Literatuur Stotteren
Auteur: Bertens en geerda
Wat kunnen ouders doen?
Hoofdstuk 3 ‘Kern stotteren en reacties’
3.1 kernstotteren
Kern stotteren is eigenlijk een verbeterpoging die buiten de wil van het kind om plaatsvindt met een
snelheid die het kind niet beheersen kan. Wellicht is het nu duidelijk waarom het zo averechts werkt
om tegen een kind te zeggen dat stotteren niet mag.
Samengevat: stotteren is een samenspel tussen aanleg voor timingsproblemen en uitlokkende
omstandigheden. Die omstandigheden maken dat de spreekspieren te snelle of iets te gespannen (of
te losse) bewegingen maken. Daardoor zijn de spraakspieren vaak net te vroeg of te laat op hun
plaats. Een terugkoppelsysteem merkt dat op en probeert dat te corrigeren als het te gortig wordt.
Dan hoor je herherherher-herhalingen of vvvvverllllllengingen: kernstotteren
3.2 vechtend stotteren
Onder de oppervlakte ligt altijd het gevoel dat stotteren
niet mag en niet moet. In plaats van rustig de herhalingen
en verlengingen te laten komen zoals het komt, gaat het
kind kracht gebruiken om niet te stotteren. Die kracht kan
in de lippen gaan zitten, zodat het stotteren persend gaat.
Die kracht kan ook in de tong gaan zitten, zodat die tong
duwend tegen de tanden, tegen het gehemelte of tegen de
lippen zijn weg zoekt. Die kracht kan ook in de stem gaan
zitten, zodat die stem harder gaat klinken, rauwer wordt,
gaat blokkeren (stil vastzitten) of in toonhoogte gaat
stijgen.
Vechtend stotteren vaak doordat de ouders zeggen dat het
niet mag of het kind is erg perfectionistisch.
3.3 vluchten voor het stotteren
Kinderen gaan vaak heel pertinent vermijden: ze praten
niet meer of veel minder. Ze stoppen met praten en zeggen
dat het niet verder gaat. Als ze wat ouder zijn, kiezen ze
soms andere woorden; woorden met dezelfde betekenis
maar met een andere beginklank.
3.4 bevriezen in het stotteren
Wie schrikt, is door de schrik soms panisch verdoofd, verstijfd. In geval van stotterschrik zijn er
mensen die 'bevriezen' door de stotters heel lang aan te houden. Ze duwen het er niet uit, ze
vermijden ook niet, ze laten het heel lang duren. Typerend is dat deze stotterende mensen vaak
dingen zeggen als 'het wilde er niet uit' of 'het kwam niet'.
,Hoofdstuk 5 ‘hoe het komt dat stotteren blijft’
5.1 de aanleg voor timingsvaardigheid is te zwak
Op de eerste plaats kan het zijn dat de timingsvaardigheid in aanleg zo zwak is, dat een vloeiende
spraak nu eenmaal nooit mogelijk zal zijn. De biologische vaardigheid tot het timen van
spraakbewegingen kan zeer ernstig verstoord zijn. Voor deze mensen (kinderen) blijft het ook onder
de meest ideale omstandigheden een hele kunst om alle spieren en spiertjes op het goede moment
en met de juiste kracht te laten bewegen of juist te ontspannen.
De 'winst' ligt dus anders, bijvoorbeeld in het voorkomen van een portie 'lijden'. Hoe tolerant is het
kind en hoeveel veerkracht heeft het of kan het ontwikkelen om met deze hindernis te leven?
5.2 ernstige belemmerende factoren
Bijvoorbeeld syndroom van Down. Spreektechnieken zijn hier niet zinvol, maar een prettige
communicatie en een aanvaardbaar spanningsniveau uiteraard wel! Daarin kan de omgeving een
heel waardevolle rol spelen.
5.4 accepteren van stotteren
Ervaringen van mensen die stotteren zijn eigenlijk hetzelfde: de overgrote meerderheid doet heel
gewoon. De tijd dat stotterende mensen werden uitgelachen om hun 'gebrek' is voorbij. Natuurlijk is
er nog wel onbegrip en reageert men niet altijd handig, maar er is een algemene tendens dat men
stotteren accepteert als een afwijkende manier van praten, die niet minderwaardig is.
4.1 Aanleg
Aanleg = kan erfelijk zijn. Er is niet aan te doen.
Meisjes blijken eerder bij de groep ‘stotterstoppers’ te behoren.
