Tentamen 1B pedagogische onderwijs wetenschappen boek
H3. Onderwijsgeschiedenis: methoden en bronnen:
3.2 | Historische achtergronden
Historisch gezien zijn onderwijs en opvoeding onlosmakelijk verbonden met het menselijk bestaan. In
de loop van de negentiende eeuw zijn in Nederland, evenals in de meeste omringende westerse landen,
de opvoedings- en onderwijsmiddelen, de pedagogische professionals en de onderwijs- en
opvoedingsinstellingen explosief uitgebreid zowel in aantal als in diversiteit.
Die constatering roept bij de historisch pedagoog allerlei vragen op ter verklaring. Om na te gaan in
hoeverre al eerder onderzoek gedaan is naar dit type vragen en onderwerpen, is het verstandig ter
verkenning allereerst enkele overzichtsstudies te raadplegen.
3.2.1 Motieven:
Grootschalige veranderingen op het gebied van opvoeding en onderwijs vragen om een toelichting en
verklaring. In feite gaat het hier om identiteitsbepaling of bestaansverheldering: om te (leren)
begrijpen wie je bent en waar je naartoe wilt, moet je weten waar je vandaan komt.
Er kunnen ook politiek-ideologische motieven in het geding zijn. Motief van nationalisme (nostalgie
en romantisering) of regionalisme. Haaks hierop staat het streven naar ontmaskering, het doorprikken
van conservatieve, politieke, morele en geromantiseerde opvattingen over gebeurtenissen uit de
geschiedenis op basis van nieuwe feiten en verantwoorde inzichten. Persoonlijk motief: intellectuele
uitdaging.
3.2.2 Trends in geschiedschrijving:
Vóór de twintigste eeuw → opvoedkundig denken (China, India, Grieken, Romeinen, West-Europees)
Vanaf de twintigste eeuw → ontwikkeling schoolvakken, leerplan lagere school
3.3 | Methoden van (empirisch) onderzoek naar het onderwijsverleden
Empirisch onderzoek naar actueel menselijk gedrag is een tamelijk complexe opgave. Wie het
menselijk gedrag uit het verleden wil bestuderen, komt voor een extra complicatie te staan.
Probleem: alleen op indirecte manier is nog iets te achterhalen over opvoedings- en onderwijsgedrag
uit vroeger tijden (geschreven bronnen). Beperkingen: vermindering aantal bronnen, kwaliteit en
interpretatiemogelijkheden beperkter.
In historisch onderzoek komt het ook vaak aan op het creatief kiezen en bestuderen van de nog
beschikbare bronnen.
Bij de studie van het onderwijsverleden zijn er drie hoofdwegen te onderscheiden: een tellende,
vertellende en een veronderstellende benadering.
• tellende benadering - gericht op cijfermatige gegevens, waarbij veel gebruik wordt gemaakt van
zogenoemde seriële bronnen (met vaste regelmaat opgetelde cijferreeksen). VB: CBS, provinciale,
gemeentelijke en kerkelijke archieven. Beperking: kwaliteit van de cijfermatigheid → zij biedt een
grote voorraad ‘harde’ feiten, die echter op zichzelf staande te ‘zacht’ van kwaliteit zijn om de
alledaagse onderwijspraktijk te beschrijven
• vertellende benadering - heeft meer oog voor de ‘binnenkant’ van opvoeding en onderwijs, emoties
en mentaliteit achter het feitelijk gedrag van mensen. VB: dagelijks leven van een weeskind
(beleving), mening kinderen over het onderwijs. Oral history: historische stroming die
maatschappelijk en politiek kracht en macht beoogde te geven aan het individu en aan groepen
waarvan de stem maatschappelijk tot dan toe nauwelijks gehoord werd (2e helft 20e eeuw)
Egodocumenten: bronnen waaruit persoonlijke ervaringen, motieven en opvattingen naar voren komen
(dagboeken, schoolagenda’s, briefkaarten, correspondenties)
Methodisch gezien staat de vertellende benadering voor de vrijwel onmogelijke opgave om op basis
van persoonlijk gekleurde bronnen algemene uitspraken te doen over groepsgebonden opvattingen en
gedragingen. Daarbij bevatten egodocumenten impliciet een aantal culturele filters waarvan de makers
zich niet bewust (kunnen) zijn geweest.
• veronderstellende benadering - baseert haar keuze voor bronnen en de wijze waarop deze
bestudeerd worden vooral op vooraf uitgewerkte theoretische uitgangspunten en daarvan afgeleide
hypothesen.
