W1 - Hoorcolleges
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Aard en doel van het strafproces
Het strafprocesrecht bestaat uit het geheel van regels die betrekking hebben op
de toepassing van het strafrecht in een concreet geval. Het hoofddoel van het
formele strafrecht is het verzekeren van een juiste toepassing van het materiële
strafrecht. Dit splitst zich uit in het doel om schuldigen te bestraffen en
onschuldigen niet te bestraffen. Om te voorkomen dat er onschuldigen worden
bestraft, bestaan er waarborgen zoals het verdedigingsrecht. Welke van de twee
subdoelen is nu belangrijker?
In ons strafprocesrecht geldt het dubio pro reo-beginsel. Dit betekent dat de
verdachte het voordeel van de twijfel krijgt. Op grond van artikel 338 Sv mag de
rechter een verdachte alleen veroordelen als hij overtuigd is van zijn schuld. De
kans dat de rechter zich vergist, is echter niet uitgesloten. Er zitten nog altijd
onschuldige mensen vast.
Er zijn echter naast het hoofddoel, meerdere bijkomende doelen die het
strafproces vorm geven. Enkele daarvan zijn:
Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte
Naast de bestraffing van onschuldigen te voorkomen, dient het strafprocesrecht
er ook voor de zorgen om de vervolging van onschuldige burgers te voorkomen.
Ongeacht het feit of een onschuldige wordt vrijgesproken, is de vervolging op
zich al heel belastend en inbreukmakend (toekenning van het zwijgrecht en het
nemo tentur-beginsel).
Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen
Derden worden vaak betrokken bij een strafproces zonder dat zij hier om hebben
gevraagd (zoals getuigen). Er moet worden gezorgd dat een inbreuk op rechten
van deze mensen proportioneel is. Een belangrijke is ook voornamelijk de
correcte bejegening jegens een slachtoffer.
Procedurele rechtvaardigheid
Tijdens de weg naar een uitspraak dient er een eerlijk proces plaats te vinden.
Tot de kern van het eerlijke proces behoort eenvoudig dat een verdachte wordt
gehoord en serieus genomen wordt, ongeacht de uitkomst. Een verdachte die
wordt veroordeeld maar zich wel serieus genomen voelt, zal zich sneller bij de
uitkomst neerleggen. Het staat dus los van de uiteindelijke beslissing.
Demonstratiefunctie
Openbaarheid maakt publieke controle op berechting mogelijk en voorkomt
daarmee willekeurige bestraffing. Maar ook kunnen mensen zien dat de overheid
zwaar gewicht geeft aan strafbare feiten en hier werk van maakt. Het kan dat
mensen ontevreden zijn over het feit dat feiten onbestraft blijven, maar een
voordeel is dat de overheid de rechten van de burgers dus ook accepteert.
,1.1.3 Strafproces en waarheidsvinding
Het kan zijn dat opsporingsambtenaren hun best doen om het bewijs rond te
krijgen, maar dit uiteindelijk niet lukt. Dit is geen verloren tijd: de overheid heeft
laten zien dat ze hun best doen en dat ze de burgers niet in de kou laten staan.
Het is echter niet zo dat iemand altijd vrijgesproken moet worden als de volledige
waarheid niet op tafel ligt. Waarheidsvinding is echter geen doel op zich van het
strafrecht. Het draagt bij aan het hoofddoel dat alleen schuldigen moeten worden
gestraft: daarvoor is een deugdelijk onderzoek naar de waarheid van belang. Het
strafproces concentreert zich op dat deel van de waarheid dat nodig is om op een
verantwoorde wijze over de schuld of onschuld van de verdachte te kunnen
beslissen. Zo kan veel van de waarheid achterwege blijven omdat het geen
verschil zal uitmaken voor de beslissing.
Het hangt mede af van de procesopstelling van de verdachte hoe grondig het
onderzoek naar de waarheid dient te zijn. Feiten die door de verdachte worden
ontkend, verdienen in het algemeen een grondiger onderzoek en een
zorgvuldiger beoordeling dan feiten die door de verdachte worden erkend.
1.1.4 Strafproces en rechtsbescherming
Machtsuitoefening door de overheid mag alleen plaatsvinden op basis van door
het recht toegekende bevoegdheden (legaliteitsbeginsel). Zo wordt de burger
beschermd tegen willekeur van de autoriteiten.
Een doel van het strafprocesrecht is tevens rechtsbescherming.
1.1.5 Noodzakelijke afwegingen
De verschillende doelen van het strafprocesrecht staan in een
spanningsverhouding met elkaar. Respectering van de een kan ten koste gaan
van de ander. Dat vraagt om het maken van keuzes, die niet rechtstreeks uit het
strafprocesrecht voortvloeien. Wel kunnen enkele uitgangspunten worden
geformuleerd:
Er moet ook een afweging gemaakt worden tussen middelen en doelen.
Energie die in de ene zaak wordt gestoken, kan niet in de andere worden
gestoken
Hoe meer er voor de verdachte op het spel staat, hoe groter de
waarborgen moeten zijn waarmee de berechting is omringd. Hoe hoger de
eventuele straffen, hoe zorgvuldiger het onderzoek dient te zijn. Vandaar
ook dat in dit soort situaties de meervoudige kamer dit berecht.
Hoe ernstiger het vermoedelijk gepleegde feit en dus hoe groter het
belang voor opheldering van de zaak, hoe ingrijpender de
onderzoeksbevoegdheden kunnen zijn die aan politie en justitie kunnen
worden toegekend.
