Samenvatting Openbaar bestuur en bestuurswetenschappen
Week 1:
Introductie
Openbaar bestuur:
Het openbaar bestuur draait om het regelen van algemene belangen die de samenleving raken (res
publica zaak en openbaar). Het openbaar bestuur bevat dan ook het geheel van organisaties en
activiteiten die primair gericht zijn op de besturing van de maatschappij.
- In beperkte opvatting: de overheid of de staat
- In ruime opvatting: ook organisaties die niet bij de overheid horen maar wél een publieke taak
uitvoeren (bijv.: ziekenhuizen).
De samenleving is steeds complexer geworden en mensen konden op een gegeven moment niet
meer alles zelf regelen ontstaan openbaar bestuur.
3 logica’s van sturing in de maatschappij:
1. De staat Gaat over het algemene belang
2. De markt Gaat over producten en diensten op commerciële grond leveren
3. Het middenveld Gaat over private organisatie met (deels) publieke taken en private
organisaties zonder winstgevend oogmerk.
Politieke leiders:
Gezagdragers die direct of indirect verantwoording schuldig zijn aan democratisch gekozen
vertegenwoordigende organen.
Ambtenaren:
Benoemde functionarissen die ondergeschikt zijn aan politieke leiding. Staan deze politieke leiding bij
en geven uitvoering aan politieke beslissingen.
Er zijn drie verschillende dimensies om de mate aan te tonen van publiekheid van een organisatie:
1. Eigendom: van wie is de organisatie? Publiek- privaatrechtelijk.
2. Bekostiging: wie bekostigt de organisatie? Dit kan deels privaat, deels publiek zijn. (Bijv.
universiteiten)
3. Controle: de mate van de publieke controle. Bijv. banken of grote bedrijven (worden wel
degelijk gecontroleerd)
Verticale dimensie openbaar bestuur:
Het openbaar bestuur op meerdere niveaus, vooral territoriaal: wijk, gemeente, regio, provincies,
natiestaat, internationale staat.
Horizontaal dimensie openbaar bestuur:
Een tal maatschappelijk organisaties die niet alleen van de overheid zijn.
Multi-level governance:
Het besturen op deze meerdere schaalniveaus, door zowel overheden als andere partijen. Ook wel
het publieke domein bestaat uit openbaar bestuur en private zorg voor de publieke zaak.
,Kenmerken Nederlands openbaar bestuur:
- Constitutionele monarchie: De Koning is staatshoofd. Het handelen van de Koning is
gebonden aan de grondwet of geschreven constitutie.
- Rechtsstaat: Overheidshandelen is gebonden aan het recht, er mag niet naar willekeur
worden gehandeld. legaliteitsbeginsel: burgers beschikken over grondrechten.
- Gedeeltelijke scheiding der machten: Er is sprake van wetgevende, uitvoerend en
rechtsprekende macht. Deze zijn onafhankelijk van er elkaar en controleren elkaar trias
politica.
- Scheiding van kerk en staat
- Parlementair stelsel: De bevolking kiest rechtstreeks het hoogst besluitvormende orgaan, de
Tweede Kamer. De Regering is hier verantwoording aan verschuldigd. Ook wel indirecte
democratie of representatieve.
- Ministeriële verantwoordelijkheid: De ministers zijn verantwoordelijk, ook voor het
staatshoofd en rijksambtenaren.
- Vertrouwensregel: Minister worden geacht af te treden zodra zij het vertrouwen van de
volksvertegenwoordiging verloren hebben.
- Dualistisch: Volksvertegenwoordiging is onafhankelijk van de regering en ministers en
kunnen geen deel uit maken van de Staten-Generaal. Zelfde bij gemeenten en provincies
Gemeenteraden en Provinciale Staten zijn gescheiden van het College van B&W en het
College van Gedeputeerde Staten.
- Nederlandse bevolking kiest geen bestuurders. De Kroon benoemt formeel ministers,
burgemeester en CvK.
