Samenvatting Inleiding Recht
Hoofdstuk 1 Terreinverkenning
1.2 Waarom recht?
Functies van het recht:
Normatieve functie = Gedragsregels waarvan iedereen in de samenleving vindt, dat zij
moeten worden nageleefd en opgevolgd. Deze worden schriftelijk vastgelegd, met een straf
als het wordt overtreden > rechtsnormen (moord, diefstal, verkrachting, terroristische
aanvallen, discriminatie).
Geschiloplossende functie = De rechter bepaald of iemand wordt gestraft, eigen richting is in
Nederland verboden.
Additionele functie = Wanneer afspraken niet tot in de puntjes door partijen zijn geregeld of
beschreven wordt door de rechter de aanvullend recht gesproken.
Instrumentele functie = De wetgever heeft bepaald hoe zaken dienen te gebeuren. Een
voorbeeld hiervan is onze verkeerswet, wij rijden in Nederland allemaal aan de rechterkant
van de weg. Zonder deze regels zou het een chaos worden.
1.3 Waar vinden we het recht?
Rechtsbronnen = Waar je het recht kunt vinden (de wet, het verdrag, de jurisprudentie, de
gewoonte).
Privaatrecht = Recht dat geldt tussen burgers onderling > ook wel civiele recht of burgerlijk recht.
Onder privaatrecht valt:
Personen- en familierecht: Regelt zaken als geboorte, huwelijk, echtscheiding, adoptie.
Vermogensrecht: Alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers onderling waaraan
juridische gevolgen verbonden zijn.
Ondernemingsrecht: Regelt alles wat bedrijven en ondernemingen betreft.
Burgerlijk procesrecht: De regels die op het voeren van juridische procedures op het terrein
van privaatrecht van toepassing zijn; naar de rechter gaan om het geschil te beslechten,
procederen. Anders als bij strafrecht moet de burger zelf actie ondernemen.
Publiekrecht = Recht dat betrekking heeft op de regels die van kracht zijn tussen de overheid en de
burger. Hieronder vallen:
Strafrecht: Recht waarbij de staat door middel van het Openbaar Ministerie actief optreedt
teneinde normen via sancties af te dwingen van de burgers.
o Monopoliepositie: Heeft betrekking op de staat die op terrein van het strafrecht via het
OM het alleenrecht heeft, sancties als gevangenisstraf om een boete op te leggen.
Staatsrecht: Recht dat de wijze regelt waarop het Nederlandse staatsbestel vorm wordt
gegeven en de invloed die de burgers daarop kunnen uitoefenen.
o Grondwet: Hierin staan de basisregels opgenomen van ons staatsbestel.
Bestuursrecht: Recht dat betrekking heeft op de mogelijkheden van de overheid/wetgever
het maatschappelijk leven te regelen > bijvoorbeeld onderwijs.
o Algemene wet bestuursrecht: Wet die de algemene regels bevat voor de verhouding
tussen de overheid en de individuele burgers.
Wetgevers = Bevoegdheden om wetten uit te vaardigen.
Nationale wetgever: Wetgever op centraal niveau > samengesteld uit de regering en de
Staten-Generaal (eerste en tweede kamer).
Decentrale wetgever: Wetgever op provinciaal en gemeentelijk niveau > geen wet maar
verordening > Provinciale staten bevoegd om verordeningen voor hun provincie in stand te
, brengen, gemeenteraad bevoegd voor de gemeente regels te maken.
Rangorde tussen wetgevende organen:
1. Hoge regels boven lagere regels > Provinciale verordening gaat boven gemeentelijke
verordening;
2. Bijzondere regels boven algemene regels;
3. Jongere regels boven oudere regels > De meest recente wet wordt toegepast.
Wet in formele zin = Wet die tot stand is gekomen door nationale wetgever.
Wet in materiële zin = Iedere regelgeving van een wetgever die geschreven is voor een onbepaald
aantal en dus niet bij naam genoemde personen.
Wet in formele zin als materiële zin: Burgerlijk wetboek.
Wet in formele zin: Goedkeuringswet huwelijk lid koningshuis.
Wet in immateriële zin: Gemeentelijke/provinciale verordening.
Beide niet: Vergunning.
Verdrag = Een afspraak, overeenkomst, gesloten door twee of meer staten.
- Bilateraal verdrag: Verdrag tussen twee landen.
- Multilateraal verdrag: Verdrag tussen meer dan twee staten.
Jurisprudentie = Rechtspraak.
- Vonnis = Uitspraak van de rechtbank.
- Arrest = Uitspraak van een gerechtshof en de Hoge Raad.
Interpretatiemethoden:
- Grammaticale = Bij de uitleg van een woord knoopt de rechter aan bij de betekenis die het
heeft in het alledaagse spraakgebruik.
