Huurrecht
SAMENVATTING WEEK 1
H.1
• Uit de definitie van art. 7:201 lid 1 BW dient te te worden voldaan aan twee punten om te
kunnen spreken van een huurovereenkomst:
1. Het in gebruik verstrekken van een woonruimte door de verhuurder aan de huurder; en
2. Tegen een bepaalde tegenprestatie aan de huurder.
Is er sprake van deze twee essentialia, dan is sprake van huur, ongeacht of partijen dat willen of
niet, en ongeacht of partijen hebben onderkend dat sprake is van een huurovereenkomst.
• Kenmerk 1 van de huurovereenkomst: Gebruik verstrekken —> De verhuurder moet aan de
huurder het gebruik verschaffen van de woonruimte.
• De woonruimte dient voldoende bepaalbaar te zijn, dus voldoende kan worden geïdentificeerd.
Het moet duidelijk zijn welke ruimte precies verhuurd wordt.
• Kenmerk 2 van de huurovereenkomst: tegenprestatie huurder —> De tegenprestatie hoeft
niet per de van financiële aard te zijn, zolang de tegenprestatie voldoende bepaalbaar is. Dit
hangt sterk af van de omstandigheden van het geval.
• De tegenprestatie moet ook enigszins in verhouding staan tot het gebruik krijgen van de zaak.
• Is geen tegenprestatie overeengekomen of is deze onvoldoende bepaalbaar, dan is op grond
van art. 7:201 lid 1 BW geen sprake van een huurovereenkomst.
• De huurovereenkomst is vormvrij. Het is dus niet van belang hoe de partijen de overkomst zelf
noemen, bepalend is het de karakter van de overeenkomst. Voldoet dit karakter aan de
kenmerken van huur van woonruimte dan is sprake van huur van woonruimte.
• Wanneer een overeenkomst niet alleen afspraken bevatten met betrekking tot de huur, maar
ook andere elementen, dan is sprake van een gemengde overeenkomst. Op gemengde
overeenkomsten zijn in beginsel de verschillende wettelijke bepalingen geheel van toepassing,
zolang beide wettelijke regelingen zonder bezwaar naast elkaar kunnen bestaan [art. 6:215 BW].
• Het overheersende karakter van de overeenkomst is veelal bepalend:
3. Huurovereenkomst en arbeidsovereenkomst: de dienstwoning—> Een dienst is een
woning die vaak het eigendom is van de werkgever en bewoond wordt door de werknemer.
Deze woning zal aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld in verband met door de
werknemer te verrichten werkzaamheden. Van een eigenlijke dienstwoning is sprake als het
bewonen van de woning op grond van de arbeidsovereenkomst behoort tot de verplichtingen
van de werknemer in verband met zijn werkzaamheden. Bestaat dit verband tussen bewoning
en uitoefening van de werkzaamheden, en is er sprake van een eigenlijke dienstwoning, dan
gaat de arbeidsrelatie vóór de huurrelatie. Is er sprake van een oneigenlijke dienstwoning, dan
gaan de huurregels wel voor.
4. Huurovereenkomst en verzorging: de verzorgingsovereenkomst —> Alleen als het
verzorgingselement overheerst, dan zal sprake zijn van een verzorgingsovereenkomst, en blijft
het huurrecht buiten toepassing. Hoe zelfstandiger de bewoning, hoe eerder sprake zal zijn
van een overheersend huurelement. Als een huurovereenkomst met levering en diensten
wordt gesloten, waarbij het verzorgingselement overheerst, leidt opzegging van de zorg ook
tot einde van de huur.
,5. Huurrecht van woonruimte en pension: de pensionovereenkomst —> Overeenkomst
waarbij de verhuurder niet alleen een woning ter beschikking stelt, maar ook allerlei services.
Overheerst het huurelement dan is het huurrecht van toepassing, anders niet.
