SWK 6: Gezinspedagogiek
Inhoudsopgave
College 1A - Maatschappelijke invloeden op opvoeden 6
Superdiversiteit 6
Intersectionaliteit 6
Ordeningsprincipes 6
Gangbaar denken 7
Intersectioneel denken 7
Belangrijk voor een pedagoog - ‘waardeer verschillen, verschil verbindt’ 7
Armoede 7
Kenmerken van armoede 7
Oorzaken van armoede 8
Bourdieu’s veldtheorie 8
Velden 8
Belangrijk voor een pedagoog 8
Opbrengsten van sociaal kapitaal 8
Typen verbindingen 9
De capability benadering 9
College 1B - Ouderschap, de dagelijkse praktijk 11
Ouderschap 11
Aandacht voor en belang van ouderschap 11
Complexiteit van opvoeden en ontwikkeling van het kind 12
Aannames van Alice van der Pas 12
Dagelijkse praktijk van het ouderschap 13
Basisvaardigheden 13
Timen en doseren 13
Ouderschap en emoties 13
Hoe gaan ouders in de regel om met negatieve emoties? 13
College 2A - Bufferprocessen en het ouderschap 14
Bufferprocessen volgens van der Pas 14
Buffer-proces 1 - Een solidaire gemeenschap 14
Buffer-proces 2 - Goede taakverdeling 14
Buffer-proces 3 - Metapositie 14
Buffer-proces 4 - Goede ouder-ervaringen 14
Feiten over het ouderschap 14
Conclusies gezinsrapport Bucx, 2011 14
Carolien Gravesteijn (2015) 15
Ouderschapsgroei 15
Stagnerende ouderschapsgroei 16
Model van Belsky - Determinanten van ouderlijk gezag 16
Opvoedproces 16
College 2B - Perspectieven op gedrag 17
, Systeemgericht werken 17
Psychodynamisch perspectief - Freud (1890-1914) 17
Persoonlijkheidsmodel 17
Afweermechanismen 17
Psychoseksuele ontwikkelingsmodel 17
Overdracht en tegenoverdracht 18
Interventies 18
Conclusies 18
Behavioristisch perspectief - Pavlov & Watson (1890-1914) 18
Klassieke conditionering (Pavlov) 18
Operante conditionering (Thorndike's) 19
Variabel bekrachtigingsschema (Skinner) 19
Sociaal leren (Albert Bandura) 19
Onderzoek naar behavioristische principes 19
Interventies 19
Cognitief perspectief (1914-1945) 19
Cognitieve schema’s 20
Onderzoek naar cognitief perspectief 20
Interventies 20
Cliëntgericht / humanistisch perspectief (na 1945) 20
Onderzoek naar cliëntgericht perspectief 21
Interventies 21
Biologisch perspectief (1980) 21
Onderzoek naar biologisch perspectief 21
Interventies 22
Oplossingsgericht perspectief 22
Interventies 22
Positieve psychologie - Martin Seligman (2000) 22
Onderzoek naar het psychologisch perspectief 22
Interventies 23
College 3A - Algemene systeemtheorie 24
Historie van de algemene systeemtheorie 24
De algemene systeemtheorie 24
Hiërarchisch geordend 24
Samenhangend geheel 25
Dynamisch evenwicht 25
Wederzijdse beïnvloeding 25
Systeemgericht werken en wetenschap 26
Practice-Based Evidence (PBE) 26
Evidence-Based Practice (EBP) 26
Diagnose Behandel Combinaties (DBC) 26
Gegevens verzamelen vanuit systeemgericht perspectief 27
Systeemgericht handelen in de praktijk 27
College 3B Communicatie en structuur 28
1
, Communicatie 28
Historische schets 28
De functie van communicatie in systemen 29
Homeostase 29
Feedback 29
Axioma’s van Watzlawick 29
1. Niet communiceren is onmogelijk 29
2. De gelaagdheid van communicatie 30
3. Interpunctie 30
4. Communicatie verloopt zowel digitaal als analoog 30
5. Symmetrische en complementaire communicatie 31
Gegevens verzamelen over communicatie 31
De Roos van Leary 31
Communicatie en handelen in de praktijk 32
Structuur 32
Historische schets 32
Groepen 32
Subgroepen 33
Regels 33
Grenzen 34
Rollen en posities 34
