INTRODUCTION
De periode rond 1500 wordt enerzijds gekenmerkt door continuïteit (ongelijkheid, grote rol
van de Kerk, weinig mensen die konden lezen en schrijven) en verandering (zeereizen,
herontdekking van werk uit de Oudheid, betere lonen en meer landbouwland door
populatiedaling na de Zwarte Dood, de uitving van de boekdrukkunst). Begin Vroegmoderne
Geschiedenis tussen 1450 en 1550 tot en met circa 1800. In deze periode gebeurt de
Wetenschappelijke Revolutie van 1600, Het verdrag van Westfalen in 1648, het begin van de
Verlichting in 1700, de Industriële revolutie rond 1800 en de Franse revolutie van 1789. Rond
1800 begint een nieuw groot cluster van veranderingen, zoals de landbouw- en industriële
revoluties, de afkondiging van principes van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ afkomstig
uit de Franse Revolutie, en de komst van de spoorwegen in de 19e eeuw.
Om de ontwikkelingen tussen 1500-1800 te begrijpen proberen moderniseringstheorieën te
kijken naar de origine en de ontwikkelingen van fundamentele karakteristieken van de
hedendaagse Europese maatschappij. Bijvoorbeeld: de vroegmoderne neiging tot
centralisatie van politieke macht, bureaucratisering van heerschappij, codificatie van wetten,
confessionalisering van religie en het disciplineren van menselijk gedrag.
RUIMTELIJKE SETTING
Europa is geen geheel met dezelfde identiteit, heeft veel diversiteit in geografische tekenen
(kustgebieden, vruchtbare velden, maar ook hoge bergen) waardoor socio-economische
regimes verschilden. Men hield zich meer bezig met lokale zaken dan dat ze gedeelde
waarden en integratie bewerkstelligden binnen Europa. Wel bestonden er enkele onderlinge
verbanden: het christendom, de voortdurende erfenis van het Romeinse Rijk, en daarmee
sinds 1500 ook de Romeinse Wetten, Latijn als de taal der geletterden en vele autonome
steden (dan ergens anders in de wereld). Het ontdekken van nieuwe gebieden vergrootte het
bewustzijn van Europa als belangrijke entiteit (ook geografisch gezien), hoewel men maar in
zeer beperkte mate bereid was om zich te mengen met de nieuwe gemeenschappen; ze
voelden zich superieur. Europa bevond zich dus binnen een groter intercontinentaal
kaderwerk, en het herbergde ook vertegenwoordigers van ‘de ander’ (Joden, Turken).
Vier doelen van het boek:
1. Het portretteren van de vroegmoderne periode op zichzelf (niet als een voorbode van
de huidige moderne maatschappij).
2. Het onderzoeken van de gehele breedte van het sociale spectrum (dus verder dan de
traditionele elite).
3. Het overbrengen van een indruk van de rijkdom en diversiteit van de bronnen.
4. Het onderstrepen van het grote aantal aan wetenschappelijke aanpakken.
Terugkerende thema’s zijn: Renaissance, Reformatie, institutionalisering van de staat,
absolutisme, internationale relaties, opkomst handel en Europese expansie.
Wat kunnen we identificeren als vroegmodern Europa? De volgende elementen
karakteriseren een Europees vroegmodern tijdperk:
, - Sociaal, een hiërarchische en patriarchale structuur gebaseerd op huishoudens,
landgoederen en bedrijven
- Economisch, binnen een groot landbouwsysteem, bestaan er vroege vormen van
industriële productieprocessen, en het grotere belang van internationale
handelsnetwerken in dienst van een groeiende consumentengroep
- Religieus, de differentiatie van het christendom in confessies en (later) een
accepterende houding tegenover de verschillen
- Cultureel, een verschuiving van ontvangen kennis naar experimenteren, spanningen
tussen sociaal disciplineren en populaire gebruiken, en steeds meer communicatie op
lange afstand
- Politiek, oorlogvoering op grote schaal, staatformaties en macht verschuiven naar
het centrum (door onderhandelingen i.p.v. bevelen)
EUROPE IN/VOOR 1500
POLITIEKE STRUCTUUR
Monarchistische regimes waren onder te verdelen in (de meerderheid) erfelijke opvolging of
(Heilig Roomse Rijk & Pausdom) verkiezing. Monarchistische macht was in 1500 veel sterker
dan in 1250; de stadsstaten in noord en centraal Italië waren onderworpen aan de macht van
een signori; in Frankrijk en Duitsland hadden veel steden nog in de 12 e en 13e eeuw een
eigen stadsbestuur gehad, maar waren ze aan het eind van de 15 e eeuw onderworpen aan
de monarchie. De Zwitserse stadsrepublieken waren samen met 65 imperiale vrije steden
een uitzondering. Monarchieën waren niet alleen te vinden in de wereldlijke macht, ook de
Katholieke Kerk was een monarchie. Niet alle monarchistische regimes werden machtiger,
zoals het Heilig Roomse Rijk (in Italië verslagen door een bondgenootschap tussen het
Pausdom, een groep machtige Italiaanse communes en later het huis van Anjou; in
Duitsland groeide de macht van de imperiale kiezers), het Pausdom (Het Grote Schisma
(1378-1417); conciliaristen wilden een Kerkelijke Raad instellen die boven de Paus stond,
alleen door grote concessies te doen aan lekenleiders kon de paus deze mensen verslaan)
en het Byzantijnse Rijk (verdwenen in 1453).
