Week 1;
Opdracht 1
a. Wat is de strekking van het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel en in welke wetten
en verdragen is dit beginsel neergelegd? Het legaliteitsbeginsel is terug te vinden in
art. 16 GW, art 1 SR en art. 7 EVRM, dit houdt in dat de straf moet berusten op een
voorafgaande wettelijke strafbepaling, de overtreding moet dus voor het plegen al
strafbaar gesteld zijn in de wet.
b. Kunnen lagere wetgevers, zoals de gemeenteraad en Provinciale Staten, gedragingen
strafbaar stellen? Zo nee, waarom niet en zo ja, zijn aan dit recht nog beperkingen
gesteld? Ja, lagere overheden kunnen gedragingen strafbaar stellen o.g.v. 1 lid 1 Sr.
De APV van de gemeente kan strafbepalingen bevatten. Mag volgens art. 154 gemw
echter alleen gaan om overtredingen (straf van ten hoogste 3 maanden) en niet om
misdrijven, misdrijven worden namelijk wel door de formele wetgever vastgesteld o.g.v.
107 GW.
Opdracht 2
Lees onderstaand fragment uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2017
(ECLI:NL:GHAMS:2017:1927).
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de periode die hij in voorarrest heeft doorgebracht,
waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn, kort gezegd, als bijzondere
voorwaarden gesteld dat de verdachte (a) zich houdt aan een plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, (b)
deelneemt aan een training cognitieve vaardigheden en (c) zich op ambulante basis laat behandelen bij “Forensisch
Psychiatrische Kliniek” (het hof begrijpt: centrum voor ambulante forensische psychiatrie) De Waag (hierna: De
Waag).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als
bijzondere voorwaarden het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland, het ondergaan van een
behandeling bij Care Express en het verblijven bij ‘Vast en Verder’.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de
omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het
bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. Daarbij is een
nepvuurwapen gericht op de in de winkel aanwezige medewerker en is op dreigende wijze ‘Geld, geld!’ geroepen.
De medewerker heeft zich genoodzaakt gezien de kassalade te openen, waarna de verdachte en zijn mededader
daaruit een geldbedrag hebben buitgemaakt en er vandoor zijn gegaan.
,Een dergelijke laffe daad is voor nietsvermoedende slachtoffers – zo leert de ervaring – een heftige en
traumatiserende ervaring. Kennelijk hebben de verdachte en zijn mededader hun ogen voor dergelijke gevolgen
gesloten en zich louter laten leiden door de zucht naar ‘snel geld’, waarmee zij bovendien blijk hebben gegeven van
een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van de gedupeerde cafetariahouder. Feiten als de
onderhavige plegen de rechtsorde ernstig te schokken en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving te
versterken.
Het hof heeft gelet op de straffen die in de regel worden opgelegd bij overvallen op (winkel)bedrijven die gepaard
zijn gegaan met bedreiging met geweld en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het
Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 2 jaren genoemd. Het hof zal
deze straf als uitgangspunt nemen. Het hof is in het licht hiervan met de advocaat-generaal van oordeel dat de straf
die bij het vonnis waarvan beroep is opgelegd en waarvan het onvoorwaardelijk opgelegde strafdeel een
vrijheidsbeneming van 7 maanden met zich brengt, onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 is hij niet eerder
strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is daarnaast van oordeel dat bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening dient te worden gehouden
met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit en zijn persoonlijke omstandigheden. Op de
terechtzitting in hoger beroep is omtrent dat laatste gebleken dat de verdachte met betrekking tot zijn opvoedings-
en thuissituatie een belaste voorgeschiedenis kent. Dat heeft er mede toe geleid dat hij op jeugdige leeftijd een
verslaving aan hasj en wiet heeft ontwikkeld. Daarnaast had de verdachte een negatief sociaal netwerk, was zijn
woonsituatie weinig stabiel te noemen en had hij slechts tot op zekere hoogte een zinvolle dagbesteding. Bij een
eerdere behandeling is het vermoeden ontstaan dat de verdachte antisociale trekken en een gebrekkig geweten
ontwikkelde. In periode vanaf de zomer van 2015 tot aan de dag van het onderhavige feit is het bergafwaarts
gegaan met de verdachte. Zijn schoolgang haperde, het contact met zijn moeder, bij wie hij inwoonde,
verslechterde en het gebruik van softdrugs nam sterk toe.
Bij het vonnis waarvan beroep zijn de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Aangaande het verloop van het daarop volgende toezicht heeft [reclasseringswerker], als reclasseringswerker
verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem (hierna: [reclasseringswerker]), op 19 januari 2017 een rapport
uitgebracht. Daaruit en uit de verklaringen die [reclasseringswerker] en de verdachte ter terechtzitting in hoger
beroep van 12 april 2017 hebben afgelegd, komt het volgende naar voren.
