Bas Dammers
26 augustus 2020
Europees Recht Algemeen Deel -
W.T. Eijsbouts
Hoofdstuk 1 - Inleidende opmerkingen
De oorsprong van ons huidige Europa ligt volgens de Historiën van Herodotus op Kreta,
Griekenland (mythe dat prinses Europa hierheen werd ontvoerd). Dit gebied onttrok zich via een
reeks van kleine conflicten aan moedercontinent Azië. Pas rond 1000 maakte het gebied Europa zijn
actieve entree in de wereldgeschiedenis. Rond 1500 brachten diverse staten binnen Europa (Spanje,
Engeland, Nederland) het continent naar de wereldmacht.
In 1950 deed de Franse minister Robert Schuman aan de nieuwe Duitse staat het voorstel samen een
instantie op te richten voor het organiseren van een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.
De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) werd bij het Verdrag van Parijs in
1951 door Duitsland, België, Frankrijk, Italië en Nederland opgericht en wordt nog altijd gezien als
de oorsprong van de Europese Unie. De EGKS kwam er uit angst voor de kracht van Duitsland, de
wens voor langdurige vrede en vanwege het Marshallplan (geld voor wederopbouw in ruil voor
Europese integratie). De organisatie kreeg een supranationaal karakter. De EGKS was in hoofdzaak
een Frans concept: het plan was afkomstig van Fransen, het verdrag was in het Frans geschreven en
de voertaal van het Hof van Justitie is Frans. In 1957 werd dit uitgebreid in een nieuw verdrag tot
een gemeenschappelijke markt met eigen douane-unie, handelsbeleid, intern landbouwbeleid en
energiebeleid: Europese Economische Gemeenschap (EEG). Deze EEG was een reactie op de
mislukking van de Europese Defensie Gemeenschap en de Europese Politieke Gemeenschap en de
redenen voor oprichting zijn hetzelfde als bij de EGKS. Al vanaf het ontstaan van de EEG is
discussie gevoerd om te streven naar een Europese Unie (verdieping of meer lidstaten?). Op dezelfde
datum ontwikkelde zich de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), dit is
een bijkomstigheid gebleken. De EEG was succesvol en is nu de basis voor het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU). De drie gemeenschappen opereerden als één. De
Europese Gemeenschap ontwikkelde zich op eigen kracht op basis van twee beroemde arresten: Van
Gend & Loos en Costa/ENEL. In 1967 werd het Fusieverdrag gesloten. Tijdens dit verdrag
werden de instellingen van de EGKS, EEG en Euratom samengevoegd tot één Raad, Commissie,
Hof van Justitie en Europees Parlement. In 1970 kwam de Europese Politieke Samenwerking (EPS)
tot stand: een intergouvernementele organisatie met als doel invloed uit te oefenen in kwesties van
internationaal politiek belang (gezamenlijk standpunten/optreden lidstaten) In 1972 traden
Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe tot de Gemeenschappen. Ook in 1972 besloten
de lidstaten om het geheel van betrekkingen binnen de EG om te zetten in een Europese Unie door:
- Oprichting van een economische en monetaire unie;
- Gedeeltelijke hervorming van de institutionele structuur van de Gemeenschap;
- Een gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid;
- Een gemeenschappelijke regionale en sociale politiek
INLEIDING EUROPEES RECHT 1
,In 1974 werd een akkoord gesloten waarin de regeringsleiders van de lidstaten zich verenigden in een
nieuw orgaan om leiding te geven aan de Gemeenschap: Europese Raad. Ook werd afgesproken dat
het Europees Parlement een direct gekozen volksvertegenwoordiging zou worden (eerste verkiezing
1979). In 1977 kwam een verdrag tot stand inhoudende wijziging van een aantal financiële
bepalingen: er kwam één Rekenkamer voor de gemeenschappen. In 1981 trad Griekenland toe tot de
gemeenschappen, in 1985 volgden Spanje en Portugal. In de jaren 80 ontwikkelde een commissie een
ontwerpverdrag voor de oprichting van de Europese Unie. Dit Spinelli-voorstel streefde naar
fundamentele hervorming van de samenwerking door wijziging van het EEG-Verdrag. Het resultaat
was de Europese Akte (1986), de eerste belangrijke wijziging van het EEG-Verdrag. In de Europese
Akte bevestigden de lidstaten om het geheel van betrekkingen tussen de landen om te zetten in een
Europese Unie, de EEG en EPS kregen daartoe concrete taken. De Europese Raad en de EPS
werden geïnstitutionaliseerd binnen het EEG-Verdrag. De belangrijkste wijziging op economisch
gebied die in de Europese Akte werd opgenomen was het streven om voor 1993 binnen de
Gemeenschap een interne markt tot stand te brengen: ruimte zonder binnengrenzen met vrij verkeer
van personen, goederen, diensten en kapitaal. Ook werden bij de Europese Akte nieuwe
beleidsterreinen voor de EG geïntroduceerd. Als gevolg van politieke moeilijkheden en de nadruk op