Ontwikkeling in systemen 35
Gegevens verzamelen over structuur 35
Structuur en handelen in de praktijk 35
College 4A Tijd (contextuele theorie) 36
Contextuele therapie 36
Historische schets 36
Instrument en basishouding 36
Maatschappelijk belang 36
Contextuele theorie 37
Vier dimensies van rationele werkelijkheid 37
Relationele ethiek 37
Loyaliteit 37
Parentificatie 38
Intergenerationele overdracht 38
Contextuele benadering en pleegouderschap 39
Intergenerationele factoren en handelen in de praktijk 39
College 4B Betekenisgeving (adoptie) 40
Inleiding 40
Historische schets 40
Ervaringsgericht perspectief 40
Narratief perspectief 41
Identiteit 41
Volgens de psychologie 41
2
, Vanuit narratief perspectief 41
Twee psychologische theorieën over identiteit 42
Lichaam en emoties 42
Opvoeding 42
Negatieve betekenissen 43
Taboe 43
Incongruente communicatie 43
Lichamelijke integriteit 43
Narratief en identiteit 43
Adoptie 43
Familie-narratieven 44
Traumatisering 44
Gegevens verzamelen over betekenisgeving 44
Betekenisgeving en handelen in de praktijk 44
College 5A & 5B (complexe) Echtscheidingen 46
Inleiding 46
Cijfers 46
Gevolgen complexe scheidingen 47
Kinderrechten 47
Conclusie 47
Systeemdenken en complexiteit 48
Belsky en scheiding 49
Verandering, verlies en winst 50
Groei en hoop: ouderschapsreorganisatie 50
Kinderen 51
Splitsing en parallelle processen 52
Splitsing 52
Parallelle processen 52
Rouw, hechting, trauma en persoonlijkheid 52
Rouw 52
Trauma’s 52
Persoonlijkheden 53
Conflicten 54
Het nut van conflicten 54
Signalen van strijd 54
Ontwikkeling van een conflict 55
Strategie 55
Perspectieven en ontwikkelingstaken 56
Ontwikkelingstaken 56
Dejuridisering en taal 57
Taal 57
Preventie, diagnostiek en behandeling 57
Preventie: thuis en op school 57
Preventie in sport 58
Preventie op het gemeentehuis 58
3
, Preventie bij verloskundige, kraamverpleging, CB 58
Secundaire preventie 58
Een paar adviezen 58
Je houding 58
Luisteren 58
Het scheidings bericht 59
Een goed begin is het halve werk 59
Voorkom eigen stress 59
College 6A Huiselijk geweld en kindermishandeling 60
Inleiding kindermishandeling 60
Vormen van kindermishandeling 60
Mishandeling 60
Verwaarlozing 61
Seksueel misbruik 61
Cijfers 61
Ontstaan van kindermishandeling 61
Risicofactoren opvoeding 61
Risicofactoren ouders 62
Risicofactoren kind 62
Externe risicofactoren 62
Relatie tussen risicofactoren en kindermishandeling 62
Huiselijk geweld 63
Vormen van huiselijk geweld 63
Cijfers 63
Typen geweld 63
Typen daders 64
Typen slachtoffers 64
Risicofactoren geweld 64
Spiraal van geweld 64
Overlevingsstrategieën 65
College 6B Gevolgen van huiselijk geweld, kindermishandeling en KOP-problematiek 66
Invloed van geweld 66
Gevolgen voor kinderen 66
Gevolgen op korte termijn 66
Gevolgen op lange termijn 66
Leerervaringen door geweld 67
Invloed van de context op de gevolgen 67
Gevolgen voor volwassenen 67
KOPP/KOV problematiek 67
Cijfers 67
Invloed op de kinderen 68
Beleving van KOPP/KOV-kinderen 68
Risicofactoren voor de invloed op het kind 68
Beschermende factoren 68
4
,College 7A Verplichte meldcode en aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld 69
Jeugdwet 69
Preventie / een continuüm van zorg 69
Meldcode 70
Weerstanden en barrières 70
Stappen van de meldcode 71
1. In kaart brengen van de signalen 71
2. Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen Veilig Thuis of een deskundige 73
