Joëlle Vos – TP_1H4
ONDERZOEK 1 (PERIODE 1)
- BEROEP OP ONDERZOEK – J. Brinkman, H. Oldenhuis
- BASISBOEK KWALITATIEF ONDERZOEK – B. Baarda, Bakker, A. Boullart,
T. Fischer, M. Julsing, V. Peters, T. van der Velden
Deze samenvatting bestaat uit:
- Hoofdstukken 1, 2, 4, 5, 7 (Brinkman) & Hoofdstukken 1, 2, 3, 8 (Baarda)
- Toetsdoelen van HOGESCHOOL LEIDEN (Toegepaste Psychologie) per hoofdstuk
- Informatie uit de presentaties van HOGESCHOOL LEIDEN (Toegepaste Psychologie)
De toetsdoelen per hoofdstuk die in deze samenvatting worden behandeld
1. De student kan de eisen die aan wetenschappelijk onderzoek worden gesteld (algemene
uitspraken, objectiviteit, controleerbaarheid, herhaalbaarheid, systematiek), benoemen en
uitleggen.
2. De student kan de stappen in de onderzoekcyclus uitleggen en herkennen.
3. De student kan een doelstelling formuleren: de doelstelling geeft antwoord op de vraag
waarom het onderzoek uitgevoerd wordt / wat je met het onderzoek wilt bereiken.
4. De student kan een wetenschappelijke probleemstelling formuleren: de probleemstelling
vloeit voort uit de probleemanalyse en geeft aan wat er onderzocht gaat worden.
5. De student kan deelvragen afleiden uit een theoretisch kader.
6. De student kan bepalen wat een geschikte onderzoeksmethode is voor het te onderzoeken
onderwerp (kwantitatief of kwalitatief).
7. De student kan verschillende onderzoeksopzetten (experiment, quasi-experiment,
achterafonderzoek, kwalitatieve opzetten) onderscheiden, en ook de populatie en het
meetinstrument benoemen.
8. De student kan de meetniveaus (nominaal, ordinaal, interval en ratio) onderscheiden.
9. De student kan de centrummaten (modus, mediaan, gemiddelde) onderscheiden en
berekenen.
10. De student kan de spreidingsmaten (spreidingsbreedte (range), variantie, standaarddeviatie)
onderscheiden en berekenen.
11. De student kan uitleggen wat de begrippen representativiteit, betrouwbaarheid en validiteit
inhouden en toepassen in een voorbeeld.
12. De student kan mogelijke fouten en problemen die uit de onderzoeksopzet voortkomen
benoemen en herkennen in een voorbeeld.
13. De student kan verschillende steekproeven (enkelvoudig of systematisch aselect,
gestratificeerd, quota-, sneeuwbal-, getrapt, gelegenheids- en gematcht) onderscheiden.
,Joëlle Vos – TP_1H4
Hoofdstuk 1
Onderzoek = doelgerichte activiteit om kennis op te doen die nieuw is voor het helpen oplossen van
een onderkend probleem
Praktijkgericht onderzoek (t.o.v. zuiver wetenschappelijk onderzoek)
- Gericht op verbetering van de praktijk
- Beslissingen nemen en praktijkproblemen oplossen
Oneigenlijke motieven voor onderzoek:
- Uitstellen van een moeilijke beslissing
- Het eigen gelijk willen bevestigen
- Ondersteunen van een toch al genomen beslissing
- Hopen op een wonder
- Geld kunnen krijgen of het op willen maken
- Status verhogen
- Pappen en nathouden
- Verantwoordelijkheid ontlopen of maskeren
Kwalitatief onderzoek Kwantitatief onderzoek
Open vragen Gesloten vragen
Interviews → Woorden Enquêtes → Cijfers
Wat-, waarom- en hoe-vragen Hoeveel- en hoe groot-vragen
Weinig onderzoeksobjecten Veel onderzoeksobjecten
Concreet Concreet
Smal & diep Hoeveelheid, veel respondenten
Anekdotisch bewijs
Mixed method
Een combinatie van kwalitatief en kwantitatief.
Eisen aan wetenschappelijk onderzoek
- Algemene (probabilistische) uitspraken
- Controleerbaarheid werkwijze en resultaten
- Herhaalbaarheid (=betrouwbaarheid) (en reproduceerbaarheid) → Meerdere keren
hetzelfde resultaat
- Objectief = zonder je eigen mening, (voor)oordelen, wensen, overtuigingen
= werkelijkheid zelf laten spreken en accepteren
- Systematische aanpak (zelfde situatie/omstandigheden)
Onderzoekcyclus
,Joëlle Vos – TP_1H4
Probleemanalyse
- Wat is het probleem?
