In deze samenvatting is het boek 'An Introduction to Social Psychology' samengevat. Alle hoofdstukken staan erin, behalve H1, H7 en H13. Gelukkig hoef je die ook niet voor het tentamen te kennen! Met deze informatie heb je alle kennis die je nodig hebt voor het tentamen. Veel succes!
Leek op het eerste gezicht een prima samenvatting, maar was helaas taalkundig barslecht. Daardoor zijn veel stukken lastig te lezen/ontcijferen. De belangrijke begrippen staan er wel in.
H2. Welke onderzoeksmethoden zijn er binnen de sociale
psychologie?
Theorie = samenstelling van abstracte concepten/constructen met daarbij stellingen over hoe
de constructen met elkaar in relatie staan.
Construct = abstract en theoretisch concept (bv. dreiging of vooroordelen).
Variabele = meetbare representatie van een construct.
Theorieën bestaan dus uit stellingen over oorzaak-gevolgrelaties tussen constructen.
Janis onderzocht het groepsdenken. Hij deelde dit op in vierconcepten:
- Antecedente condities van slechte besluitvormingen
- Symptomen van het groepsdenken
- Symptomen van de slechte beslissing maken
- Het proces dat de link legt tussen deze drie.
Tijdens het bemiddelingsproces (mediating proces) wordt het groepsdenken tot stand
gebracht. Er is een voorkeur voor het eens zijn met groepsgenoten, dus hechte groepen
maken slechtere beslissingen dan minder hechte groepen.
Randvoorwaarden (bandery conditions) = beperkingen. Bijvoorbeeld dat sommige theorieën
alleen onder specifieke omstandigheden voorkomen.
Archivaal onderzoek = onderzoek gebaseerd op archieven. Voordeel: het bewijs is niet
verstoord, want er is sprake van een natuurlijke setting. Nadeel: de kwaliteit van de
archieven is niet altijd goed.
Strategieën voor onderzoek
- (Quasi-)experiment: de onderzoeker verandert de setting een beetje om de
consequenties ervan te bestuderen. Bij het quasi-experiment is er een natuurlijke
setting. Bij een gerandomiseerd experiment worden participanten willekeurig
toegewezen aan verschillende experimentele condities. Bij veldexperimenten worden
deze twee gecombineerd.
- Survey: interviews of vragenlijsten. De variabelen worden gemeten en dus niet
gemanipuleerd.
Kwalitatief onderzoek
Kwalitatieve data bestaat uit tekst en is gebaseerd op inhoudelijke betekenis van woorden
die door de participant worden gebruikt. Er wordt gekeken naar de context en het gaat meer
om beschrijven dan om verklaren en er wordt gekeken naar constructie van gedrag.
Kwantitatief onderzoek
Kwantitatieve data bestaat uit scores en heeft een duidelijk interpreteerbare uitkomst.
Nadelen: onderzoeker kan vragen niet uitleggen dus ze kunnen verkeerd geïnterpreteerd
worden en het antwoord van de deelnemer staat misschien niet in de range.
Triangulatie = voor je een conclusie trekt, voer je meerdere onderzoeksmethoden uit.
Er zijn twee soorten steekproeven: de probabilistische steekproef (simple random sample)
en een niet-probabilistische steekproef (quota sample). Bij de niet-probabilistische sample
moet de onderzoeker bepalen wie hij ondervraagt en dat kan een bias veroorzaken en het is
onmogelijk om een accurate schatting van de steekproeferror te krijgen.
Experimenteel scenario = de context waarin een onderzoek wordt gehouden.
Confederate = assistent van de onderzoeker die zich voordoet als andere deelnemer.
Effectiviteit = mate waarin onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele beïnvloedt.
Manipulatiecheck = naast de gemeten variabelen is er één of meer meting van de effectiviteit
van de manipulatie.
,Veel experimenten bevatten bedrog, als het doel van het experiment niet wordt verteld.
Ethisch en praktisch gezien wil je dit zoveel mogelijk voorkomen. Om het minder erg te
maken is er debriefing, waarbij na het onderzoek het doel bekend wordt gemaakt.
One-shot case study = post-test only, maar zonder controle groep en niet experimenteel.
Post-test only control group design = er is een experimentele groep een controlegroep en ze
worden beide op dezelfde variabele getest.
Factorial experiment = experiment waarin twee onafhankelijke variabelen worden
gemanipuleerd met elk twee levels en dus vier condities. De gescheiden effecten zijn de
main effects en het gecombineerde effect is het interactie-effect.
Moderation = alleen bij aanwezigheid van een derde variabele treedt een effect op.
Mediation = wanneer een effect indirect is.
Validiteit
- Interne validiteit: is er geen derde variabele (confound)?
- Construct validiteit: zijn de (on)afhankelijke variabelen goed geoperationaliseerd?
- Externe validiteit: is de steekproef generaliseerbaar naar de populatie?
Dreigingen bij construct validiteit
- Sociale wenselijkheid: participanten willen positief overkomen. Het metingsproces
moet dus unobtrusive worden gemaakt en participanten weten niet wat wordt
gemeten.
- Demand characteristics: wanneer participanten weten wat de onderzoeker verwacht.
Om dit te voorkomen kun je de post-experimental enquiry gebruiken om erachter te
komen of de participant het doorhad. Of je kunt een cover story bedenken.
- Experimenter expectancy: de verwachtingen over het experiment van de
onderzoeker, waardoor de houding verandert. Bij een blind experiment kan dit
verminderd worden.
