Hoofdstuk 4:
Integrale kostprijs – totale kosten per kostendrager
Kostendrager – rekenkundig object waarvan je de kostprijs wil weten
Vaak eindproduct, kan ook afdeling (outsourcen) of klant (lucratief) zijn
Directe kosten eenvoudig, indirecte overhead kosten moeilijker
Kostprijzen gebruiken voor:
Bepaling van de verkoopprijs
Budgettering
Voorraadwaardering
Methoden:
Opslagmethode – directe kosten worden met een opslagpercentage verhoogd.
Veronderstelt verband tussen directe en indirecte kosten. De opslagbasis bestaat uit directe
kosten, 3 soorten:
Directe materiaalkosten
Directe loonkosten
Totale directe kosten
1) Enkelvoudige opslagmethode – totale indirecte kosten worden gedeeld door één
opslagbasis. Deze moet het merendeel van alle indirecte kosten veroorzaken.
Opslagpercentage = totale indirecte kosten / (deel van) totale directe kosten x 100%
2) Meervoudige opslagmethode – totale indirecte kosten verdeeld in 2+ categorieën,
met elk een eigen opslagbasis. Ook hier moet de som van categorieën gelijk zijn aan
de totale indirecte kosten.
Opslagpercentage = gegeven deel indirecte kosten / directe kosten waarmee het
samenhangt x 100%
Stappenplan opslagmethode:
I. Analyseer indirecte kosten, alle/vrijwel alle samenhangen met opslagbasis 3
II. Stel vast of indirecte zo gegroepeerd kunnen worden dat elke groep een causaal
verband toont met een opslagbasis. Voor (vrijwel) elke samenhang meervoudige.
Indien maar 2 opties andere methode of accepteer minder betrouwbaar.
III. Bepaal opslagtarief
IV. Bepaal integrale kostprijs
Integrale kostprijs: directe kosten + (directe kosten x opslagpercentage)
Voordelen: eenvoudig, goedkoop + bij verandering nauwelijks invloed, voor minder complexe organisaties nuttig
Nadelen: niet nauwkeurig genoeg + indirecte verdeeld over eindproducten niet afdelingen, gebrek stuurinformatie
Belangrijkste eis: gekozen opslagbasis per kostendrager moet inzichtelijk zijn, daarom
bestaat deze vaak uit directe kosten.
3) Kostenplaatsmethode – productiecentramethode, met organisatiestructuur als
basis. Elke afdeling is een kostenplaats. Middelgroot- tot groot bedrijf.
, Hoofdkostenplaatsen Operationele afdelingen die direct aan eindproducten bijdragen. - productie
Deze kosten zijn indirect (meer eindproducten per machine) - assemblage
- verkoop
Zelfstandige Ondersteunende activiteiten. Veronderstelling dat ze geen verband - HRM
kostenplaatsen houden met eindproducten, maar dienen als ondersteuning - magazijn
hoofdkostenplaats. Hieraan worden ze ook toegerekend. - administratie
- directie
Hulpkostenplaatsen Niet samenvallen met bestaande afdeling, wel substantieel. Omdat - huisvesting
de kosten hoog zijn
Verdeelsleutel Hierdoor worden de kosten verdeeld, een zo goed mogelijke
weergave van de dienstverlening van de ene afdeling aan de andere
Werkwijze:
I. Reken de eerstbelaste kosten toe, indirecte kosten toegewezen aan kostenplaats.
Bepaal wat voor kostenplaats afdelingen zijn.
II. Belast de eerstbelaste kosten door aan de andere kostenplaatsen via verdeelsleutels
III. Deel de kosten van de hoofdkostenplaatsen door de prestaties van die
hoofdkostenplaats, als aantal machine-uren. Leidt tot machine-uurtarieven, die basis
zijn voor toerekenen indirecte kosten aan producten
IV. Bepaal integrale kostprijs per product: opzoeken
Gedachte: elke afdeling is een bedrijfje in de organisatie, met mensen en middelen en dus
kosten, eerstbelaste kosten. Daarnaast maken ze gebruik van dienstverlening van de andere
kostenplaatsen.