- Wetshistorische = uitleg van een wetsartikel of bepaling aan de hand van de totstandkoming
ervan, zodat de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever inzichtelijk worden.
- Anticiperende = Rechter sluit zich aan bij een toekomstige wetgeving (dus bij een regeling
die al wel geheel of gedeeltelijk tot stand is gekomen, maar die nog niet in werking is
getreden).
- Rechtsvergelijkende = interne vergelijking = systematische interpretatie, dus bij andere
deelterreinen van het recht. Externe vergelijking: oplossing wordt in buitenlandse
rechtsstelsels gevonden
- Systematische = Woord of zinsnede uit een wettelijke bepaling uitleggen aan de hand van de
regeling waarvan die bepaling onderdeel uitmaakt.
- Teleologische = Een beroep doen op de bedoeling die de wetgever met de regeling heeft
gehad.
- Precedenteninterpretatie = De uitleg overeenkomstig eerdere rechterlijke uitspraken.
Redeneerwijzen:
- A-contrarioredenering = Redenering waarbij de rechter ervan uitgaat dat een bepaalde
rechtsregel niet van toepassing is, omdat de regel uitsluitend is geschreven voor de gevallen
die uitdrukkelijk in die regel worden genoemd.
- Redenering naar analogie = Redenering waarbij de rechter zich op het standpunt stelt dat
een bepaalde, niet wettelijk geregelde kwestie zoveel lijkt op een kwestie waarin de wet wel
voorziet, dat die laatste regel ook van toepassing wordt verklaard op de niet-geregelde
kwestie.
Gewoonte = een bron van recht onder bepaalde voorwaarden:
1. Vaste gedragslijn: Iedereen binnen de groep in kwestie handelt men overeenkomstig.
, 2. Rechtsplicht: Alle betrokkenen moeten het als hun rechtsplicht beschouwen.
1.4 Enkele onderscheidingen binnen het recht
Materieel recht = Heeft betrekking op wat men wel en niet mag (geboden en verboden), welke
rechten en plichten men heeft > inhoudelijk van aard.
Formeel recht = Houdt de regels in die men moet volgen om het materiële recht te effecturen
(burgerlijk procesrecht, strafprocesrecht, bestuursprocesrecht).
Dwingend recht = Recht waarvan de burgers niet mogen afwijken (moeten, nietigheid, openbare
orde).
Aanvullend recht = Van dit recht kan je altijd afwijken, onder de voorwaarde dat beide partijen
akkoord gaan (kunnen).
Objectief recht = Geheel van de in de maatschappij geldende rechtsregels (rechten en plichten).
Subjectief recht = Recht dat individuen in werkelijkheid bezitten omdat het objectieve recht dit met
zoveel woorden verklaart.
Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht – de overeenkomst
2.1 Praktijkvoorbeelden
Overeenkomst = Juridische afspraak
Verbintenissen = Rechten en plichten
Obligatoire overeenkomst = Afspraak tussen twee of meer personen waaruit een of meer
verbintenissen voortkomen.
Wederkerige obligatoire overeenkomst = Overeenkomst die meebrengt dat beide partijen
ten minste zowel een recht verkrijgen als een plicht op zich nemen (bijv. koopovereenkomst).
Eenzijdige obligatoire overeenkomst = Afspraken waarbij één verbintenis voortvloeit, de ene
partij heeft een recht en de andere partij een plicht (bijv. schenking of gift).
2.2 Wanneer ontstaat er een overeenkomst?
Aanbod en aanvaarding = Handelingen verricht door ten minste twee personen die tezamen leiden
tot het ontstaan van een overeenkomst > bod intrekken mag onder twee voorwaarden:
1. Het aanbod mag nog niet aanvaard zijn
2. De aanbieder mag zijn bod niet onherroepelijk hebben gemaakt.
Uitnodiging tot het doen van een aanbod = bijv bij het kopen van een huis of als een product wordt
aangeboden als ‘prijs nader overeen te komen’.
Wilsverklaringen = bijv als ik iets wil verkopen (een koopovereenkomst met een ander wil sluiten)
dan moet ik dit willen. Vervolgens moet ik dit verklaren (kenbaar maken dat ik dit wil). De
overeenkomst ontstaat pas als een ander, de wederpartij, de totstandkoming van deze
overeenkomst eveneens wil en dat tevens verklaart.
2.3 En toch geen overeenkomst?
Wilsdefect = Situaties waar je denkt dat er een overeenkomst is maar het toch niet zo is.
Bijvoorbeeld als je wel hebt verklaard dat je iets wil, maar je wil het niet = discrepantie tussen wil en
verklaring > achteraf kan de overeenkomst worden vernietigd.
o Als iemand tijdens een geestelijke stoornis iets heeft verklaard, dan wordt aangenomen dat die
verklaring niet overeenkomstig de wil is indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de
handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is