een interne markt duurde de vorming van een Europese Unie langer dan gehoopt. Dit veranderde als
gevolg van opkomend nationalisme in Oostbloklanden en de hereniging van Duitsland: lidstaten
wilden een sterk economisch blok en gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid binnen een
Europese Unie. In 1992 werd het Verdrag van Maastricht (Verdrag betreffende de Europese
Unie, Unieverdrag) ondertekend. De Europese Unie is samengesteld uit drie peilers:
- Drie Europese Gemeenschappen: EGKS, EEG, Euratom;
- Gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid;
- Samenwerking justitie en binnenlandse zaken
Ook werd bij het Verdrag van Maastricht bepaald dat een Economische en Monetaire Unie werd
opgericht (EMU), VK en Denemarken namen hieraan geen deel. Ten derde werd in 1999 besloten
een eigen gezamenlijke munt uit te geven (eerste in 2002 in roulatie). Tot slot ontstond destijds het
burgerschap van de Unie: een extra status voor onderdanen van de Unie om de politieke aard
van de gemeenschap te bevestigen (art. 20 VWEU). In 1997 werd het Verdrag van Amsterdam
ondertekend. Het verdrag brengt wijzigingen aan in de gemeenschappelijke en slotbepalingen van
het EU-Verdrag en de Gemeenschapsverdragen, herstructureert titel V betreffende het
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en wijzigt titel VI dat sindsdien de
Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken betreft. De positie van het Europees Parlement werd
versterkt. In 2001 kwam het Verdrag van Nice tot stand en bevatte diverse wijzigingen in
institutionele bepalingen (bv. samenstelling Commissie, weging stemmen Raad etc.). Ook werd in
Nice het EU-Grondrechtenhandvest ondertekend. Bepaald werd dat er een breder debat gevoerd
moest worden over de toekomst van de EU (bv. over rol nationale parlementen binnen EU). In 2004
traden tien Oostelijke staten toe tot de Unie en ontstonden de eerste haperingen. Een verdrag uit
2004 genaamd het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa stuitte op
afwijzing bij referendum onder Fransen en Nederlanders. Met het verdrag wilden lidstaten de verder
groeiende juridische, politieke en financiële autonomie van hun Unie een expliciete constitutionele
grondslag geven. In 2007 zouden Roemenië en Bulgarije toetreden tot de EU. In datzelfde jaar sloot
men het Verdrag van Lissabon, dat in 2009 in werking zou treden. Hierin werden veel bepalingen
INLEIDING EUROPEES RECHT 2
,van het eerder afgewezen Grondwettelijk Verdrag opgenomen. Het Verdrag van Lissabon bracht veel
veranderingen. Ten eerste krijgt de EU (één enkele) rechtspersoonlijkheid, waardoor haar
onderhandelingspositie wordt versterkt. Ten tweede is de EU efficiënter geworden als gevolg van
vereenvoudigde werkmethodes en stemprocedures, soepeler functionerende instellingen en vergroting
van de actiemogelijkheden. Ten derde krijgt het Europees Parlement meer te zeggen over wetgeving,
begroting en internationale overeenkomsten van de EU. Ten vierde kan de EU actie ondernemen op
meer terreinen die voor de EU en diens bevolking van belang zijn (vrijheid, veiligheid en justitie) en
kent het nieuwe rechten toe aan de al bestaande. Ook verbeteren de mensenrechten. Ten vijfde
krijgen nationale parlementen meer zeggenschap, dit als gevolg van het subsidiariteitsbeginsel (EU
treedt pas op als zij dat beter kan dan alle lidstaten afzonderlijk). Ook werd de verhouding tussen de
lidstaten en de EU duidelijker door de preciezere afbakening van bevoegdheden. Ten zesde is er een
recht van initiatief voor de burger ontstaan: als meer dan een miljoen mensen uit een aantal lidstaten
ergens om vraagt, moet de Commissie een voorstel daartoe indienen. Tot slot krijgen lidstaten de
mogelijkheid hun lidmaatschap op te zeggen. Ook ontstaan bij het Verdrag nieuwe functies:
voorzitter van de Europese Raad en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse
zaken en veiligheidsbeleid. Belangrijk is dat bij het Verdrag van Lissabon de eerder genoemde
pijlerstructuur is afgeschaft en dat twee organisaties blijven bestaan (EU en Euratom). In 2013 trad
Kroatië toe tot de Europese Unie en in 2020 trok het Verenigd Koninkrijk zich terug uit de Europese
Unie.
Al voor het totstandkomen van een Europees samenwerkingsverband ontstond in 1943/1944 een
nauw samenwerkingsverband tussen Nederland, België en Luxemburg: Benelux. Het idee achter de
samenwerking was de totstandbrenging van een economische unie, waarbij de binnengrenzen vrijwel
geheel zouden verdwijnen voor wat betreft het economisch verkeer en verkeer van personen. De
laatste jaren is het Benelux Verdrag herzien en is men zich ook gaan richten op duurzame
ontwikkeling en samenwerking op het terrein van justitie en binnenlandse zaken.