3. In gesprek met de cliënt en andere betrokkenen 73
4. Wegen van ernst en het ingeschatte risico op herhaling van geweld 73
5. Beslissen aan de hand van het afwegingskader 73
Veilig Thuis 74
Voorafgaand een melding 74
Veiligheidsbeoordeling 74
Na de melding 75
Tijdelijk huisverbod 75
College 7B Veiligheidsmethodieken en casemanagement 76
Signs of Safety (SoS) 76
Uitgangspunten 76
Hulpverleningsdoelen 76
Werkwijzen 76
Praktijkelementen - Framework voor de hulpverlener 77
Veiligheidsplan 77
Deltamethode (2009) 77
Kenmerken 77
Vijf uitgangspunten 78
4-stappenmodel 79
Multi-systeem-therapie for Child Abuse and Neglect (MST-CAN) 79
Belangrijkste onderwerpen en tips 80
Belangrijke onderwerpen per college 80
Tips 81
5
,College 1A - Maatschappelijke invloeden op opvoeden
Superdiversiteit
Door de voortschrijdende globalisering is er steeds meer diversiteit. De diversiteitscirkel laat zien
dat je veel meer bent dan alleen een ‘vrouw’ of alleen een ‘homo’ of alleen een ‘moslim’. De
verschillende aspecten (ordeningsprincipes) hangen met elkaar samen.
BV → je bent opgegroeid in armoede en jouw talent is om jongeren in armoede te
begeleiden.
Verschillen binnen groepen zijn groter dan verschillen buiten groepen!
BV → een groep ‘alleenstaande moeders’ lijken veel gemeen te hebben, totdat je kijkt naar
de aspecten van de diversiteitscirkel.
Kenmerken van superdiversiteit
● Kijkend naar de veelheid aan dimensies (diversiteitscirkel)
● Onderlinge mengvormen
● Onderlinge interacties en veranderingen
● Creolisering = we nemen allemaal dingen uit andere culturen/van elkaar over!
Intersectionaliteit
Ontstaan vanuit discriminatie en racisme in de koloniale tijd. De term intersectionele discriminatie
kwam→ de verwevenheid tussen gender en etniciteit werd benadrukt ipv de verschillen.
Dit begrip kwam in Nederland door het feminisme. Verschillen in
maatschappelijke posities van vrouwen hielden niet alleen verband met sekse of
klasse of leeftijd of etniciteit maar juist met de samenhang tussen deze aspecten.
Vergelijking caleidoscoop →
Op verschillende gebieden wordt onderscheid gemaakt tussen mensen. Het
maakt verschil of iemand man, vrouw, homo, hetero, arm, rijk, hoog of laagopgeleid, christen,
moslim, oud, jong, zwart of wit is. Deze verschillen zijn verbonden met machtsposities. Het is een
aanvulling op het begrip superdiversiteit omdat je ook kijkt naar
machtsverhoudingen/positioneringen.
BV →Witte sollicitanten met een Nederlandse naam hebben meer kans dan zwarte
sollicitanten met een buitenlandse naam. En een witte, hetero man van 30 jaar uit de
middenklasse is machtiger dan een witte, lesbische vrouw van 50 jaar uit arbeidersklasse.
Ordeningsprincipes
Gender, etniciteit, levensfase, religie, klasse en seksuele identiteit zijn ordeningsprincipes. Deze
zijn werkzaam op 3 niveaus:
● Persoonlijk →eigenschappen (mannen zijn eerlijk, surinamers zijn relaxt)
● Symbolisch →bepaalde groepen worden hoger of lager gewaardeerd in de samenleving
(je zegt liever dat je vriend accountant is dan stratenmaker).
● Institutioneel → formele verschillen op maatschappelijk niveau (vrouwen verdienen
minder dan mannen en met een niet-westerse achtergrond kom je moeilijker aan een baan)
→ Iemand is niet alleen man, maar een man met tegelijkertijd een bepaalde etnische achtergrond,
klasse, seksuele identiteit en religie. BV → een Turkse, rijke, hetero moslimman.
