Materieel strafrecht 2021-2022 D.M. de Vries
Onderdeel VII: Groepscriminaliteit (art. 47, 141 en 306 Sr)
Noyon/Langemeijer/Remmelink, commentaar op art. 141 Sr
1 Achtergrond van art. 141
Het strafmaximum van art. 141 lid 1 Sr ligt aanmerkelijk hoger dan dat van andere
bepalingen die geweld tegen personen of goederen betreffen, dat vindt zijn grond in de
schending van de openbare orde die aan art. 141 is verbonden.
Wat betreft de achtergrond van art. 141 gaat het vaak om relsituaties waarbij het
individuele optreden nauwelijks kan worden vastgesteld.
2 Plegen van geweld
Kern van het delict is het deelnemen aan het plegen van geweld. Dat geschiedt opzettelijk.
Het geweld van art. 141 hoeft geen gevolgen te hebben. Soms zal voldoende zijn dat er een
acuut gevaar voor zo’n gevolg ontstaat. Indien het gaat om openlijk geweld zal de bedreiging
met geweld in de vorm van gewelddadigheden normaliter reeds het openlijk geweld zelf
opleveren. Zodra er werkelijk in de richting van de ander geslagen wordt, is het geweld
gerealiseerd en is art. 141 aan de orde.
Niet is noodzakelijk dat elke geweldpleger hetzelfde soort geweld praktiseert.
Voorwaarde is wel dat er tussen de geweldplegers, wat ze ook doen, een zekere
geestelijke cohesie is, zodat gesproken kan worden van ‘in vereniging’.
Het geweld moet een zekere intensiteit hebben, maar daar worden geen hoge eisen
aan gesteld. Indien de rechter zou vaststellen dat de geweldpleger het slachtoffer
ook opzettelijk het letsel heeft willen toebrengen, zou slechts art. 300 sr toepasselijk
zijn.
De ontwikkeling van de dogmatiek van het opzet heeft de door de wetgever beoogde
toepasselijkheid van lid 2 op lichamelijk letsel voor een groot deel uitgeschakeld. Uit
de tegenstelling van geweld als doel met geweld als middel volgt dat, terwijl dit
laatste slechts onder bepaalde omstandigheden strafbaar is, de strafbaarheid van de
eerste door die omstandigheden niet wordt bepaald.
3 Openlijk
Het moet voor publiek waarneembaar zijn. Met openlijk geweld is bedoeld geweld dat zich
onverholen door niet-heimelijke daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde
is verstoord, zonder dat is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het geweld publiek
aanwezig was of had kunnen zijn. Voldoende lijkt te zijn dat het geweld wordt gepleegd op
een plaats waar normaliter publiek aanwezig is; niet beslissend is derhalve dat dit publiek
(toevallig) niet aanwezig is ten tijde van het geweld.
Bij geweld op plaatsen die niet zonder meer voor ieder toegankelijk of vanaf de
openbare weg zichtbaar zijn, zoals de voortuin bij een woning, is nadere motivering
nodig.
Een op art. 141 Sr toegesneden tenlastelegging moet inhouden een opgave van
feitelijke omstandigheden die de openlijkheid nader bepalen.
, Materieel strafrecht 2021-2022 D.M. de Vries
4 In vereniging
Tot 2000 sprak art.141 over het ‘met verenigde krachten’ plegen van geweld; thans is
strafbaar het in vereniging plegen van geweld. Voor ‘verenigde krachten’ is nodig dat daders
weten dat anderen aan het feit – het geweld derhalve – deelnemen. In beginsel is niet vereist
dat de aders zich bewust zijn van de ‘openlijkheid’. Reeds twee personen kunnen met
‘verenigde krachten’ handelen.
Het doel van de wijziging van de wet naar ‘in vereniging’ was te breken met de –
wetshistorisch geïnspireerde – rechtspraak van de HR en met name de uitspraak op
grond waarvan voor toepassing van art. 141 (oud) vereist was dat van de verdachte
zelf enige gewelddadige handeling was uitgegaan. De wetswijziging strekt ertoe dat
de jurisprudentiële verruiming die het medeplegen ten deel is gevallen, ook voor
openlijke geweldpleging zal gelden, in die zin dat ook strafbaar kan zijn degene die
zelf geen geweld heeft gepleegd.
Voldoende is dat degene die zelf geen geweld heeft gepleegd ‘opzet op het in vereniging
plegen van openlijk geweld heeft gehad, en daaraan een voldoende significante bijdrage
heeft geleverd’. De dader moet zich manifesteren als lid van een groep die openlijk geweld
pleegt, bijvoorbeeld door aan die groep ‘vocale, intellectuele of andere bijdragen’ te leveren.
De HR heeft uit de wetsgeschiedenis afgeleid dat van het in vereniging plegen van geweld
sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan
het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Bij het
beoordelen of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het
openlijk plegen van geweld tegen goederen of personen kan van belang zijn ‘dat openlijke
geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen
kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze
strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk
geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of
goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd,
mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige –
dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker
ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende
gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op
zichzelf niet-gewelddadige handelingen” aldus de Hoge Raad. Bij geweldshandelingen
binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan ontstaan samenwerkingsverband kan uit de
omstandigheid dat de betrokkene zich ervan bewust was dat ook anderen deelnamen aan de
openlijke geweldpleging worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in vereniging
plegen van geweld. Degene die enkel meeloopt maar vervolgens (a) blijft staan of (b) vlucht
bij het zien van de tegenstander, is niet strafbaar. Het enkele feit dat iemand door zijn
aanwezigheid de groep heeft versterkt is niet voldoende.
6 Strafverzwarende omstandigheden (lid 2)
De maatstaf is of het letsel dan wel de dood redelijkerwijs aan verdachte kan worden
toegerekend. De strafverhogingen worden beperkt tot hen die persoonlijk enig goed hebben
vernield of wier daden enig zwaar lichamelijk letsel of de dood ten gevolge hebben gehad.
Samenloop van geweldpleging met vernieling of mishandeling is heir uitgesloten. Alleen die
gevallen vallen van medeplegen vallen onder dit lid die tevens volledig plegerschap
opleveren.
Noyon/Langemeijer/Remmelink, commentaar op art. 306 Sr
1 Karakter
Het enkele feit van deelneming wordt strafbaar gesteld zonder enige fictie van persoonlijke
schuld aan het gevolg, al komt dit ten laste van elke deelnemer.