6. Huurrecht van woonruimte en behandeling/begeleiding: de behandelingsovereenkomst
of begeleidingsovereenkomst —> Vormen van begeleid wonen. De mate van
(on)zelfstandigheid zal een rol spelen bij de beoordeling welke wettelijke regeling van
toepassing is, evenals de vraag of behandeling facultatief is of een verplichte voorwaarde voor
het bewonen van de woning. Overheerst het behandelingselement, dan geniet de huurder
geen huurbescherming als de behandeling eindigt. De essentie werd hier gevormd door de
afspraken met betrekking tot het begeleid wonen. Op het moment dat de wezenlijke
woonbegeleiding eindigt, bestaat ook de mogelijkheid om de huurovereenkomst te
beëindigen.
H.3
• De vereisten die gelden voor het rechtsgeldig verrichten van een rechtshandeling en het
totstandkomen van een overeenkomst, zijn ook geldig voor een huurovereenkomst.
• Het sluiten van een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte is een meerzijdige
rechtshandeling, dit wil zeggen dat deze handeling rechtsgevolgen met zich meeneemt.
• De rechtsgevolgen van de huurder is dat hij de woonruimte ter beschikking krijgt en daarvoor
een tegenprestatie voor levert.
• [art. 3:33 BW] bepaalt dat voor een geldige rechtshandeling sprake moet zijn van een ‘op een
rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’.
• De huurovereenkomst is ene meerzijdige overeenkomst, dat wil zeggen dat de wil van twee of
meer personen nodig is om het beoogde rechtsgevolg te bereiken.
• Indien beide partijen hetzelfde willen, komt er een huurovereenkomst tot stand (wil en verklaring
uit art. 3:33 BW). Hieruit vloeien voor beide partijen rechten en plichten voort (overeenkomst art.
6:213 BW). De verhuurder dient de woonruimte ter beschikking te stellen en de huurder dient
een voldoende bepaalbare tegenprestatie te leveren.
• Regelend recht/Aanvullend recht —> Regels die gegeven zijn door de wetgever, maar deze
gelden alleen voor het geval partijen hier geen afspraken over hebben gemaakt. Van deze regels
kunnen partijen dus van afwijken.
• Dwingend recht —> Deze regels zijn van toepassing als partijen niet van de wettelijke regels
mogen afwijken. Meestal gaat het om een ongelijkwaardige verhouding tussen partijen.
• Handelen in strijd met een bepaling van dwingend recht brengt nietigheid tot gevolg (art. 3:40
BW).
• Semi-dwingend recht —> Handelen in strijd met het semi-dwingend recht brengt
vernietigbaarheid met zich mee. De beschermende partij, de huurder, kan dan een beroep doen
op vernietigbaarheid (art. 3:40 lid 2 BW).
Hoofdregel van het huurrecht is dat het huurrecht van regelend recht is, tenzij anders uit de wet
voortvloeit.
Verhuurders maken veelvoudig gebruik van algemene voorwaarden bij het sluiten van
huurovereenkomsten. De artikelen 6:236 - 6:237 BW biedend de huurder bescherming indien
bepalingen in deze algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. Huurder kan deze
algemene voorwaarden vernietigen.
,De verhuurder kan zelf woonruimten verhuren, maar het kan ook voorkomen dat een
tussenpersoon de woning aan de huurder verhuurt. De verhouding tussen de eigenaar en de
beheerder kan op verschillende manieren vorm krijgen. Er kan sprake zijn van:
7. Volmacht [art. 3:69 - 79 BW] —> Hierbij handelt de beheerder (dus de volmachtigde) in naam
en rekening van de eigenaar (de volmachtgever). Dit wordt ook wel aangeduid als directe of
onmiddellijke vertegenwoordiging. De beheerder is dan bevoegd om huurovereenkomsten te
sluiten namens de eigenaar.
8. Lastgeving [art. 7:414 - 424 BW] —> De lastgever handelt de beheerder (dus de lasthebber)
voor rekening van de eigenaar (de lastgever). Hierbij is sprake van indirecte of middellijke
vertegenwoordiging. De beheerder is partij bij de huurovereenkomst, hij treedt zelf op als
verhuurder. Het verschil tussen volmacht en lastgeving is dat bij lastgeving de lasthebber
verplicht is om rechtshandelingen te verrichten, dit in tegenstelling tot bij volmacht.