Het grootse rijk was Polen-Litouwen. Dit rijk, gemaakt in 1569, was een constitutie, waarbij
de leiders heersten over een groot gebied maar weinig autoriteit genoten. Polen-Litouwen
had een sterke ‘Diet’, een volksvertegenwoordigende vergadering. Twee grote spelers in
1500: Frankrijk en Spanje. Frankrijk was overwinnaar van de Honderd jarige oorlog,
waardoor Engeland naar een tweederangs rijk zakte. Spanje was gecreëerd door een
huwelijk tussen Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië, waarna ze het Moorse
Granada veroverde in 1492.
MAATSCHAPPIJ EN ECONOMIE
Ondanks belangrijke stedenclusters in Italië, Lage Landen, Castilië en het Rijnland, was het
grootste gedeelte van de bevolking plattelandsbewoner, voornamelijk peasants. De
belangrijkste groep van de bevolking in rijkdom, macht en sociale positie was de adel. Zij
,bezaten samen met de Kerk en de leiders het grootste deel van het land. De Adel in Europa
was per staat heel verschillend. Italiaanse adel leefden in stad en land en waren belangrijk
voor commerciële activiteiten; Franse adel leefden gescheiden van steden en waren niet
belangrijk voor commerciële activiteiten; Engelse adel betaalde belasting, terwijl de Franse
adel dit grotendeels niet hoefden te doen. Er werd bijna overal een onderscheid gemaakt
tussen betitelde adel en lagere adel, vooral in Engeland. De adel werden gezien als
natuurlijke adviseurs van koningen, hadden een grote rol in centrale en lokale regeringen,
waren meestal téveel gerepresenteerd in de bovenste regionen van de Kerk en zij vormden
de militaire groep.
Het belang van middeleeuwse steden moet niet onderschat worden, ze speelden een
belangrijkere rol dan ze deden in de Oudheid. Stedelijke nederzettingen ontstonden op
nieuwe plekken en er werden nieuwe economische instrumenten en instituten ontwikkeld die
samen de vroege vorm van commercieel kapitalisme vormde, voor het eerst in Europese
geschiedenis. Venetië en Genua domineerden de oost-west-handel (‘kruidenhandel’) en
vanaf de 13e eeuw waren het de Italianen, en vooral de Florantijnen, die het internationale
bankbedrijf ontwikkelde. Twee eeuwen later mengden Fuggers van Ausburg zich ook in het
bankwezen. Handelaren kregen een veel hogere sociale status dan in de klassieke Oudheid,
en zij begonnen ook een leidende rol te spelen in veel stadsregeringen.
De term ‘bourgeoisie’ betekende in de 13e eeuw zoiets als ‘burgers’, en duidde een
geprivilegieerde categorie aan binnen een grotere groep stedelingen, oftewel de hogere
klasse in steden. Onder de bourgeoisie had je vakmannen (georganiseerd in gildes), en
daaronder de industriële arbeiders.
De commerciële revolutie had een groot effect op het platteland, in de zin dat het systeem
van horigheid in West-Europa grotendeels verdween. Dit werd vervangen door een systeem
van commerciële huur, deelpacht en loonarbeid. Deze ontwikkeling had in noord en centraal
Italië al twee eeuwen daarvoor plaatsgevonden. In Oost-Europa en Rusland, waar steden
veel minder belangrijk waren en de macht van de landhouders groter was, bleef horigheid
bestaan. De angst op hongersnoden bestond nog, maar de kans was kleiner geworden door
de enorme gevolgen van de Zwarte Dood (crisis van overbevolking was verdwenen). Boeren
waren ook kwetsbaar door de verwoestende effecten van oorlogsvoering.