1|Pagina
,Vanuit een ideële veronderstelling wordt de onderwijspraktijk bestudeerd als resultaat van de in tijd
toonaangevende onderwijsidealen.
Ook een heel andere veronderstelling is mogelijk: dat de materiële omgeving en de sociaaleconomi-
sche omstandigheden waarin mensen leven vooral bepalend zijn voor de onderwijs- en
opvoedingspraktijk.
De veronderstellende benadering is geleidelijk meer interdisciplinair geworden. De bestudering van
ideële en materiële ontwikkelingsgeschiedenis van opvoeding en onderwijs is niet uitsluitend het
terrein van de historisch pedagoog, maar ook dat van de socioloog, sociaal psycholoog, econoom en
politicus.
Meer recentelijk wordt de geschiedenis van opvoeding en onderwijs vooral bestudeerd vanuit een
cultuurhistorische invalshoek, waarbij het accent ligt op mentaliteitsgeschiedenis.
3.3.1 Herkomst en gebruik van onderwijshistorische bronnen:
Om een onderwijshistorische bron verantwoord te kunnen gebruiken, zijn verschillende dingen van
belang: de makers, de bedoeling, het gebruik, verdwenen door tand des tijds, gevecht tegen elementen
(gedierte, licht, lucht, temperatuur, zuur, vuur, water).
Naast de fysieke kant is ook een inhoudelijk-kwalitatief aspect te onderscheiden aan het
bronnenmateriaal. Authenticiteit: is het een origineel stuk of hebben we met een
herdruk/kopie/vervalsing van doen? Een andere kwestie betreft de accuratesse van historische
bronnen. Vergissen, verdraaien, verdringen en onwetendheid zijn tijdloze menselijke karaktertrekken
en geen enkel document is op voorhand daarvan gevrijwaard. Er zijn meer ‘stille’ getuigen uit een
soms ver verleden dan je in eerste instantie wellicht bedenkt. De meest voor de hand liggende
categorie bronnen is de groep die voor en door onderwijshistorici is gemaakt.
Naslagwerk: publicatie met als bedoeling onnodig ‘dubbelwerk’ te voorkomen, biedt een brede en
vlotte oriëntatie op onderzoeksonderwerpen en is voor langdurig gebruik bedoeld
Tabel 3.1 | Bronnenmateriaal gemaakt voor onderwijshistorisch gebruik:
schriftelijk audiovisueel overig
actueel gebruik onderzoeksrapport, paper, documentair film-, foto- en digitaal materiaal: cd-rom,
artikel, proefschrift, handboek audiomateriaal over opvoeding en website
onderwijs
bewaarfunctie naslagwerk, jubileumboek, bandmateriaal, ‘oral history’ standbeeld, plaquette,
bibliografie reconstructie van ‘oude’
schoolklas
vindplaats bibliotheek (film)museum schoolmuseum
archief databank
Tabel 3.2 | Bronnenmateriaal niet gemaakt voor onderwijshistorisch gebruik:
schriftelijk audiovisueel overig
actueel gebruik rooster, schoolboek, schoolfilm, diaserie, gebouw, meubilair, schooltas,
schoolagenda, notulen, schoolplaat, schrijfmateriaal, advertentie
leerlinglijst, krant, tijdschrift, geluidsmateriaal
roman
bewaarfunctie schoolrapport, dossier, klassenfoto of gedenkplaat, diploma, archief,
poëziealbum, tekening, schoolfilm, -feest, bouwtekening, oorkonde,
jaarverslag, feestrede sportdag rekening
3.4 | Cultuurvergelijkende achtergronden
Cultuur is nooit onomstreden en voortdurend in beweging, zowel binnen als tussen nationale staten,
regionale en sociale groepen. Niettemin vormt cultuuroverdracht een belangrijke functie van
opvoeding en onderwijs. Hoe omstreden die cultuuroverdracht kan zijn, illustreren we aan de hand van
de 19e eeuwse ‘schoolstrijd’ in Nederland.
Schoolstrijd: culturele machtsstrijd tussen kerk en overheid om het opvoedings- en scholingsrecht van
kinderen. Aanvankelijk ging het om het wettelijk vastleggen van de vrijheid van onderwijs (Grondwet
1848). Vervolgens streden confessionele, kerkelijke groepen om gelijke financiële bekostiging van
alle wettelijk erkende scholen (Pacificatiewet 1917).