9. Bemiddelingsovereenkomst [art. 7:425 - 428 BW] —> Het gaat hierbij om het zoeken naar
eventuele huurders en eventueel het voeren van onderhandelingen. Het sluiten van de
huurovereenkomst is overgelaten aan de eigenaar zelf. De opdrachtnemer helften zorgplicht.
, SAMENVATTING WEEK 2
H.5
De verhuurder is verplicht om het gehuurde ter beschikking te stellen aan de huurder. Op grond
van [art. 7:203 BW] de eerste verplichting van de verhuurder om het gehuurde bij aanvang van de
huurder beschikking te stellen aan de huurder.
• Als de verhuurder het gehuurde niet tijdig ter beschikking stelt aan de huurder, spreken we van
een tekortkoming. Als deze tekortkoming de schuldenaar (de verhuurder) is toe te rekenen, dan
is sprake van toerekenbare tekortkoming in de nakoming.
• Art. 6:83 aub a BW —> het verzuim treedt zonder een ingebrekestelling in wanneer een voor de
voldoening bepaalde termijn is overeengekomen en deze termijn verstrijkt zonder dat de
verbintenis is nagekomen.
• Mocht er in de huurovereenkomst sprake zijn van een ingangsdatum, kan deze datum worden
aangemerkt als een fatale termijn. De verhuurder dient het gehuurde op het afgesproken tijdstip
ter beschikking te stellen.
• Aan de huurder komt dan een recht op nakoming of ontbinding toe, gecombineerd met een
vergoeding van de schade. Art. 6:103 BW geeft de rechter die mogelijkheid op vordering van de
benadeelde.
Art. 7:203 BW is van regelend recht. Maar art. 7:204 lid 2 BW is voor de huur van de woonruimte
semi-dwingend recht, dus er kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
• Het is niet zo dat de huurovereenkomst eerst bestaat nadat de huurder de beschikking heeft
gekregen over het gehuurde. Als de verhuurder het gehuurde verkoopt en overdraagt voordat
de huurder de beschikking over het gehuurde heeft gekregen, geldt gewoon de regel van art.
7:226 BW: “koop breekt geen huur”.
Art. 7:204 —> gebrek zaak bij huur. Van deze definitie mag niet ten nadele van de huurder van
woonruimte worden afgeweken.
Het ter beschikking stellen van een niet goed onderhouden woonruimte, die niet het genot biedt
dat de huurder mag verwachten van een goed onderhouden woonruimte, brengt met zich mee
dat de verhuurder tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen, ook al heeft de huurder
deze gebrekkige woonruimte expliciet aanvaard.
Art. 7:208 BW —> De verhuurder is schadeplichtig als een gebrek bij aanvang van de huur
aanwezig is en de verhuurder dat gebrek toen kende of had horen te kennen. Het verzuim treedt
hier van rechtswege in en een ingebrekestelling is dan niet nodig.
In alle andere gevallen, dus als de schade gevolg is van bij aanvang gebleken gebreken die de
verhuurder niet kende en ook niet had hoeven kennen) zal de huurder de verhuurder alleen in
verzuim kunnen brengen door hem in gebreke te stellen [art. 6:82 BW].
Dus de verhuurder kan niet zonder een ingebrekestelling in verzuim raken ten aanzien van
gebreken die hij niet kent en ook niet behoorde te kennen.
Als in de woonruimte asbest is verwerkt dat door dergelijk normaal gebruik van van de woning
kan vrijkomen, met alle levensgevaarlijke gevolgen, dan levert dat een gebrek op. Wist de
verhuurder bij aanvang van de huur van het verwerkte asbest of had hij dat behoren te weten, dan
is naast gebrek ook de verhuurder aansprakelijk voor alle gevolgschade [art. 7:208 BW].
Art. 7:224 lid 2 BW (van semi-dwingend recht op grond van art. 7:242 lid 2 BW)—> de huurder het
gehuurde moet opleveren in dezelfde staat als waarin de woonruimte is aanvaard, met