- Hoe groot is het probleem?
- Wat is de aanleiding om onderzoek te doen?
- Voor wie is het een probleem?
- Wat zijn de gevolgen van het probleem?
Onderzoeksvraag = de vraag waarop het onderzoek antwoord moet geven
- Het antwoord op de vraag is altijd objectief
➔ Controle van de onderzoeksvraag → check de thesaurus
Beschrijvend onderzoek Als je een (probleem)situatie wilt beschrijven
Explorerend Uit het materiaal wat je verzamelt, doe je een idee op (iteratief
Verkennend onderzoek proces)
Observeren wat er gebeurt en wat het probleem is
Verklarend Toetsen van ideeën aan de hand van hypothese
Toetsend onderzoek
Iteratief proces = een theorie zoeken met een passende verklaring. Hier kan je verschillende
theorieën voor af moeten gaan voor je de juiste gevonden hebt
Probleemstelling = het onderwerp, vraag waarop onderzoek antwoord moet geven
- Het formuleren van een probleemstelling
o Concreet
o Scherp
o Ondubbelzinnig
o Kan deelvragen bevatten
- Vragen die worden beantwoord in een probleemstelling
o Wat alle begrippen en termen inhouden
o Om wie of wat het gaat
o Welke omstandigheden het betreft
- Het antwoord op de vraag is altijd objectief
- Waarom- en waardoor-vragen vermijden
➔ Controle van de probleemstelling → check de thesaurus
Doelstelling = Heeft te maken met waarom, de probleemstelling en het wat van het onderzoek. Dus
wat je wilt bereiken.
➔ De doelstelling is de reden waarom je het onderzoek gaat doen. Wat moet het onderzoek
opleveren?
Inleiding = aanleiding van het onderzoek en de doelstelling ervan. Het praktisch belang ervan wordt
geschetst
Theoretisch kader
- Wat is er al bekend?
- Welke theoretische modellen en benaderingen bestaan er?
- Wat heeft verwant onderzoek al opgeleverd?
- Welke haken en ogen zitten er aan het onderwerp?
Achterafonderzoek = onderzoeksvorm waarbij de onderzoeker de onderzoekscondities niet zelf
toekent aan objecten
, Joëlle Vos – TP_1H4
Quasi-experiment = achteraf-onderzoek dat door sme maatregelen sterk is geworden in causale
bewijskracht
- Eén verschil met zuiver experiment: geen random toewijzing van individuen aan condities,
maar maakt gebruik van bestaande groepen
Zuiver experiment
- Onderzoek manipuleert X
- Onderzoeker wijst individuen random toe aan condities
- Onderzoeker houdt al het andere constant
- Onderzoeker meet Y (een duidelijke afhankelijke variabele)
Thesaurus = een boek met alle officiële zoektermen voor een specifiek vakgebied, inclusief de
verwante en bredere termen
De probleemstelling is de achtergrond waaruit de onderzoeksvraag komt
De onderzoeksvraag is de vraag waarop het onderzoek antwoord op moet geven
De doelstelling is de reden waarom je het onderzoek doet
Een festival organisatie wil een festival organiseren in Amstelveen, ze willen weten of er genoeg
bezoekers komen en wat de bezoekers verwacht en wat ze ervoor willen betalen.
Probleemstelling/onderzoeksprobleem Is het festival haalbaar?
Onderzoeksvraag Hoe groot is de interesse in een festival in Amstelveen?
Waar hangt die interesse van af?
Hoeveel zijn de bezoekers bereid om uit te geven?
Doelstelling De organisatoren van informatie voorzien
Zodat: Beter onderbouwde beslissing
Kans op mislukking verkleinen
Onderzoekseenheden = de personen of zaken waar je iets over gaat zeggen
Eigenschappen = kenmerken van die personen of zaken = variabelen
Probalistisch = gebasseerd op kansen
Hoofdstuk 2 – Gegevens vergaren: metingen uitvoeren
Placebo effect = effect komt door suggestie en niet door de interventie zelf
Selectie-effect/ongelijke groepssamenstelling = gevonden verschillen tussen de experimentele en
controlegroep zijn niet veroorzaakt door de interventie, maar door een verschil dat al bij aanvang
tussen de groepen aanwezig is
Survey → Doel is het verzamelen van informatie over onderzoekseenheden
- Eenmalig
- Longitudinaal
o Panelonderzoek = vaste groep wordt gevolgd; op verschillende momenten metingen
gedaan
o Trendonderzoek = verschillende onderzoeksgroepen; verschillende metingen
Variabelen = kenmerken die variëren
- Onafhankelijke variabelen = de variabele die verondersteld wordt te beïnvloeden