Hoorcollege 1 – Professionele en theoretische aspecten
Professioneel handelen: drie invalshoeken
1. Theoretische reflectie (theoretische kennis)
2. Methodische reflectie (toetsen van hypothesen)
3. Persoonlijk-professionele reflectie (professionele reflectie
à en de reflectie hierop!
1. Theoretische reflectie
• Kennis over normale en afwijkende ontwikkeling
o Screenen van stand van zaken als snelle eerste inschatting van sterke en
zwakke punten
• Kennis over effectiviteit van diagnostiek en interventies
o Vaak vooral evidence-based practice
à Waarom is theoretische kennis noodzakelijk?
• Patronen herkennen in o.a. gedrag, gevoel, gebeurtenissen à zoeklichtfunctie
• Hypothesen vormen over onderliggende oorzaak/oorzaken
• Verwachtingen over uitkomst interventies
Diagnostiek zonder theorie is eigenlijk een soort tester, je kunt kennis dan niet integreren.
Raamwerk heb je nodig om hypothesen te vormen, keuze van instrumenten uitleggen aan
ouders, etc.
• Niet 1 theorie kan alles (wetenschappelijk) verklaren
• Multidisciplinair werken vanuit meerdere theoretische referentiekaders, dus brede
kennis nodig
Sociale cognitieve theorie (Bandura)
‘Menselijk functioneren is een wederkerige triade waarin gedrag, cognitieve en andere
persoonsgebonden factoren en gebeurtenissen in de omgeving elkaar wederzijds
beïnvloeden’.
Alternatieve theoretische modellen
• Ontwikkelingspsychologie en ontwikkelingspsychopathologie
o Processen van normale en afwijkende ontwikkeling in context
• Orthopedagogiek
o Handelingsgerichte wetenschap gericht op kind, context en relaties
• Psychodynamisch model
o Identiteitstheorie Erikson, infant mental health (IMH), mentaliseren
1
,• Gehechtheidstheorie
o Diagnostiek kwaliteit ouder-kind relatie à week 5: interventies (o.a. CVV; Cirkel
van Veiligheid)
• Leertheoretisch model
o Operationalisatie van probleemgedrag, analyses van uitlokkende en
bekrachtigende factoren
Dominant model: psychiatrie/medisch model
• Classificatie op gedragsniveau: clusters symptomen m.b.v. DSM-5, ICD11, DC:0-5
• CGAF lijkt op c in DC0-3R
• Stellen van diagnose is nodig om behandeling gefinancierd te krijgen (diagnose behandel
combinatie) à meest gebruikt
Zero to three: DC:0-3R
• Vijf assen:
o As I: Klinische stoornissen
o As II: Relatieclassificatie (PIR-GAS en RPCL-checklist relatieproblemen)
o As III: Medische aandoeningen
o As IV: Psychosociale stressoren (checklist)
o As V: Emotioneel en social functioneren (scorelijst)
PIR-GAS
• Een schaal op de as II in de DC:0-3R om de kwaliteit van de relatie tussen ouder en jonge
kinderen te coderen (lijkt op GAF-schaal)
• Eerste versie 10-90 schaal; revisie 1-100 schaal
• Drie hoofdclassificaties:
o Aangepaste relatie (80-100)
o Verstoorde relatie (40-79; ‘disturbed’)
o Gestoorde relatie (0-39; ‘disordered’)
Beschermende en risicofactoren
Kindkenmerken, ouders en opvoedstijl, familiefactoren en levensgebeurtenissen,
maatschappelijke factoren, etc.
2. Methodische reflectie
• Vaardigheden op het gebied van empirisch onderzoek
o Aandacht voor methodologische aspecten: welke instrumenten, wat is de
uitkomst, wat is onderliggende assumptie, etc.
• Vaardigheden t.a.v. regulatieve reflectie
o Aandacht voor procesmatige aspecten: welke stap eerst, welke informatie
ontbreekt, welk ontwikkelingsproces, wat is de invloed van leeftijd, etc.
• Vaardigheden in het uitvoeren van de interventie
2
,Type instrumenten
Meervoudige onderdelen
Multimethod, multisource, multisetting
Methode Bron Setting
-Observatie -Kind/adolescent -Thuis
-Screeningslijsten -Ouder -School
-Interviews -Overige familie -GGZ-instelling
-Dossier onderzoek -Leerkracht -Speelplaats
-Sociometrisch -Schoolpersoneel -Gemeenschap
-Zelfrapportage -Hulpverlener
-Projectie -Leeftijdgenoten
Datatriangulatie = verschillende typen instrumenten met elkaar combineren
3
, Mogelijke bronnen van informatie jonge kind
- Domeinen x Informanten
• Lichamelijke aspecten, zoals;
o Ouders over temperament in vergelijking met broertjes/zusjes, huisarts over
groei in vergelijking met norm
• Psychische aspecten, zoals;
o Ouders over spel, leerkracht over behoefte aan structuur
• Sociale aspecten, zoals;
o Mening ouders over school, huisarts over indruk gezinsfunctioneren
Noodzaak van procesmatige diagnostiek
Regulatieve cyclus
1. Probleemherkenning
- ‘Wie is de cliënt?’
- ‘Wat is het probleem volgens de cliënt?’
- ‘Wat is er aan de hand?’
2. Probleemdefiniëring
3. Handelingsmogelijkheden bedenken en afwegen
4. Planning
5. Uitvoering
6. Evaluatie
à Welke theorie past bij gedrag, persoon en omgeving?
Procesmodellen
- Diagnostische cyclus van de Bruyn
- Regulatieve en empirische cyclus van Van Strien
à Meest ‘vergeten’ onderdeel is evaluatie, terugkoppeling tijdens en aan het einde van een
interventie/behandeling à Route Outcome Monitoring (ROM)
4