CULTURELE HORIZONS
Veel Europeanen keken voor moraliteit, hoop en troost naar de Kerk: de liturgie gaf
betekenis aan hun leven, gaf het jaar punctualiteit, het vele gebruik van symbolen was
geschikt voor analfabeten en de doctrine van het Vagevuur gaf de levenden een middel om
hun doden te helpen. De Christelijke religie hield de geletterden niet tegen om de klassieke
werken de studeren. Middeleeuws onderwijs draaide om 7 liberale kunsten, en wie die
studeerden kwamen vaak in contact met het werk van auteurs uit de Oudheid. Universiteiten
waren in de Middeleeuwen ontstaan en een klassieke educatie van Latijn en/of Grieks werd
steeds essentiëler om een gentleman te worden. De drukpers van Gutenberg hielp de
humanistische leraren enorm.
LEIDERS EN ONDERDANEN
, De heropleving van de geldeconomie (door de veranderingen in de landbouw) had grote
gevolgen voor de regering en voor machtsrelaties. Als verdiensten werden uitbetaald in geld,
in plaats van land, was dit makkelijker stop te zetten als de ontvanger niet loyaal was. Met
land, daarentegen, was dit een stuk moeilijker. Dit zie je ook in de ontwikkeling van het
middeleeuwse leger. Eerst werd het uitdelen van leengoederen aan huursoldaten vervangen
door geldbetalingen of contracten. In de 15e eeuw ging het nog verder en gingen heersers
een staand leger instellen. De betaling van soldaten kwam uit belasting, direct of indirect.
Omdat deze belasting innen lang duurde maakten heersers ook steeds meer gebruik van het
lenen van hun onderdanen of van buitenlandse banken.
Vanaf de 13e eeuw werd het proces van de bepaling van een nieuwe belasting steeds vaker
van te voren besproken in een vertegenwoordigende vergadering (Aragon: corts; Engeland:
Parliament; Polen: sejm; Frankrijk: Estates General). In Frankrijk werd deze vergadering
amper gebruikt, omdat de adel die hierin samen kwam werd vrijgesteld van belasting,
waardoor het hun weinig uitmaakten welke belasting de koningen oplegden.
Vertegenwoordigende vergaderingen deden vaak wel meer dan alleen advies geven over
belasting. In Engeland konden er zelfs in die vergadering wetten gemaakt worden. Ze waren
ook niet alleen aanwezig in sterke monarchieën (ook in de Zwitserse Confederatie) en ze
waren ook niet persé allemaal alleen voor de zaken van de bovenste en middenklasse: In
Friesland, Holland en de Zwitserse rurale republieken had je ook boerenvergaderingen. Aan
de ene kant kon dus een koning een vergadering oprichten om steun te krijgen of belasting
goedgekeurd te krijgen, aan de andere kant had je ook gemeenschappen die de vergadering
zagen als een instrument om hun rechten en belangen te verdedigen. In de tweede helft van
de 15e eeuw was in Duitsland en Engeland de balans koning/prins-vertegenwoordigende
vergadering aan het verschuiven richting de monarchie.
Het bestuur werd professioneler door opleidingen aan universiteiten en training in Romeinse
wetten, die in veel landen de basis waren voor burgerrechten en ook sterk de kerkwetten
beïnvloedden. De reputatie van de heersers was belangrijk (bv. publieke ceremonies
uitvoeren). Om het respect van hun onderdanen te krijgen vertrouwden heersers op het
gebruik van geweld, gerechtigheid, maar vooral ook op het gebruik van hun bronnen van
patronage. In andere woorden: onderdanen konden de koning of iemand van zijn gevolg
vragen voor een gunst of een vergoeding.
De burgeroorlogen en opstanden (bv. in Engeland) in de vijftiende eeuw kunnen indiceren
dat de middelen van de regeringen niet onveranderlijk genoeg waren om gehoorzaamheid te
verzekeren; echter waren deze opstanden protesten tegen de misbruik van deze middelen,
niet tegen hun ontoereikendheid. Het waren vaak reacties tegen innovaties of tegen het falen
van de autoriteiten om de boeren te beschermen van militaire invasies of buitenlanders. De
literaire cultuur van de tijd inspireerde men niet om te dromen van sociale veranderingen of
vooruitgang. De tradities van hoofse liefde en van de renaissance werden niet gezien als
politiek of sociaal gevaarlijk (vb. The Book of the Courtier van Castiglione).
PERSPECTIEF
Klassieke cultuur, commercieel kapitalisme en het Christendom waren allemaal
geproduceerd in het Middellandse Zeegebied, maar na de ontdekking van de Nieuwe Wereld
door Columbus (1492) en van een directe route naar India via Kaap de Goede Hoop van
Vasco da Gama (1498) nam de significantie van het mediterrane gebied af en verschoof het