- Evenredige vertegenwoordiging als kiesstelsel: Aantal zetels voor een partij is gelijk aan de
aanhang van de partij onder de bevolking. Er is ook geen kiesdrempel (er is niet een bepaald
stemmenpercentrage wat een partij minimaal moet hebben).
- Gedecentraliseerde eenheidsstaat: Rijksoverheid die zijn taken aan lagere overheden
overdraagt.
- Geen constitutioneel hof: Er kan geen onafhankelijke rechterlijk instantie wetten toetsen aan
de grondwet.
- Omvangrijk functioneel bestuur: Naast de drie territoriale bestuurslagen (Rijk, provincie,
gemeente). Bestuursorganen die wettelijk een bepaald taken pakket hebben: Bijv.
Waterschappen.
Openbaar bestuur en publieke domein: decentralisatie en multi-governance systeem
(De-)centralisatie is de kern van de opbouw van het Openbaar Bestuur.
Gedecentraliseerde eenheidstaat:
Een eenheidsstaat: Staat voor dat er 1 institutionele orde is, er is één gemeenschappelijke uniforme
stand. Het is een samenhang en coördinatie die centraal, van bovenaf word opgelegd. (Rijksoverheid)
Gedecentraliseerd: Betekent, als de macht te groot wordt voor de eenheidsstaat, kan hij deze
overdragen. Er krijgen dan verschillende instantie ook macht (gemeentes, provincies,
waterschappen). Hierdoor kunnen ze elkaar in de gaten houden en is de macht verspreid. Er worden
dus taken en bevoegdheden aan ‘lagere rechtsgemeenschappen of bestuurslagen’ toegekend.
, Dit betekent dus, dat de overheid bijvoorbeeld gemeente bevoegdheden geeft, maar gemeentelijke
voorschriften mogen nooit in strijd zijn met de nationale wet- en regelgeving.
Hier vallen drie begrippen onder:
Autonomie:
Gemeente en provincies hebben eigen bevoegdheden m.b.t. de taken op hun grondgebied. Zij
mogen zelfstandig en op eigen initiatief regels vaststellen.
Medebewind:
Gemeente en provincies kunnen ook regels opstellen in opdracht van een hogere regelgeving.
Toezicht:
De Nationale overheid kan alle besluiten van lagere overheden vernietigen wanneer deze in strijd is
met de wet of het algemeen belang.
Het Huis van Thorbecke
Als eerste is het Huis van Thorbecke territoriaal en niet functioneel.
1. Europese Unie (is een extra verdieping, die later is toegevoegd.
2. Het Rijk
3. Provincies
4. Gemeenten
Er zijn twee soorten van decentralisatie binnen het openbaar bestuur
Territoriaal:
Het algemeen bestuur, het Rijk, de provincies en de gemeenten. Het is het toedelen van taken en
bevoegdheden, middelen en machten aan lagere (andere) overheden.
Het is efficiënt en effectief: je komt makkelijker aan informatie en je hoeft het niet alleen van
bovenaf te besturen.
Functioneel:
Takenpakket dat beperkt is in de wet, het gaat hierbij niet om een bepaald gebied maar om de
specifieke taak. Je verplaatst hierbij bepaalde functies naar een speciale organisatie die de juiste
expertises heeft. Ze vallen vaak niet direct onder ministeries, maar als er wat mis gaat is de minister
wel verantwoordelijk.
Er zijn twee soorten functionele decentralisatie:
Wat onderscheidend is, is niet het gebied, maar dat ze maar 1 taak hebben.
- Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s):
Zijn bijvoorbeeld, COA, KNMI, CBR, etc.
- Traditionele vormen:
Zijn waterschappen en beroepsverenigingen.
Er zijn drie criteria voor een bestuurslaag:
1. Er moeten directe verkiezingen voor zijn
2. Geen specifieke taak, maar veel verschillende