1
Inhoudsopgave
Week 1 ............................................................................................................................................................. 2
Inleiding (9-11) .................................................................................................................. 2
Hoofdstuk 1 (31-38) ........................................................................................................... 3
Hoofdstuk 2 (51-85) ........................................................................................................... 7
Hoofdstuk 3 (130-133) ..................................................................................................... 18
Week 2 ........................................................................................................................................................... 19
Hoofdstuk 4 (148-176) ..................................................................................................... 19
Hoofdstuk 9 (399-424) ..................................................................................................... 30
Week 3 ........................................................................................................................................................... 55
Hoofdstuk 10 (445-490) ................................................................................................... 55
Week 4 ........................................................................................................................................................... 70
Hoofdstuk 3 (118-121) ..................................................................................................... 70
Hoofdstuk 13 (595-659) ................................................................................................... 72
Week 5 ......................................................................................................................................................... 100
Hoofdstuk 5 (197-210) ....................................................................................................100
Artikel Verheugt .............................................................................................................102
Artikel Casalin 243-265 ...................................................................................................109
Week 6 ......................................................................................................................................................... 116
Artikel Archer: 257-270 ...................................................................................................116
Artikel Beer: 365-382 ......................................................................................................120
Artikel Merrell: H8 -> 225-242, 251-261 ..........................................................................123
Week 7 ......................................................................................................................................................... 130
Tak Hoofdstuk 1 (26-30) .................................................................................................130
Tak Hoofdstuk 2 (85-111)................................................................................................133
De Bruyn Hoofdstuk 8 (141-187) .....................................................................................143
De Bruyn Hoofdstuk 9 (189-196) .....................................................................................151
, 2
Week 1
Inleiding (9-11)
Professionele, theoretische en methodische aspecten van psychodiagnostiek
Psychodiagnostiek is alle onderzoek dat wordt verricht naar het psychosociaal functioneren
van een persoon, om het te beschrijven, te begrijpen en te verklaren, en wel met het oog op
het nemen van een besluit.
Er zijn drie verschillende disciplines. Namelijk de psychiatrie, psychologie en pedagogiek.
Op de volgende drie aspecten onderscheidt alledaagse hulp zich van professionele
hulpverlening:
1. De plaats van diagnostiek binnen het hulpverleningsproces
2. Theoretische aspecten van psychodiagnostiek voor de hulpverlening
3. Methodische aspecten van psychodiagnostiek voor de hulpverlening
Het verantwoord toetsen van hypothesen over problematiek gebeurd volgens de stappen
van de empirische cyclus. De uitkomsten staan ten dienste van het hulpverleningsproces,
dat op zijn beurt de structuur kent van de regulatieve cyclus. Om tot verantwoord handelen
te komen, dienen de empirische diagnostische onderzoeken goed
geïntegreerd te zijn in het regulatieve proces.
De relatie tussen de hulpvrager en hulpverlener-diagnosticus is per
definitie georganiseerd, tijdelijk en niet-spontaan.
De empirische cyclus is een grondfiguur voor diagnostiek, de
regulatieve cyclus is een grondfiguur voor het hulpverleningsproces
waaraan de diagnostiek moet bijdragen
, 3
Hoofdstuk 1 (31-38)
De plaats van diagnostiek binnen het hulpverleningsproces
Om de ongelijkwaardige relatie tussen hulpvrager en hulpverlener in een zeker evenwicht te
brengen het vertrouwen de werkrelatie te bevorderen, zijn een aantal regels opgesteld. Zo is
er sprake van een beroepsgeheim, het dossier mag niet door andere ingezien worden en er
wordt een informed consent ondertekend.
Wet-en regelgeving en beroepsethische regels maken de hulpverleningssituatie
voorspelbaar voor de hulpvrager en bevorderen het vertrouwen en de samenwerking.
Wanneer dat onderling vertrouwen echter afwezig is, er grote conflicten zijn en een redelijk
gesprek amper nog mogelijk is, dienen juridische regels ook als een vangnet. Ze dienen strikt
nageleefd te worden op het moment dat iedere juridische fout die de hulpverlener maakt
onderdeel kan worden van een juridisch steekspel, wat ten koste kan gaan van de belangen
van het betrokken kind.
In het geval van vechtscheidingen is het vaak het geval dat de scheidende partners het
juridische kader op een niet-productieve manier gebruiken om hun belangen te
verdedigingen. De kunst is dan om de blik van de vechtende ex-partners om te buigen naar
de belangen van hun kinderen (het hulpverleningskader) en niet door te vechten (in het
juridisch kader).
Het hulpverleningskader tegenover het juridisch kader
Hulpverleningskader Juridisch kader
Goed doen Recht doen
Gezondheid bevorderen Winnen of verliezen
Autonomie, rust Schuld of onschuld
Waarden, betekenis en context Waar of onwaar
Rekening houden met Juist of onjuist
Relatie Regels en afspraken
Mag de hulpverlener ingaan op de hulpvraag van een kind?
