften aanvaarden (de ‘normen en waarden’) / taal spreken / houdingen delen
ten aanzien van b.v. liefde en dood, arbeid en ouderschap, godsdienst en zorg voor zieken, etc.
Verschijnselen in de samenleving worden beschouwd vanuit de functies die zij hebben voor
het succesvol handhaven van de samenleving. Bindingen & Sociale orde.
Orde in de samenleving: vroege sociologen vroegen zich af hoe er sociale orde in de
samenleving bestond. Sommige patronen in de samenleving blijven gelijk, terwijl mensen
veranderen ze handhaven hun structuur: in omgangsvorm, gedragsvoorschriften. Vanuit
functies: bindingen + sociale orde instituties (huwelijk) krijgen we sociale orde. Sociale
systeem ≈ samenleving, maar tegelijkertijd is het ook weer niet gelijk aan de samenleving.
Sociale systemen doen zich voor op allerlei niveaus; op landniveaus, school, sociale groep,
instituties (bijv. universiteit), zelfs het individu kan gezien worden als sociaal systeem.
Sociaal systeem is de essentie van het functionalisme; het macro niveau waarbinnen micro
gedragingen plaatsvinden.
, T. Parsons (1902-1979)
VS. Grondlegger van het functionalisme. Verbond Durkheim (internalisatie van normen ter
bestendiging van de sociale orde), Weber (micro; social action, rationalisering) en Pareto
(equilibrium: situatie die beter kan worden voor 1 partij, zonder nadeel van de andere partij
stabiele situaties in de samenleving achterhalen om bestendigde sociale orde te verklaren.
Voor Parsons kun je de samenleving als een equilibrium (evenwicht) zien; er is stabiliteit in
een samenleving, ook al veranderen de mensen in de samenleving.
Social system: bestaat in een pluriteit van actoren die interacteren in een situatie met
minimaal een fysiek of omgeving aspect. bestaat uit meerdere individuen die met elkaar
interacteren in een situatie die tenminste een fysische of milieu aspect heeft, actoren die
gemotiveerd zijn in termen van een tendens van ‘optimalisation of gratification’ (er zit een
soort rationaliteit in; ze proberen hun welzijn te maximaliseren), en wiens relatie tot hun
situatie, inclusief die van anderen, is gedefinieerd en gemedieerd in termen van een systeem
van culturele structuur en gedeelde symbolen.
Patroonvariabelen (obv Tönnies)
--------------------------------- modernisering ------------------------------->
Gemeinschaft Gesellschaft
- Ascription – toeschrijving van - Achievement – toekomst obv eigen
‘toekomst’ bij je geboorte prestaties meritocratie (is ook soort
ascribed characteristic)
- Diffuseness – verschillende relaties - Specificity – specificatie van sociale
met 1 persoon (werk, gezin, sport relaties op 1 vlak (werk, gezin, sport
hetzelfde) gescheiden)
- Affectivity - Neutrality – in verhoudingen
- Particularism - Universalism – regels gelden voor
iedereen
- Collectivity - Self – individualisme
Functionalisme en moderniseringstheorie: van een pre-industriële naar een post-industriële
samenleving. Er was sprake van een afname van traditionele vormen van religie. Overgang
van selectie in onderwijs en arbeidsmarkt obv persoonlijke capaciteiten (kennis) ipv. obv.
Ascribed characteristics (klasse, etniciteit of sekse. Levenslopen worden individualisme.
Bell: technologische ontwikkelingen: steeds (constanter) meer en meer.
Handelingstheorie van Parsons
Op het niveau van de samenleving als geheel: vat mensensamenlevingen op als systemen.
Binnen die systemen kun je vier subsystemen onderscheiden. Die vier subsystemen vervullen
de vierbasisfuncties die vervuld moeten worden wil een samenleving goed werken. Op het
niveau van individuele mensen: wil het systeemgoedwerken, dan moet iedereen zijn rol
spelen, overeenkomstig de rolverwachtingen die horen bij de rol. Die rollen en
rolverwachtingen worden van kinds af aangeleerd: socialisatie. Dat gedrag wordt steeds
bijgestuurd met behulp van negatieve en positieve sancties, die variëren van zeer formeel tot
zeer informeel.
AGIL-schema: elk systeem moet aan bepaalde functies voldoen om te functioneren