Schermer
Hoofdstuk 1 – organisaties en soorten instellingen
Organisatie: een organisatie is een min of meer duurzaam samenwerkingsverband van mensen en
middelen om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
- Duurzaamheid van de organisatie kan variëren van enkele weken zoals een commissie van
een studentenvereniging die een feest organiseert, tot vele jaren, zoals een politieke partij of
een groot internationaal bedrijf.
- Een organisatiedoel kan zijn: een feest, zorg voor zieken, een politieke visie, winst
- Het samenwerkingsverband bestaat uit de mensen die zich daarvoor hebben aangemeld of
zijn aangetrokken en de hulpmiddelen die zij daarbij nodig hebben, zoals geld,
kantoorruimte, een computer
Het woord organisatie is de algemene, brede term die te gebruiken is voor alle mogelijke
doelgerichte samenwerkingsverbanden. Het woord instelling verwijst naar het feit dat er ooit iets is
opgericht (ingesteld) met een specifiek doel. Een school, bijvoorbeeld kun je een instelling noemen,
namelijk een instelling voor onderwijs.
Het woord instituut is de verlatijnste vorm van het instelling.
Het woord inrichting verwijst ook naar het doel, het is zo ingericht of georganiseerd dat het doel
bereikt kan worden, zoals een inrichting voor geesteszieken of een strafinrichting. Soms wordt er ook
het gebouw mee bedoeld waarin een instelling is gevestigd.
Omdat er veel verschillende soorten instellingen bestaan, is het handig om ze onder te verdelen.
- Soorten doelstellingen: sociaal-cultureel (toneelvereniging), maatschappelijk (ziekenhuis),
economisch (Philips), politiek (PvdA), staatsrechtelijk (Rijksoverheid). Een belangrijke
tweedeling is of het een commercieel of maatschappelijk doel heeft.
o Commercieel: streeft naar winst voor eigenaren
o Maatschappelijk: streeft naar iets goeds of nuttigs voor anderen.
- Beschikbare hulpmiddelen:
o Bron van financiering: commercieel (Philips) of (ten dele) gesubsidieerd (Noord-
Nederlands Orkest)
o Hoeveelheid beschikbare middelen of aantal medewerkers. Dit is natuurlijk relatief:
een organisatie met meer dan honderd medewerkers is groot, een instelling met drie
medewerkers is klein.
- De leeftijd en geschiedenis van de organisatie: Sommige organisaties zijn pas net begonnen,
terwijl anderen al meer dan honderd jaar bestaan. Vaak zijn oude organisaties groter dan
zeer jonge, al kunnen organisaties ook een hele levenscyclus doormaken van ontstaan, via
groei naar wasdom (uitbreiding), naar krimp en opheffing
- De organisatiecultuur: Vooral kleine organisaties zijn meestal eenvoudig en overzichtelijk;
grote organisaties zijn vaak zeer complex; een organisatie met één team en één teamleider is
eenvoudig. Een organisatie met veel vestigingen en onderafdelingen is complex. Dit heeft
gevolgen voor de manier van werken en de interne communicatie.
, - De invloed van medewerkers: Hier spreek je van ‘horizontaal’ of ‘plat’ tegenover ‘verticaal’ of
‘hiërarchisch’. In een horizontale organisatie is iedereen ongeveer gelijk; in een verticale
organisatie heb je directeuren, lagere chefs en uitvoerend personeel.
- De rechtsvorm: Voor commerciële organisaties bestaan andere rechtsvormen dan voor ideële
organisaties. De rechtsvorm regelt onder andere de mate van aansprakelijkheid van de
eigenaren en bestuurders van de organisatie.
o Voor commerciële organisaties (meestal ‘bedrijven’ genoemd) heb je het
eenmansbedrijf, de nv (naamloze vennootschap), bv (besloten vennootschap), en vof
(vennootschap onder firma).
o Voor ideële organisaties heb je de stichting en vereniging.
Een rechtspersoon is een organisatie die kan optreden alsof het een natuurlijke persoon is.
Microniveau: krachten in de organisatie die van invloed zijn op het vermogen om succesvolle relaties
met klanten op te bouwen.
Macroniveau: het macroniveau slaat op de grotere samenhang van instellingen die min of meer
hetzelfde doel nastreven.
Profitorganisaties: Ondernemingen die goederen of diensten verkopen aan klanten met het doel er
winst aan over te houden.
Non-profitorganisaties: Een organisatie die zonder winstoogmerk ideële doelen nastreeft.
Dienstverlenende organisatie: Een duurzaam samenwerkingsverband van mensen en middelen dat
als gemeenschappelijk doel heeft diensten te verlenen aan klanten die daar behoefte aan hebben.
Monopolie: één ondernemer beheerst de mark.
Ondernemingen kunnen zeer verschillende rechtsvormen hebben; daarbij verschilt de mate waarin
deelnemers bijdragen in het kapitaal van de onderneming en aansprakelijk zijn voor de kosten:
- Eenmanszaak: ook wel zzp’er genoemd (zelfstandige zonder personeel). Hier is de
ondernemer zelf aansprakelijk;
- Vennootschap onder firma: waarin een aantal ondernemers samen een onderneming
bezitten en runnen, en persoonlijk aansprakelijk blijven voor de financiële verplichtingen van
de vof;
- Naamloze vennootschap: waarbij beleggers – via de aandelenmarkt – een aandeel kunnen
nemen in de onderneming
Niet-gouvernementele organisaties: Een organisatie die onafhankelijk is van de overheid en zich op
een of andere manier richt op een verondersteld maatschappelijk belang. Over het algemeen gaat
het om organisaties die werken aan het bevorderen van milieubescherming, gezondheid,
ontwikkelingswerk of het bevorderen van mensenrechten.
Bureaucratie: Een organisatievorm waarin regels, procedures en afspraken standaard voor iedereen
gelijk worden toegepast.
Net als ondernemingen moet ook de non-profitinstellingen een goed ‘product’ aanbieden en zorgen
dat de inkomsten de uitgaven dekken. Velen hanteren bedrijfseconomische principes om
opbrengsten de genereren en kosten te beperken. In dat opzicht bestaat er toch enige overeenkomst
tussen de profitsector en de non-profitsector. Daarom wordt tegenwoordig vaker over de not-for-
profitsector gesproken in plaats van over de non-profitsector.