Internetexperiment = experiment dat wordt afgenomen op het internet.
Voordelen: veel data in korte tijd, makkelijk, mensen in verschillende landen en verschillende
achtergronden.
Nadelen: geen controle, de vertegenwoordiging van participanten die kiezen om mee te doen
is niet altijd eerlijk, het effect van het bekwaam zijn in de taal waarin het onderzoek wordt
afgenomen en participanten kiezen zelf of ze willen meedoen (vrijwilligers).
Kritiek op sociaal-psychologische experimenten
Door culturele inbedding moet er ook rekening worden gehouden met bredere sociale
omstandigheden waarin de onafhankelijke variabele gemanipuleerd werd. Er zijn namelijk
veel verschillen tussen resultaten van verschillende culturen. Ook is het sociaal gedrag van
proefpersonen gebaseerd op eigen psychologische inzichten, en dit kan dus veranderen
over tijd. Daarnaast beïnvloeden de waarden en gedrag van de onderzoeker het
onderzoeksproces, want hij kan nooit volledig objectief zijn. Maar meta-analyses zorgen
ervoor dat informatie betrouwbaarder wordt.
Betrouwbaarheid = de stabiliteit van een meting
Validiteit = je meet wat je hoort te meten.
Een meting moet altijd betrouwbaar en valide zijn.
Self-report methoden
Hierbij wordt het gedrag van de participant rechtstreeks gevraagd en dat is sneller,
makkelijker en goedkoper dan observatie. Daarnaast hoeven onderzoekers niet te worden
getraind om te observeren. En ook niet alle variabelen kunnen worden geobserveerd. Bij
self-report kun je een vragenlijst of een interview afnemen.
, Vragen in een vragenlijst moeten valide en betrouwbaar zijn. Voor de validiteit is het
belangrijk dat de onderzoeksdoelen (specific objectives) duidelijk zijn vastgesteld. Een
oplossing kan zijn dat je meerdere vragen stelt die hetzelfde doel beogen.
Een nadeel is dat participanten weten dat ze worden onderzocht, waardoor hun gedrag kan
veranderen. Oplossingen hiervoor zijn:
1. Anonimiteit benadrukken
2. Zeggen dat er geen goede of slechte antwoorden zijn
3. Participanten behandelen als onderzoeksbetrokkenen i.p.v. patiënten
4. Verschillen door sociaalwenselijke antwoorden statistisch wegwerken
5. Antwoorden vergelijken met resultaten van observaties
Impliciete metingen = meten onbewuste constructen (reactietijd), waardoor je inzicht in
cognitieve processen kunt krijgen.
Het voordeel is dat participanten niet weten wat er wordt gemeten, dus de metingen zijn niet
reactief. Het betekent niet dat de metingen altijd valide zijn en als oplossing daarvoor zou je
implicitie metingen kunnen combineren met bijvoorbeeld observatie. Dit draagt bij aan de
convergente validiteit.
Sociale neurowetenschappen meten de neurale activiteit en men gaat er vanuit dat al het
sociale gedrag van mensen biologisch is bepaald. De neurale activiteit wordt gemeten door
fMRI scans die de stroming van het bloed meten.
H3. Wat is het verschil tussen attributies en percepties?
Trait information: informatie over persoonlijke karakteristieken.
Categorie informatie: vertelt iets over een persoon door de plaats waar hij zich bevindt.
Sociale perceptie = het proces van het verzamelen en interpreteren van informatie over
karakteristieken van iemand anders.
Volgens een onderzoek van Asch hadden de woorden ‘warm’ (optimistisch, informeel, vrolijk,
tevreden) en ‘koud’ de meeste effecten hadden op een eerste indruk. Daarom zijn warm en
koud de centrale trekken. De perifere trekken beschrijven persoonlijkheid minder goed
(beleefdheid). Het primacy effect houdt in dat het eerste woord meer invloed heeft op een
indruk dan de daaropvolgende woorden. Bij de indruk wordt er meer gelet op positieve dan
op negatieve kwaliteiten. Mensen tellen niet zomaar informatie op over anderen, maar
maken gebruik van impliciete persoonlijkheidstheorieën.
Self-fulfilling prophecy = als je ergens op een bepaalde manier over denkt, ga je je ernaar
gedragen. Dit heeft invloed op de ander, waardoor hij zich ook anders gaat gedragen.
Self-verification effect = je gaat je anders gedragen wanneer je denkt dat mensen een
verkeerd beeld van je hebben.
Attributies = mensen zijn geneigd om verklaringen en motieven te zoeken voor gedrag.
Causale attributie = een persoon verklaart de oorzaken van het gedrag van een ander.
Het trekken van conclusies uit disposities helpt de observator, want het helpt bij het
integreren van veel ongeorganiseerde informatie over anderen en het helpt bij het
voorspellen van toekomstig gedrag.
Correspondent inference theory = we leiden intenties af van consequenties. Dit geldt alleen
wanneer personen vrij zijn om te kiezen wat ze doen, maar uit verder onderzoek bleek dat
niet zo te zijn. Mensen zijn geneigd om de persoonlijke oorzaken van gedrag te overschatten
en situationele oorzaken te onderschatten (correspondence bias). Daarnaast is volgens de
correspondent inference theorie gedrag intentioneel, maar dat is vaak niet zo. Het gaat uit
gewoonte, of om dat de situatie erom vraagt.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper maaikekuiper. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.