Organisatiekunde
Hoofdstuk 1: De evolutie van organisatie en management
1. Inleiding
De definitie van organisatiekunde omvat twee aspecten van het vakgebied;
- Een descriptief aspect: een beschrijving van het gedrag van organisaties.
- Een prescriptief aspect: een advies over te volgen handelwijze en organisatierichtingen.
Met interdisciplinariteit wordt bedoelt dat de organisatiekunde veel elementen bevat die
afkomstig zijn vanuit andere wetenschappen, zoals psychologie. Al deze wetenschappen
leveren bijdragen aan organisatiekunde. Als je deze bijdragen samenvoegt, kun je spreken
van een zogenoemde multidisciplinaire aanpak.
Twee andere belangrijke begrippen zijn besturing en doeltreffendheid ofwel effectiviteit.
Besturing kunnen we omschrijven als; ‘pogingen tot gerichte beïnvloeding’. De mate waarin
de besturing slaagt, wordt aangeduid met het begrip doeltreffendheid of effectiviteit.
2. Ontstaan van het vakgebied
Het vak organisatiekunde is ontstaan uit de behoefte om vat te krijgen op wat er binnen
organisaties gebeurt. De afstudeerrichting organisatiekunde ontstond in Nederland kort na
de Tweede Wereldoorlog en heette toen bedrijfsorganisatie.
3. Ontwikkeling van handel en ontstaan van multinationale ondernemingen
Handel gaat vanaf vroeger al via verschillende landen, stammen en geografische regio’s. Dit
gaat via zogenoemde handelsroutes. De zijderoute is een van de oudste handelsroutes. De
route verbond Europa met het Midden-Oosten en Azië en daardoor de grote Romeinse en
Chinese beschavingen met elkaar. Voornamelijk bont, zijde en keramiek werd
getransporteerd in ruil voor goud, ivoor, wol en glas.
De eerste internationale handelsondernemingen (ofwel multinationals) waren opgericht en
gesubsidieerd door nationale overheden met als doel hun handelsbeleid te ondersteunen.
Zo werd ook bijvoorbeeld de VOC (de Verenigde Oost-Indische Compagnie) opgericht, die op
17 maart 1798 weer werd ontbonden. Andere belangrijke handelsbedrijven waren onder
andere; Deense Oost-Indische compagnie (1614), Nederlandse West-Indische compagnie
(1621) en de Hudson’s Bay Compagnie (1670).
Het aantal bedrijven met afdelen in minimaal twee landen is sindsdien flink toegenomen.
Technologische ontwikkelingen hebben hierbij ook een grote rol gespeeld in onder meer het
verkorten van afstanden en het optimaliseren van communicatie tussen mensen op
verschillende locaties. Ook heeft de technologie ervoor gezorgd dat er veel meer en betere
kennis beschikbaar is.
4. Denkrichtingen en persoonlijkheden
1
,In onderstaand figuur worden de belangrijkste personen uit de geschiedenis van
organisatiekunde op een tijdlijn gezet.
5. Periode voor de industriële revolutie
Tot in de tweede helft van de achttiende
eeuw overheerste het mercantilisme als
economische denkrichting. Deze stroming
stelde dat het bezit aan geld en goud de
enige welvaartsbron was. Totdat Adam
Smith in 1776 zijn invloedrijke boek; An
inquiry into the nature and causes of the
wealth of nations schreef, waarin gesteld
wordt dat productieve arbeid de bron is
van welvaart. Hierna kreeg men meer
aandacht voor efficiency.
In de achttiende eeuw worden
uitvindingen gedaan zoals de
stoommachine en het gebruik van
steenkool als brandstof. Hierdoor werd
massafabricage mogelijk in grote
fabrieken. De arbeidsomstandigheden
waren slecht en alles draaide om zoveel
mogelijk productie. De arbeiders verzette
zich door systematisch tijd te rekken. Er ontstond een behoefte aan meer gestructureerde
en systematische aanpak. Wie dit inzag en er wat aan wilde doen was Frederick Winslow
Taylor. Hij was grondlegger van wat later het Scientific Management wordt genoemd.
6. Frederick Taylor en het Scientific Management
Volgens Taylor moet een bedrijfsleider zich niet opstellen als een slavendrijver, maar een
bredere visie hebben op zijn taak in de organisatie die bestaat uit plannen, coördineren,
toezicht uitoefenen en het controleren van de taken. Enkele hoofdpunten uit dit
management zijn;
1. Een wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van
bewegingsstudies.
2. Een vergaande taakverdeling en training van de arbeiders, waardoor de hogere
productienormen gehaald kunnen worden.
3. Een hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders.
4. De bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van en het zoeken naar
werkmethoden en het scheppen van productievoorwaarden.