6
,Gangbaar denken
Verschillen als gestapelde, afzonderlijke en gescheiden onderwerpen beschouwd. Wanneer
ordeningsprincipes apart van elkaar worden benaderd geeft dit een vertekend beeld van de
maatschappelijke machtsposities. Kenmerken:
● Statisch denken → een man blijft een man, een vrouw een vrouw, een geboren
Nederlander kan geen migrant worden. Gevolg = uitsluiting → hokjesdenken.
● Eendimensionaliteit / of-of denken →iemand is OF moeder, OF man, OF homo, OF moslim,
alsof iemand maar 1 identiteit kan hebben. Gevolg→stereotypering (dé moslim).
● Binariteit → man VS vrouw, homo VS hetero. Verschillen staan tegenover elkaar.
● Hiërarchie →als je wit bent krijg je meer waardering.
Intersectioneel denken
Verschillen worden als kruispunten bekeken en gekoppeld aan de machtsverhoudingen in de
samenleving. Elk individu is gevestigd op een kruispunt van verschillende dimensies en
machtsassen. Kenmerken:
● Dynamisch denken → caleidoscoop: kleurrijke, bewegende beelden die steeds op
verschillende manieren bepaalde patronen vormen. Gevolg = insluiting → ruimte voor
‘anders zijn’.
● Meervoudig → iedereen heeft een meervoudig samengestelde identiteit.
● Complementair → verschillen vullen elkaar aan.
● Verweven en gelijktijdig →ordeningsprincipes kunnen niet los van elkaar worden gezien.
● Inclusiviteit → het gevoel van ‘erbij horen’. Ipv wij-zij denken dat verbinding in de weg staat.
Belangrijk voor een pedagoog - ‘waardeer verschillen, verschil verbindt’
1. Superdiversiteit → om iemand, een kind of een gezin te beschrijven is het belangrijk dat je
naar meer kijkt dan één ordeningsprincipe (dimensie). Dus NIET → het is een homostel
ouders.
2. Het belang van maatwerk. Je kan niet zeggen: oh het zijn homoseksuele ouders, ik weet
genoeg. Er is meer wat mensen definieert dan alleen maar seksuele geaardheid.
3. Je moet openstaan voor het idee van verandering.
4. Intersectioneel denken → niet alleen naar kijken naar verschillen en overeenkomsten maar
ook de vraag stellen ‘wie zijn de kwetsbare mensen?’ dus kijken naar machtsverhoudingen
en daar rekening mee houden.
Armoede
Het tekort aan middelen om adequaat aan de samenleving te kunnen participeren. Armoede gaat
niet alleen om geld, maar om wat er gebeurd als er geen geld is. Het gevoel van geen geld
hebben.
Kenmerken van armoede
● Het vermogen ten opzichte van anderen in je leefwereld → de mate waarin je je
Relatief →
arm voelt. En het gaat niet om hoeveel geld je letterlijk hebt maar hoeveel het waard is in
jouw context hangt af van de wijk, prijzen en persoonlijke omstandigheden (ziekte).
● Meerdimensionaal → het gaat nooit alleen om geld, ook om sociale steun, intelligentie,
vermogen om je geld goed te besteden.
● Gradueel → armoede heeft verschillende niveaus, niet alleen ‘rijk’ of ‘arm’ maar tinten grijs.
● Tijdsduur
7
,Oorzaken van armoede
Macro niveau:
● Demografische ontwikkelingen (vergrijzing)
● Scholing en arbeidsmarkt
● Opvang hulp en zorg
● Cultuur ten opzichte van armen
Meso niveau:
● Sociale perceptie
● Toegankelijkheid van publieke goederen en diensten → bekendheid, bereikbaarheid,
betaalbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid, begrijpbaarheid, betrouwbaarheid.
Microniveau
● Ontoereikend kapitaal: je bent persoonlijk niet in staat om uit dat dal te klimmen →
economisch, sociaal, cultureel.
→ Als een gezin kwetsbaar (armoede) is, dan werkt dit door op verschillende gebieden:
gezinsleven, onderwijs, werk, huisvesting, vrije tijd, gezondheid.
Bourdieu’s veldtheorie
De mate waarin je arm bent heeft te maken met 3 soorten kapitaal:
1. Economisch kapitaal → beschikbaarheid van financiën en eigendommen. Kleding, auto,
huis, alles wat je in geld kunt uitdrukken.