Voordelen: kritisch naar kosten afdeling kijken, beter te beheersen door afdelingsmanager taken en
bevoegdheden, kosten afdeling inzichtelijk, helpt bij budgetteren voor afdelingen
Nadelen: meer en beter geregistreerd kan kostbaar zijn, kans op schijnnauwkeurigheid door trechterwerking
Hoofdstuk 5:
Kengetallen voor liquiditeit, solvabiliteit en renatbiliteit
Hier wordt je op beoordeeld, maar je kunt er ook andere mee beoordelen
Tweedeling:
Risicokengetallen Mate waarin de organisatie in staat is aan haar verplichtingen te voldoen
- liquiditeit > in hoeverre in staat aan de kortlopende verplichtingen
- solvabiliteit > of aan de langlopende verplichtingen kan worden gedaan
Deze 2 ratio’s vormen een indicator voor de kans op faillissement
Rendementskengetalle Betrekking op winstgevendheid, door inzicht te krijgen wijze waarop winst wordt gemaakt
n kan mening gevormd worden toekomstige winstontwikkeling en maatregelen
Windowdressing Een organisatie kan de financiële positie mooier maken dan deze is
Interpretatie kengetallen moet voorzichtig. Ook is het een momentopname. Bij beoordeling
moet het in het juiste perspectief worden geplaatst (economisch).
Liquide – een organisatie is liquide als zij op elk willekeurig moment aan haar kortlopende verplichtingen kan
voldoen (binnen 1 jaar)
Belangrijk: crediteuren niet betaald leverancier stoppen. Geen rente rekening-courant
bank trekt krediet in, lening aflossen. Ook salarisbepaling.
Kort vreemd vermogen - crediteuren
, op balans: - te betalen belastingen
- dividend
- aflossing langlopende lening die dit jaar betaalt moet worden
Korte termijn uitgaven bekend kijken of voldoende liquide middelen om schuldeisers te
betalen. Kan alleen door activa zo snel mogelijk om te zetten, vaste activa vallen dus af. Bij
vlottende is het de vraag hoeveel geld ze opbrengen, vooral voorraden. Alleen liquide
middelen + kas- en banktegoeden zijn geschikt om direct schuld af te lossen.
Current ratio Om liquiditeit te bepalen, bepaald moment Uitkomst >1 liquide Vlottende activa / kortlopend
vreemd vermogen
Bereken je door cijfers die je terug kan vinden op de balans.
Vlottende activa: kas, bank, debiteuren, voorraden
Mankement: kun je de voorraad wel zeker verkopen? En voor die prijs? Daarom:
Quick ratio Voor kortetermijnliquiditeit Minimaal 1, met 2 (Vlottende activa – voorraden) /
beperkingen kortlopend vreemd vermogen
KC zegt >1
Beperkingen: is 0,5 genoeg hangt af van de voorraad, misschien toch snel om te zetten
zeker indien contant. Ook kortlopende verplichtingen, rekening-courant is opgenomen.
Formeel juist, maar bank vraagt dit niet direct op want zij verdienen hiermee geld. Andere
dingen zijn belangrijker om snel te doen: betalen personeel, crediteuren. Je kunt niet de
conclusie trekken dat ze failliet gaan.
Of de CR of QR beter is ligt aan je type bedrijf. Specialistischer QR belangrijk. Deze 2
moeten altijd bekeken worden in perspectief geschiedenis.
Nadelen: window dressing + momentopnamen, daarom statistische liquiditeit. Daarom
stellen organisaties een liquiditeitsbegroting op, geeft inzicht in dynamische liquiditeit.
Dan is het niet makkelijk om te window dressen.
Solvabiliteit – geeft aan of een organisatie in staat is om in het geval van beëindiging (liquidatie) aan haar
verplichtingen ten opzichte verschaffers vreemd vermogen te voldoen
Als de risico’s voor vreemdvermogenverschaffers groot zijn zullen zij:
Hogere vergoeding eisen (rente)
Afzien van het uitlenen van extra geld
Geleende bedrag terugvragen
Debt ratio Organisatie is met weinig vreemd Hoe lager VV Vreemd vermogen / totaal
vermogen, beter in staat dit in nood hoe beter vermogen
terug te betalen
Weerstandsvermogen “ Hoe hoger EV Eigen vermogen / totaal
hoe beter vermogen
Ideale uitkomst hangt af van soort activa. Alleen liquide middelen geen moeite, vooral
debiteuren en voorraden lastiger. Ligt aan type bedrijf, makkelijk verkopen of specialistisch.
Rentedekkingsfactor Maakt niet uit hoeveel vermogen, als je Hoe hoger hoe Bedrijfsresultaat /
ICR – interest de schuld kan opbrengen. Of je kosten beter, minimaal 1 interestkosten
coverage ratio vreemd vermogen kan dragen.
Bij stabiele inkomstenstroom mag uitkomst lager zijn dan bij conjunctuurgevoelige.