Sinds het Verdrag van Lissabon ging de EU lijken op een stelsel van scheiding der machten/trias
politica en een representatieve democratie. Representatieve democratie betekent hier dat de
lidstaten in de Europese Raad vertegenwoordigd worden door hun staatshoofd/regeringsleider en in
de Raad door hun regering, die zelf democratische verantwoording verschuldigd zijn aan hun
nationale parlement/burgers. De trias politica is het stelsel van de scheiding der machten,
bestaande uit een wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Naast de rechterlijke macht is
er sinds het Verdrag ook een wetgevende en uitvoerende macht te onderscheiden. De wetgevende
macht geeft algemene regels voor de toekomst, als uitkomst van een parlementair proces. De
uitvoerende macht neemt besluiten in het heden, onder toezicht van parlement en rechter. Ze
neemt politieke initiatieven, geeft vergunningen en subsidies, beheert gelden en gebouwen en
onderhandelt met derden. De rechterlijke macht beoordeelt en interpreteert feiten (zoals
besluiten) in het verleden.
De wetgevende macht bestaat uit het Europees Parlement en de Raad als een twee-kamerwetgever
(art. 14, 16 VEU). De wetgevende instellingen nemen ook de begroting aan. In de Unie heeft de
Commissie de functie om wetgevingsvoorstellen te formuleren. De Commissie maakt dus zelf geen
INLEIDING EUROPEES RECHT 3
, wetten, maar is wel betrokken in het proces van wetgeving en bij de uitvoering (art. 17 VEU).
De uitvoerende macht berust bij een onoverzichtelijke hoeveelheid instellingen. De politieke
leiding over de uitvoerende macht berust bij de Europese Raad (art. 15, lid 1 VEU). Dat het aan de
top hiervan staat volgt uit het feit dat het op het Europees Parlement volgt in het VEU. De Europese
Raad besluit meestal met consensus (niemand tegen), in bijzondere gevallen met unanimiteit
(iedereen voor) of met meerderheid. Ook de Europese Commissie, de Raad en de Europese Centrale
Bank behoren tot de uitvoerende macht.
De rechterlijke macht is qua opbouw en procedures eenvoudig. Een procedure is bijna altijd
gebaseerd op een rechtsgeschil tussen twee partijen waarin de rechter beslist. Uitspraken zijn
juridisch bindend voor de partijen bij een geding. De rechterlijke macht is de bewaker van het
rechtsgehalte van de overheid waarvan ze deel uitmaakt (rechtstaat). Ze bewaakt haar eigen
onafhankelijkheid t.o.v. de andere machten en bewaakt tussen andere machten een institutioneel
evenwicht.
Bij haar oprichting had de Europese Unie drie hoofdorganen: de Raad, de Commissie en het Hof
van Justitie. Inmiddels zijn daar belangrijke organen (Europese Raad en Europees Parlement) en een
Europees Centrale Bank bijgekomen. Het duurt nog jaren voordat het Europees Parlement een
evenwichtige relatie met de Europese Raad ontwikkelt.
Europese staten en hun soevereiniteiten hebben hun feitelijke kracht versterkt en ontwikkelt door hun
lidmaatschap aan de Europese Unie (art. 4, lid 2 VEU). De Unie is gebaseerd op blijvend soevereine
staten, die verantwoordelijk zijn voor hun eigen interne gezag (interne soevereiniteit) en die lid blijven
van de internationale statengemeenschap (externe soevereiniteit). Soevereiniteit is het gezag dat een
staat heeft op grond van zijn status. Ten eerste heeft een staat het uiteindelijke effectieve gezag
binnen een territorium en over een bevolking: als men hier met succes aanspraak op maakt heet dit
interne soevereiniteit. Ten tweede hebben staten aanspraak op volledig lidmaatschap van de
statengemeenschap en op niet-inmenging door andere staten: wordt dit gevolgd door erkenning door
andere staten dan is er sprake van externe soevereiniteit. Het gezag heeft juridisch volle gelding,
totdat de staat en zijn gezag verdwijnen doordat ze worden vernietigd of opgaan in een andere staat.
Er is sprake van gedeelde soevereiniteit als lidstaten aan de EU eigen bevoegdheden om de eigen
rechtsorde, bestuursvorm en rechtsverhoudingen in te stellen hebben overgedragen. Na overdracht
blijft de eigen staatssoevereiniteit bestaan (Duitsland na WOII).
De Europese Unie bestaat in essentie uit de lidstaten (27 landen) en hun burgers (>500 miljoen). Er
bestaan binnen de Unie 24 rechtsgeldige talen: talen waarin elke Unieburger zich tot de EU mag en
kan wenden en waarin de EU kan en moet antwoorden. Alle deelnemende landen hebben, hoewel ze
soeverein blijven, een deel van hun soevereiniteit overgedragen aan EU-instellingen om
daadkrachtiger te kunnen optreden. In de EU is één institutioneel kader van zeven instellingen
gecreëerd (art. 13 Verdrag betreffende de Europese Unie VEU):
- Het Europees Parlement
- De Europese Raad (*meeste gewicht*)
INLEIDING EUROPEES RECHT 4