5. De juiste man op de juiste plaats door zorgvuldige selectie.
6. Het invoeren van prestatiebeloning, met als doel lagere productiekosten.
Hiernaast stond hij voor een arbeidsverdeling onder acht functies;
1. Tijd en kosten
2
,2. Werkinstructies
3. Bewerkingen en hun volgorde
4. Werkvoorbereiding en uitgifte
5. Onderhoud
6. Kwaliteitscontrole
7. Technische leiding
8. Personeelsbeheer
Dit stelsel is bekend geworden onder de naam; achtbanenstelsel.
7. Henri Fayol en de General Management-Theorie
In Europa wad Henri Fayol de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen
ontwikkelde over de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten
worden. Hij richtte zich op de gehele organisatie in tegenstelling tot Taylor die zich vooral
richtte op de productieafdeling. Zijn General Management theorie was bedoeld als
onderwijsmodel. Hij onderscheidde zes managementgebieden;
1. Technisch
2. Commercieel
3. Financieel
4. Zelf beschermend (veiligheid van mensen en eigendommen)
5. Boekhouding
6. Besturing
De besturing is het belangrijkste onderdeel van de functies van managers en bestaat uit vijf
taken;
1. Plannen of vooruitzien
2. Organiseren
3. Bevel voeren
4. Coördineren
5. Controleren
‘Eenheid van commando’
was voor Fayol het
belangrijkste principe.
Iedere werknemer heeft
slechts een directe baas
boven zich.
8. Max Weber en de theorie van de bureaucratie
Max Weber hield zich vooral bezig met overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit een
sociologische invalshoek. Grote organisaties hadden volgens hem de volgende kenmerken;
- sterk doorgevoerde taakverdeling
- hierarchische bevelstructuur
- nauwkeurig afgebakende bevoegdheden een verantwoordelijkheden
- onpersoonlijke relaties tussen functionarissen (de functie is belangrijker dan de persoon)
- werving op basis van bekwaamheden en kennis in plaats van vriendjespolitiek
- bevordering en beloning op basis van objectiviteit
- uitvoering van werkzaamheden volgens vaste routineregels
3
, - vastlegging van alle gegevens schriftelijk, voor altijd mogelijke controle
- aan restricties gebonden macht van functionarissen
Weber stelde dat indien een organisatie voldoet aan deze eisen, er sprake is van een ideale
bureaucratie.
9. Elton Mayo een de Human Relations-beweging
De Human Relations-beweging ontstond in de tijd dat Scientific Management de
belangrijkste stroming was en de daarbij behorende sterk rationele benadering van de
manier van werken in organisaties. Elton Mayo van de Harvard universiteit was iemand die
experimenten uitvoerde en onderzoek deed naar het verband tussen betere
werkomstandigheden en de verhoging van de productiviteit.
Mayo bewees met deze experimenten dat naast objectieve factoren, ook subjectieve
factoren bepalend zijn voor het resultaat, zoals; aandacht, zekerheid, het bij een groep
horen en waardering. Volgens hem was het bij een groep horen het belangrijkste. Deze
gedachten schreef hij uit in het boek; The Human Problems of an industrial civilisation.
Vanaf dit punt werden er veel onderzoeken gedaan en er kwam een beweging opgang die
ervan uitging dat gelukkige, tevreden arbeiders beter en meer werk leveren. Bedrijfsleiders
moeten zorgen voor goede verhoudingen, kleinere groepen, voldoende aandacht,
waardering, voldoende eigen verantwoordelijkheid en vrijheid geven aan individuen.
Samenwerking is het toverwoord en daarom zijn sociale vaardigheden voor leiders heel
belangrijk.
10. Rensis Likert en het Revisionisme
In 1950 – 1955 ontstond er kritiek op de ideeën uit de HR-beweging. Men zag dit als een de
idealistische kijk op organisaties, het waren net vriendengroepen. Hiernaast zouden de
ideeën uit deze beweging ook niet eenduidig worden ondersteund door
onderzoeksresultaten.
Anderzijds wilde men ook niet terug naar het Scientific Management, dus er moest een mix
komen tussen deze twee. Volgens Warren G. Bennis omschreef de benadering van Taylor
een organisatie zonder mensen en de benadering van Mayo een groep mensen zonder
organisatie. Er ontstond de term Revisionisme. Verschillende schrijvers deden pogingen om
deze twee stromingen te overbruggen. Zo was Rensis Likert de eerste die een poging deed.
Hij ontwikkelde de ‘linking-pin’ structuur, waarbij de organisatie bestaat uit verschillende
overlappende groepen, waarbij de leider ook lid is van een hogere groep.
Ook ontworp Frederick Herzberg een theorie, dat uitging van de behoeftehiërarchie van
Maslow. Deze onderscheidde vijf niveaus van behoeften;
1. Fysiologische behoeften
2. Behoefte aan zekerheid en veiligheid
3. Behoefte aan acceptatie
4. Behoefte aan erkenning
5. Behoefte aan zelfontplooiing
4