INTERNE RECHTSGESCHIEDENIS
Buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht = aansprakelijkheid wanneer
buiten de contractuele sfeer inbreuk wordt gemaakt op de persoon van een
ander (inbreuk op de lichamelijke of geestelijke integriteit of vermogen)
Imp. is een afkorting voor imperator als er keizers aan het woord komen.
Impp. is imperatores, dat is als er twee keizers aan het woord zijn. Novellen
in het Grieks zijn van Justinianus, want hij zat in Oost en daar spraken ze
Grieks.
Hoofdstuk VII Delicten in het C.I.
(222) Tot 1625 beschreven juristen het buitencontractuele
aansprakelijkheidsrecht in een Romeinsrechtelijke structuur en terminologie
was gebaseerd op Romeinse delicten. Rond 1620 schreef Hugo de Groot
‘Inleidinge tot de Hollandse rechtsgeleerdheid’ waarin hij het op andere wijze
beschreef, in aansluiting op de restitutieleer van theologen van de
vroegmoderne scholastiek. Handelingen die schade teweeg kunnen brengen,
welke dan ook, hadden ze onder één noemer gebracht, want het toebrengen
van schade zagen ze als een verstoring van de natuurlijke orde. Die moest
hersteld worden door toegebrachte verlies ongedaan te maken. De schade
toebrenger moest het weer ‘goedmaken’. In het Romeinse recht werd dit
goedmaken gedifferentieerd naar de handeling (diefstal, vernieling, etc.),
maar de theologen deden dat naar het geschade belang (eigendom,
vermogen, etc.).
Week 1, 2
(223) Hoofdstuk VII gaat over het delictenrecht volgens het vierde
boek van de Instituten. Dit blijft dichtbij het Romeinse recht en niet
hoe het later is geïnterpreteerd.
Week 1, 2
Verbintenissen uit delict in het C.I.
(224) Instituten noemen 4 wijzen waarop een verbintenis (obligatio) kan
ontstaan:
- Contract: Verbintenis uit contract verplicht tot nakoming en bij
wanprestatie tot schadevergoeding
- Als het ware uit contract
- Delict (delictum)
- Als het ware uit delict Quasi-delicten
De Romeinse verbintenis lijkt op ‘onze’ verbintenis. Het werd beschreven als
een rechtsband waardoor wij door het recht verplicht zijn een prestatie te
verrichten.
De gelaedeerde ontleent aan de verbintenis een vordering/ actio om de
laedens in rechte aan te spreken. Soms is dit het enige gevolg dat het recht
aan de handeling verbindt, hoofdregel is ook zo bij diefstal. Onder bijzondere
, omstandigheden, gekwalificeerde omstandigheden, (diefstal met geweld/ in
de nacht) is vaak ook strafvervolging mogelijk. Bij een paar misdragingen
heeft de gelaedeerde keuze tussen een boete of een strafvervolging. Bij
ernstige misdrijven, zoals moord, is geen private bestraffing mogelijk,
straffen moet dan via de publiekrechtelijke weg.
Week 1, 2
(225) Delicten en quasi-delicten worden besproken aan de hand van het 4e
boek de Instituten, waar alleen privaatrechtelijke consequenties aan de orde
komen. Aanvullende bepalingen staan in de Digesten en de Codex. De
delicten die aan de orde komen in boek IV van de Instituten zijn: roof,
diefstal, krenking en onrechtmatige daad.
Week 1, 2
Verbintenissen uit delict en diefstal – Inst. 4.1
(226) Er zijn vier categorieën verbintenissen uit contract en één uit delict,
want contracten kunnen op verschillende manieren tot stand komen.
Verbintenissen uit delict kunnen maar op één manier ontstaan: misdraging
zelf.
Week 2
Diefstal
(227) In de instituten staat een vage omschrijving van het begrip (Inst.
4.1.1.) In de Digesten staat een andere omschrijving. Diefstal moet altijd met
een slechte bedoeling zijn, de dief moet dus opzet hebben te stelen (Inst.
4.1.7.).
Week 2
(228) Van diefstal bestaan twee soorten:
- Bij heterdaad (furtum manifestum) dief heeft met de zaak zijn
onderkomen/ schuilplaats nog niet bereikt.
- Buiten heterdaad (furtum nec manifestum) vanaf het moment dat
de dief met de zaak op zijn schuilplaats is gekomen en mogelijk vanaf
daar verdergaat.
- Week 2
(229) Dit onderscheidt is van belang voor de hoogte van de boete die kan
worden gevorderd. De diefstalsvordering heet actio furti. Voor diefstal bij
heterdaad is de boete het viervoud van de waarde van de gestolen zaak,
voor diefstal buiten heterdaad tweevoud (Inst. 4.1.5.) De boete wordt
berekend naar de marktwaarde ten tijde van het proces, maar als de zaak
inmiddels is verloren of in waarde is gestegen, wordt uitgegaan van de
waarde ten tijde van de diefstal (D.).
(230) Er zijn uitzonderingen op de berekeningswijze. Er wordt niet altijd
uitgegaan van de waarde van de gehele zaak, maar van het enkelvoudige
(simplum). Bijvoorbeeld bij wegnemen van een in pand gegeven zaak is de
schuld het uitgangspunt, als iemand een deel van de zaak wegneemt vormt
het weggenomen deel het uitgangspunt en soms wordt het belang van de
eigenaar dat is geschaad genomen.