De uitkomst van de afweging moet vanuit alle doelen van de
strafvordering aanvaardbaar zijn. De verdachte heeft bijvoorbeeld altijd
recht op een eerlijk proces. Zijn zwijgrecht mag bijvoorbeeld niet opzij
worden gezet in het belang van waarheidsvinding.
,1.2 Historische ontwikkeling
In de tijd van Montesquieu heeft het strafrecht snelle sprongen gemaakt. Het
fundament werd gelegd voor de toekenning van grondrechten, een scheiding van
machten en daarmee een onafhankelijke rechtspraak met rechtszekerheid en
rechtsbescherming.
Voor de Franse revolutie bestond de ‘pijnbank’, waarop een verdachte werd
gelegd en een bekentenis moest geven. Hiermee kon het bewijs rond gemaakt
worden. Dit heeft veel kritiek gekregen. In het strafproces van na de revolutie
kreeg de verdachte het recht om zich te verdedigen; hij ging van voorwerp van
onderzoek naar een procespartij die niet tot spreken kon worden gedwongen.
1.3 De bronnen van het strafprocesrecht
I. Wetgeving
Artikel 107 Grondwet bepaald dat het strafprocesrecht in een algemeen wetboek
moet worden gespecifieerd (Wetboek van Strafvordering). Dit is op dit moment
de belangrijkste rechtsbron van het strafprocesrecht.
II. Bijzondere wetten
Bepaalde onderwerpen kunnen bij afzonderlijke wetten worden geregeld (artikel
107 Grondwet).
III. Grondwet
IV. Algemene maatregelen van bestuur: ministeriële beschikkingen
1.3.2 Beleidsregels
Een beleidsregel is een uitwerking van hoe de bevoegdheid gebruikt zal worden.
De Hoge Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat wanneer dergelijke
beleidsregels op behoorlijke wijze zijn gepubliceerd, zij recht zijn in de zin van
artikel 79 RO.
1.3.3 Internationaal recht
Verdragen
Het EVRM en IVBPR zijn belangrijke rechtsbronnen in het Nederlandse
strafproces. Beide verdragen (voornamelijk het EVRM) hebben grondrechten
neergelegd die het strafproces raken en die binnen de Nederlandse rechtsorde
rechtstreekse werking hebben (o.g.v. artikel 93 en 94 Gw). De belangrijkste
artikelen zijn 5, 6 en 8 EVRM. De hoofdrol komt hier toe aan het recht op een
eerlijk proces, zoals dat is opgenomen in artikel 6 EVRM.
1.3.5 Beginselen
In het strafprocesrecht bestaan de volgende beginselen: vertrouwensbeginsel,
het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van zuiverheid van oogmerk en het beginsel
van een behoorlijke en billijke belangenafweging.
, In artikel 6 EVRM ligt het nemo tenetur-beginsel en de onschuldpresumtie
verborgen. Daarnaast geldt ook het rechtszekerheidsbeginsel, legaliteitsbeginsel
en fair trial-beginsel.
Hoofdstuk 2: Karakter en gang van het Nederlandse strafproces
2.4 In de hoofdrollen
I. Rechter
De rechter heeft in beginsel een actieve rol, maar in het strafrecht is deze
beperkt door de dominus litis van de officier van justitie. Hoe beter het OM en de
verdediging hun rol ter zitting invullen, hoe passiever de opstelling van de
rechter kan zijn.
II. Officier van justitie
Het OM heeft zich als organisatie verzelfstandigd ten opzichte van de
rechtspraak. Het is hiërarchisch georganiseerd en valt onder de politieke
verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en Veiligheid. De officier van
justitie is dus niet onafhankelijk, in tegenstelling tot de rechters. De officier is
verantwoording verschuldigd aan zijn superieuren en de minister.
De officier van justitie is belast met de opsporing van strafbare feiten. Niet alle
strafbare feiten hoeven vervolgd te worden, artikel 167 lid 2 Sv.
III. Verdachte
De positie van de verdachte wordt voornamelijk bepaald door het nemo tenetur-
beginsel en de onschuldpresumptie, wat voortvloeit uit artikel 6 EVRM (eerlijk
proces). De verdachte behoeft zijn onschuld niet te bewijzen en hij hoeft niet mee
te werken aan zijn eigen veroordeling.
Aangezien de verdachte een procespartij is, moet er sprake zijn van equality of
arms. Dit houdt in dat de verdachte om een aanklacht te bestrijden evenveel
middelen aan moet kunnen wenden als de officier van justitie om de aanklacht te
onderbouwen.
De verdachte heeft het recht om zelf zijn verdediging te bepalen. Hij mag er voor
kiezen wat hij vertelt, en daar hangt het zwijgrecht dan ook nauw mee samen.
Tegen dwangmiddelen mag hij zich echter niet verzetten. De keuzevrijheid staat
er ook niet aan in de weg om aan de gemaakte keuzes nadelige consequenties te
verbinden: hij ontneemt zich de mogelijkheid ontlastende of verzachtende
omstandigheden aan te voeren.
IV. Raadsman
De verdachte heeft recht op rechtsbijstand door een advocaat (artikel 37 Sv). Dat
dit alleen een advocaat mag zijn, ligt besloten in een zekere garantie op
kwaliteit.
De advocaat dient uitsluitend het belang van zijn cliënt. Voor de wijze hoe hij zijn
verdediging voert, is de wil van de verdachte bepalend. Hij kan echter niet