2. Sociaal kapitaal → mate van bestaande en potentiële hulpbronnen, voordelige sociale
connecties EN de competentie om deze te onderhouden. Vrienden, familie, buren,
collega’s, hulpbronnen die je helpen in het in het bereiken van doelen.
3. Cultureel kapitaal → beheersing van culturele competenties, bekendheid met de dominante
cultuur.
→ De mate waarin je over kapitaal bezit bepaald je habitus →het soort volk / groep waarbij je
hoort, een systeem met een bepaalde levensstijl, manieren, eetgewoonte, taalgebruik,
vrijetijdsbesteding enz. Dit bepaald ook hoe je naar de wereld kijkt.
Velden
Elk veld is een leefwereld met eigen regels, regelmatigheden,
normen, waarden en gezagsvormen. Als leefwerelden erg
verschillen, is het moeilijk om je te ontwikkelen (school en bijbaan).
Als ze overeenkomen zal je op alle ladders (velden) gelijk omhoog
klimmen (thuis, vrienden en sport).
Belangrijk voor een pedagoog
1. Spelgevoel → gevoel voor knipoog, grapje, humor, wanneer
de confrontatie aangaan en wanneer niet.
2. Emotionele sensitiviteit → verplaatsen in de ander/jongeren/kind.
3. Gezag → vasthouden aan gezag en hogere leerdoelen.
Opbrengsten van sociaal kapitaal
● Informatie → vriend die zegt ‘ze zoeken daar nog personeel’
● Invloed → met meer mensen heb je meer invloed dan alleen
● Sociale accreditatie → mensen die positief over je praten ‘hij is een harde werker’
● Sociaal identiteit → je weet beter je kwaliteiten, valkuilen
8
, Typen verbindingen
● Bonding = verbindingen binnen je eigen ‘groep’
BV → hechte band met andere asielzoekers
● Bridging = verbindingen buiten je eigen ‘groep’
BV → als asielzoeker vrienden maken bij de voetbalvereniging
● Linking = zowel bonding als bridging EN dat je in het midden kunt staan en de een aan de
ander kunt verbinden.
BV → vriendin uit het asielzoekerscentrum meenemen naar de voetbalvereniging
→ Bonding is de basisvoorwaarden voor bridging. In je veilige omgeving ontwikkel je competenties
en het zelfvertrouwen om aan bridging te doen. Dus eerst oefenen in je comfortzone.
De capability benadering
Een theorie waarin levenskwaliteit centraal staat. De kwaliteit van leven als in ‘de vrijheid van
mensen om te kiezen het leven te leiden dat ze willen, binnen de grenzen van het redelijke. De
kernideeën van de capability benadering:
1. Elk mens wordt geboren als een kwetsbaar wezen vol mogelijkheden en talenten die hij zelf
tot ontwikkeling moet kunnen brengen om zo de mens te zijn en te worden die hij wil.
2. Anderen zijn daarbij hulpbronnen en onmisbaar, want zonder hun zorg, hulp,
ondersteuning, vriendschap en liefde kan geen mens tot leven komen.
3. Een fatsoenlijke samenleving stelt iedereen in de gelegenheid om zijn capaciteiten te
ontplooien en schept ook de materiële, juridische, politieke en culturele voorwaarden.
Resources → hulpbronnen als vervoersmogelijkheden, inkomen
↓
Conversiefactoren
● Persoonlijk → fysieke gesteldheid, intelligentie, geslacht
● Omgeving → normen, omgangsvormen
● Sociaal → gebouwen, infrastructuur, klimaat
↓
Capabilities → vermogen van een persoon of groep mensen om doelstellingen en functies in het
leven te verwezenlijken. Het zijn sociale, politieke, economische omstandigheden en inwendige
mogelijkheden (aangeboren, aangeleerde of ontwikkelde eigenschappen en vaardigheden).
De samenleving heeft de taak om deze mogelijkheden te bevorderen door zorg te dragen voor
onderwijs, natuurlijke hulpbronnen voor verbetering van de lichamelijke en emotionele gezondheid,
ondersteuning van zorg en liefde binnen het gezin.
↓
Keuzevrijheid
↓
Functionings → Alle vormen van handelen en het resultaat van vrijheden en keuzemogelijkheden
die de mensen zelf belangrijk vinden in hun leven.
9