De verdachte heeft zich over het algemeen goed aan de afspraken gehouden. Hij woont inmiddels begeleid bij het
woontrainingsprogramma voor dak- en thuisloze jongeren ‘Vast en Verder’ van het Leger des Heils in Alkmaar
(hierna: ‘Vast en Verder’), dat in het geval van de verdachte een duur van (maximaal) 2 jaren zal kennen. Hij heeft
werk bij [bedrijf] en traint dagelijks bij een sportschool. Hij is onder hoede van (een psychiater van) Care Express,
een instelling voor geïntegreerde specialistische jeugdhulp aan jongeren van 12 tot 23 jaar met meervoudige
problematiek op verschillende leefgebieden, alwaar men tot een diagnose probeert te komen. Het gebruik van
softdrugs door de verdachte is sterk afgenomen, maar (nog) niet gestaakt. Het is overigens de vraag of dat laatste
een realistisch doel is. De verdachte zal vanaf september 2017 starten met een Havo-opleiding voor volwassenen.
Het toezicht zal in verband met de verhuizing van de verdachte worden overgedragen aan [naam 2], verbonden aan
Reclassering Nederland te Alkmaar. [reclasseringswerker] heeft het hof thans geadviseerd als bijzondere
voorwaarden te stellen dat de verdachte (a) zich houdt aan de plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, (b)
zich op ambulante basis laat behandelen bij Care Express, (c) meewerkt aan het begeleid wonen programma van
‘Vast en Verder’. Volgens [reclasseringswerker] kan ook de plicht mee te werken aan het tot stand komen en het
behoud van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of scholing bijdragen aan de terugdringing van de
recidivekans.
Gelet op hetgeen hiervoor is geschetst, is het hof van oordeel dat, met enige slag om de arm, geconcludeerd kan
worden dat een positieve kentering in het leven van de verdachte is opgetreden. Dit wordt onderstreept door de
, omstandigheid dat uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 blijkt dat de verdachte na 30
januari 2016 geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof is tegen die
achtergrond van oordeel dat een straf die mee zal brengen dat de verdachte opnieuw gedetineerd zal raken niet in
het belang is van de verdachte én de samenleving. Anderzijds spreekt uit het vooroverwogene dat door de
verdachte nog onvoldoende boete is gedaan voor hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan, zodat naast een
gevangenisstraf - waarvan het onvoorwaardelijk deel niet meer beloopt dan de periode die door de verdachte
reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht - ook een forse taakstraf moet worden opgelegd. Op die manier
wordt naar het oordeel van het hof een evenwichtige balans gevonden tussen de noodzakelijk geachte vergelding
en normbevestiging enerzijds en de speciale preventie anderzijds. Gelet op het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van
het Wetboek van Strafrecht, zal daartoe het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf moeten
worden beperkt tot 6 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden
voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zullen, in het verlengde van het advies van de reclassering, na te
noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Omdat het hof verwacht dat de verdachte nog geruime tijd
behandeling en/of begeleiding nodig zal hebben, zal de proeftijd worden vastgesteld op 3 jaren. Daarnaast zal een
taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, worden opgelegd. De tijd die de verdachte in
voorarrest heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf en voor het overige op de
taakstraf in mindering worden gebracht.
Leg aan de hand van de uitspraak uit welke strafdoelen je herkent.
De straftheorieën vergelding, dader moet gestraft worden voor wat hij het slachtoffer heeft
aangedaan. En generale en speciale preventie, er wordt gekeken naar de toekomst van het
slachtoffer zodat hij niet in herhaling zal vallen en de samenleving bewust wordt van de straf die
op de daad staat. Er wordt gezocht naar een straf die mee zal brengen dat de verdachte niet
opnieuw gedetineerd zal raken door middel van begeleid wonen, een dagbesteding en
begeleiding door reclassering.
Normbevestiging staat voor generale preventie
Opdracht 3
Welk beginsel uit het strafrecht speelt in onderstaand nieuwsbericht een rol? Licht je antwoord
toe.
Het legaliteitsbeginsel o.g.v. 1 lid 1 Sr, er geldt namelijk een verbod op terugwerkende kracht, in
1998 was er levenslang of 20 jaar, in 2006 is dit veranderd naar max. 30 jaar ipv 20. Er wordt
gekeken naar de straf die toen gelde in plaats van die nu geld, vervolging volgens ‘oude
maatstaf’. Voor de verdachte moet de meest gunstigste positie worden gekozen, dit is de straf
die in 1998 gelde.