Preventieprogramma, wanneer bekend is dat een kind een verhoogd risico loopt kan deelname hier
aan nuttig zijn. Met de ouders wordt dan systematisch bekeken of er op voorhand iets gedaan kan
worden aan het voorkomen van uitlokkende omstandigheden.
Kinderen met een sterke aanleg hebben baat bij ouders die realistische eisen stellen en er niet van
uitgaan dat het stotteren weg moet.
4.2 Uitlokkers: snelheid van spreken en communiceren
Het spreektempo van een kind kan verschillen, afhankelijk van de situatie. Gewoon vertellen gaat
meestal langzamer dan opgewonden met een verhaal uit school komen. Hevig stotterend kan het
spreektempo anders zijn dan bij vloeiende spraak.
Dit kunnen ouders indirect proberen:
Heel jonge kinderen bootsen anderen in veel dingen na. Dus ook in het tempo van het spreken. Het
kan zijn zin hebben om vanuit de omgeving – ouders, oppas, enz. – een rustig spreekvoorbeeld aan te
bieden, bijvoorbeeld door regelmatig natuurlijke pauzes tussen de zinsdelen in te lassen en door niet
te vlug te reageren op uitingen van het kind. Als u de hele spraak wilt vertragen, is het belangrijk dat
u alle letters én alle woorden aan elkaar blijft plakken.
Oudere kinderen van een jaar of vijf hebben hun eigen tempo, wat buiten het bewustzijn om wordt
geregeld.
, 4.3 Uitlokker: spanning
Een open, niet-oordelende houding van ouders behulpzaam is om de spanning zo gezond mogelijk te
houden.
Perfectionisme = een kind raakt gefrustreerd zodra dingen niet goed genoeg gaan, waardoor het kind
zichzelf onder spanning zet.
Onderscheid maken tussen wat een kind is en wat het kan. Teveel nadruk op wat het goed kan of zou
moeten kunnen, werkt perfectionisme in de hand. Als u kunt zien wie uw kind is, wat de essentie is
van uw kind, dan doen de prestaties er minder toe.
Communicatiespanning: teveel druk op een perfecte communicatie kan ook teveel spanning
opleveren, zeker bij kinderen met belemmeringen. Als het spreken hun zwakke is en ze voelen
voortdurend dat ze tekort schieten, dan gaan ze haperen in hun natuurlijke woordenstroom. Ouders
kunnen eens bekijken of ze, openlijk of bedekt, hoge eisen stellen aan de spraak en taal van hun kind.
Bij het nagaan welke spanningen een rol spelen bij een stotterend kind, moeten ouders over de
vragen nadenken:
- Stel ik veel vragen?
- Verbeter ik vaak zijn/haar zinnen en laat ik merken dat het fout was?
- Erger ik mij vaak als er weer een kromme zin komt?
- Doe ik net alsof ik het niet versta omdat het beter wil horen?
- Laat ik voelen dat het sneller moet?
- Gebruik ik een veel ingewikkelder manier van spreken dan mijn kind?
- Ben ik erg ‘uitleggerig’ bezig opdat mijn kind maar veel oppikt?
Je komt het kind tegemoet door een goed voorbeeld te geven, het kan en mag van je leren, maar het
is geen verplichting.
4.4 Uitlokker: belemmeringen – iets doen?
Jonge kinderen met een aanleg voor stotteren hebben in de periode van taal- en spraak meer risico
om te gaan herhalen of verlengen.
Spraak- en taalontwikkeling: Wanneer de spraak en taal zich min of meer normaal
ontwikkelen, dat wil zeggen: ‘in balans met de overige ontwikkeling van het kind’, is het
wijzer om de kernstotters een tijdje te tolereren. Grote kans dat het kind er overheen zal
groeien.
Als het de taalontwikkeling duidelijk achterblijft bij de overige ontwikkeling van het kind,
raden we ouders een logopedisch onderzoek aan en zo nodig met aanvullende logopedische
therapie te starten.
Motoriek: spraakmotoriek kan duidelijk onrijp of afwijkend zijn. Letters vallen weg of worden
verbasterd of verwisseld.
Overactiviteit: zitten bijvoorbeeld nauwelijks stil, praten aan een stuk door, springen van de
hak op de tak, luisteren slecht; ze zoeken en produceren als het ware voortdurend beweging
en geluid. Een overactief kind profiteert gewoon te weinig van dat wat wordt aangeboden in
de lessen. Bovendien leidt de overactiviteit dikwijls tot grote onrust in het spreken, waardoor
stotteren kan ontstaan of in stand kan worden gehouden.