2|Pagina
, - Bijzonder onderwijs: katholieke, protestants-christelijke en islamitische scholen
- Openbaar onderwijs
- Algemeen bijzonder onderwijs: scholen met eigen didactisch concept (Vrije School, Daltonschool,
Montessorischool, Jenaplanschool, Freinetschool)
Het Nederlands onderwijs heeft een kleurrijke historie wat betreft zijn bestuurlijke vormgeving en
daaraan verbonden inhoudelijke verschillen (digitale scholen, iPad scholen, iederwijsscholen).
Aan een systeem van wederzijdse erkenning (tussen Nederland en andere Europese landen) van
diploma’s op het gebied van onderwijs en opleiding en aan uniformering van onderwijs- en
opleidingssystemen wordt hard gewerkt. Er is sprake van een gemeenschappelijke universitaire
opleidingsstructuur (Bachelor-Masterstructuur), maar voor een soepele praktische uitvoering zijn nog
vele gaten en kuilen te dichten.
3.5 | Toekomst
De digitalisering van historische informatiebestanden maakt de komende jaren nog veel historische
bronnen, ook voor de individuele onderzoeker, op nieuwe wijze toegankelijk. We staan aan het begin
van een ‘big data’-revolutie, wat veel nieuwe vragen oproept wat betreft het data-management.
De digitale revolutie maakt nog nooit eerder vertoonde getalsmatige vergelijkingen over lange
perioden binnen en tussen diverse gebieden en instellingen mogelijk.
Naast de klassieke vormen van schriftelijk rapporteren verschijnen nieuwe vormen van visuele en
digitale rapportages die via ‘open access’ of ‘googleglass’ voor iedere belangstellende beschikbaar
komen.
H5. Neurobiologische achtergronden van opvoeding:
5.1 | Historische achtergronden
Twee meest gebruikte technieken om hersenactiviteit te meten: elektro-encefalografie(EEG) en
functionele Magnetic Resonance Imaging(fMRI).
Elektro-encefalografie(EEG) = techniek om elektrische activiteit van de hersenen te meten, gebeurt
met behulp van sensoren, elektrodes (kleine metalen schijfjes), die vaak in een soort
badmuts/haarnetje worden geplaatst en bevestigt om de hoofdhuid. Opgevangen activiteit wordt
versterkt. Alleen als een hele groep cellen geactiveerd wordt is dat te meten op de huid. Welk gebied is
lastiger. Ontwikkeld vanaf de jaren ’30.
functionele Magnetic Resonance Imaging(fMRI) = activiteit in hersengebieden worden zichtbaar
gemaakt, gebied wordt door kleur aangegeven. Doormiddel van scanner(zit sterke magneet in) wordt
verandering van zuurstofgehalte van het bloed opgepikt. Actieve gebieden krijgen meer zuurstofrijk
bloed toegevoerd. BOLD(Blood Oxygenation Level Dependent)-respons: verandering in het
zuurstofrijke en zuurstofarme bloed, duurt enkele seconden. Zowel structuur als activiteit kan in beeld
worden gebracht. Vooral ingezet bij oudere kinderen en volwassenen. Ontwikkeld vanaf de jaren ’60.
5.2 | Empirisch onderzoek
5.2.1 EEG-onderzoek bij baby’s en kinderen:
EEG = meest gebruikte methode om de hersenactiviteit te meten van baby’s en kinderen, zeker
wanneer het gaat om metingen wanneer zij wakker zijn. Ten opzichte van fMRI is EEG voor een
baby of jong kind veel minder ingrijpend. Een EEG-meting is één van de bruikbaarste manieren om
informatie te krijgen over de cognitieve en emotionele toestand en informatieverwerking van jonge
kinderen.
Frontale asymmetrie = het verschil in activiteit van de linker en rechter frontale cortex. Bij
volwassenen bestaat een duidelijk verband tussen frontale asymmetrie en approach-withdrawal
motivatie, ofwel de neiging tot toenadering of terughoudendheid. Toenadering: sterkere activiteit
links, terughoudendheid: sterkere activiteit rechts. Bij baby’s en jonge kinderen lijkt frontale
asymmetrie een vergelijkbare betekenis te hebben, hoewel dit uitgebreider onderzocht zou kunnen
worden.
Om de invloed van de gehechtheidsrelatie met een ouder of verzorger, of de afwezigheid daarvan, op
3|Pagina