Om te kunnen ingaan op de hulpvraag van een kind dat jonger is dan 16 jaar, is op grond van
de WGBO toestemming nodig van de gezagsdragende ouders. Beide ouders moeten
toestemming geven, één ouder is niet voldoende.
Het geven van informatie (aan bijv. ouders) is niet verplicht als dat het belang van het kind
zou kunnen schaden.
Als kinderen van 12 tot 16 zichzelf aanmelden met een hulpvraag, moeten de ouders
daarvan op de hoogte worden gesteld en toestemming verlenen.
Artikel 7:450 lid 2 BW bepaalt dat de toestemming van het kind zelf het belangrijkst is, en
dat toestemming van de ouders niet nodig is als de jongere om gegronde redenen per se
niet wil dat zijn ouders daarvan op de hoogte zijn. Een voorbeeld van zo’n situatie is dat een
jongere moeite heeft met zijn/haar seksuele geaardheid en zijn ouders in dat stadium nog
niet ermee wil belasten of er nog niet klaar voor is om het te laten weten aan zijn/haar
ouders.
Voor jongeren boven de 16 jaar is geen toestemming van de ouders nodig, mits de jongere
niet wilsonbekwaam is en de hulp niet residentieel verleend wordt.
, 4
Er zijn ook situaties waarin het erg vervelend/raar is om de toestemming te krijgen van beide
ouders voor hulpverlening. Bijvoorbeeld als de vader zijn kind heeft misbruikt. In zo’n geval
kan een er via de kinderrechter vervangende toestemming worden verkregen. Een andere
weg is het vragen om een (tijdelijke) Kinderbeschermingsmaatregel via de Raad voor de
Kinderbescherming.
Toch zijn er situaties waarin een hulpverlener op basis van “goed hulpverlenerschap” in het
belang van het kind moet handelen en noodzakelijke hulp mag verlenen, ook als het ingaat
tegen de wensen van (een van) de ouders of als de wens van (een van) de ouders niet
meteen duidelijk is. Zo’n situatie is een acute situatie, bijvoorbeeld als er sprake is van
kindermishandeling.
Bij een eerste onderzoek, waar wordt gekeken of hulp noodzakelijk is, geldt dat dit wordt
gezien als een niet-ingrijpende handeling. Bij niet-ingrijpende handelingen mag toestemming
van de ouders worden verondersteld.
Als het niet duidelijk is of er een tweede gezagsdragende ouder of voogd is, kan dit door de
hulpverlener worden gecontroleerd door raadpleging van het Gezagsregister van de
rechtbank. De inzage moet worden aangevraagd bij de griffier in het arrondissement waarin
het kind geboren is: Gezag “van rechtswege” (dus van moeders of ouders tijdens een
huwelijk enzovoort) wordt overigers niet in dit register vastgelegd; alleen andere vormen
van gezag.
Wanneer de betreffende andere ouder (met gezag) volgens de aanmeldende ouder
onvindbaar is, valt te adviseren om de aanmeldende ouder de Gemeentelijke
Basisadministratie van de laatst bekende woonplaats van de andere ouder te laten
raadplegen.
In situaties waarin een ouder op een verzoek tot toestemming niet reageert, wordt soms als
oplossing gekozen een (aangetekende) brief te sturen, met de mededeling dat als de
betrokkene (bijvoorbeeld binnen twee weken) geen bezwaar meldt, de hulpverlening van
start zal gaan. Dat is een vlotte, maar juridische riskante aanpak die tot het afbreken van het
hulpverleningsproces zou kunnen leiden. Het is daarom veiliger wanneer de gezagsdragende
ouder met behulp van een advocaat een verzoek indient bij de kinderrechter om de andere
ouder te mogen passeren: artikel 1:253a lid 1 BW stelt dat een gezagsdragende ouder aan
de kinderrechter om een uitspraak voor vervangende toestemming van de andere ouder kan
verzoeken, indien er sprake is van een conflict tussen ouders (het zogeheten “klem”-
criterium). Dit kan ook gaan om weigerende ouders (met gezag). Een hulpverlener kan een
dergelijk verzoek niet doen, omdat het gaat om een geschil tussen de ouders.
Wanneer de hulpverlener meent dat er sprake is van ernstige schade voor het kind, kan hij
de Raad voor de Kinderbescherming vragen de noodzaak van een ondertoezichtstelling
(OTS) te onderzoeken. In schrijnende en acute gevallen kan de Raad voor de
Kinderbescherming de kinderrechter vragen om een voorlopige voogdijregeling,
bijvoorbeeld voor de duur van de behandeling.
Mag de hulpverlener het onderzoek verrichten dat het team vraagt?
Veel hulpverleners werken binnen een instelling, bijvoorbeeld een school of
jeugdzorginstelling. Het is daarbij van belang dat de ouders in alle gevallen op de hoogte