Begrippen diagnostiek
Hoofdstuk 1
- Therapeutische diagnostiek: diagnostiek kan al een begin van hulp vormen en daartoe doelbewust
worden ingezet
- Diagnostiek: het door- en door leren kennen van een situatie met als door een beslissing te kunnen
nemen.
- Psychodiagnostiek: handelingsgericht onderzoek op het gebied van psychosociaal functioneren met als
doel om: (1) betrouwbare en valide beschrijving van de sociale werkelijkheid te verkrijgen, (2) mogelijke
verklaringen te zoeken voor het ontstaan en voortbestaan van de problemen, (3) deze verklaringen te
toetsen. Naast verklaringen vinden worden ook bepaald welke interventies passend zijn, wat het effect
is van hulp en het onderzoek goed af te stemmen op de hulpvragen (= meer motivatie).
- Betrouwbare diagnostiek: hypothesen en toetsingen moeten zo onafhankelijk mogelijk zijn van het
moment van onderzoek, de onderzoeker of andere toevallige factoren, dus het onderzoek is
herhaalbaar
- Valide diagnostiek: hypothesen en toetsingen moeten daadwerkelijk betrekking hebben op datgene wat
bedoeld werd te beschrijven of toetsen.
- Empirische cyclus/hypothesetoetsend model:
1. Observatie: verzamelen en groeperen van gegevens
2. Inductie: formuleren hypothesen uit waarnemingen
3a. Deductie: afleiden van toetsbare voorspellingen uit hypothesen
3b. Operationalisering: zoeken onderzoeksmiddelen om voorspellingen te toetsen
4. Toetsing: nagaan of voorspellingen uitkomen door nieuwe info te verzamelen
5. Evaluatie: het verbinden van uitkomst van onderzoek aan de hypothesen
doel: stapsgewijze toetsing van de juistheid van hypothesen
- Screeningsonderzoek: aan het begin van hulpverleningsproces. Het is breed en verkennend onderzoek.
Hiervoor gebruikt diagnosticus vaak zoekschema en heuristiek
- Gericht onderzoek/assessment: wordt gedaan als uit screeningsonderzoek nader onderzoek nodig is.
hierbij worden uitgebreidere instrumenten gebruikt en zijn vaak meerdere disciplines betrokken.
Primaire doel is onderkennende- en verklarende diagnostiek. Vervolgens wordt het gebruikt voor
indicerende diagnose
- Onderkennende diagnostiek: toetsen van hypothesen om vermoedens van problemen definitief te
bevestigen of ontkrachten
- Verklarende diagnostiek: hypothesen over causale verbanden te kunnen bevestigen of ontkrachten
- Indicerende diagnose: behandeldoelen bepalen
- Monitoring/evaluatieve diagnostiek: er wordt onderzocht welke effecten de uitgevoerde interventie
heeft. Laatste type onderzoek.
- Routine outcome monitoring (ROM: meet de effecten van hulpverlening
- Diagnostiek: al het verwerven en verwerken van informatie ter onderbouwing van besluiten die in het
hulpverleningsproces genomen dienen te worden, het zij in de vorm van screening, gericht onderzoek,
monitoring of evaluatie. Het gaat om het verkrijgen van een (voor dat moment) voldoende compleet,
uniek en gedetailleerd beeld van de problematiek van de hulpvrager(s) en zijn/hun situatie met het oog
op gefundeerde advisering en probleemoplossing
- Screening: een eerste, niet diepgravend onderzoek van een hulpvraag en haar context die een globale
oordeelsvorming mogelijk maakt met betrekking tot de aanwezige problemen en beschermende
factoren, de aard en ernst van de situatie en de achtergronden van de hulpvraag.
- Assessment: het vaststellen of meten van de onderscheidende kenmerken van het individu en zijn of
haar situatie (in Engels soms gebruikt als equivalent van diagnostiek)
- Classificatie: het onderbrengen van individuele kenmerken bij een algemeen bekend beeld, zonder
uitspraken te doen over oorzaken of indicaties voor hulp
,- Monitoring: onderzoek tijdens het uitvoeren van een interventie om het verloop en de resultaten
daarvan in beeld te brengen ten behoeve van eventuele bijsturing
- Gericht onderzoek: het toetsen van hypothesen ten behoeve van een specifieke vraag (zoals het
uitsluiten of bevestigen van de aanwezigheid van een achtergrond of klinisch beeld)
- Evaluatie: onderzoek om het effect van een interventie te bepalen (in het Engels soms gebruikt als
equivalent van diagnostiek)
- Regulatieve cyclus: hulpverlening als probleemoplossingsproces, van Strien, planmatige stappen om het
probleem van de hulpvragen op te lossen. Fasen:
1. Probleemherkenning: er wordt onderkend dat er een probleem is. Door middel van
screeningsonderzoek wordt onderzocht welke probleemelementen en hulpbronnen er zijn, dit mond uit
in onderkennende hypothesen. Hierna moet hulpverlener vaststellen of hij de aangewezen persoon is
verder te gaan.
Onderkennende hypothesen: wat kan er aan de hand zijn?
2. Probleemdefiniëring: formuleren van een (ontstaans)theorie. Soms is het na de screening al helder,
maar vaak gericht onderzoek. Op basis van ontstaanstheorie beslist hulpverlener welke doelen hij gaat
nastreven en welke prioriteiten hij daarbij stelt. Effectiviteit van hulpverlening wordt groter als
probleemdefiniering van hulpvrager en hulpverlener op elkaar aansluiten.
3. Handelingsmogelijkheden: in deze fase worden doelen die in fase 2 bepaald zijn geconcretiseerd tot
een bepaalde aanpak door 2 stappen:
brainstormen: bedenken welke opties er allemaal zijn om routineuze beslissingen te vermijden en
creativiteit te bevorderen
kosten-baten analyse: het afwegen van de alternatieven
4. Planning van interventie: hier worden concrete afspraken gemaakt over
wie/waar/wanneer/waarmee/coördinatie/criteria voor slagen plan.
5. Uitvoering interventie: interventie wordt uitgevoerd en gemonitord. 2 functies monitoring:
behandelintegriteit: wordt behandeling uitgevoerd zoals bedoeld
heeft behandeling gewenste en verwachte effect
6. Evaluatie: beoordelen van de effecten van de interventie en besluiten of interventie afgesloten kan
worden (denk aan vastgestelde beoordelingscriteria en perspectief van de hulpvrager)
doel regulatieve cyclus: stapsgewijs bereiken van doelen bij het oplossen van problemen.
- Empathie: hulpverlener hulpvragen. Gaat om betrokkenheid en inlevingvermogen.
- Distantie: nodig voor objectivering, een onderzoekende houding en uitstellen van een oordeel. Nodig
voor onderzoekende, reflectieve houding.
- Nabijheid: nodig voor subjectiveren. De hulpvragen wil gehoord en begrepen voelen.
- Eerlijkheid: garanderen van vertrouwelijkheid en openheid over met wie wel en niet wordt overlegd en
de redenen daarvoor
- Betrouwbaarheid: afspraken nakomen, op tijd omen en voorspelbaar zijn
- Respect: consentieus aantekeningen maken en respectvol bespreken van de hulpvrager in teamoverleg
- Compassion fatigue: risicio als je te weinig distantie houdt en daardoor emotioneel uitgeput raakt
- Diversiteit van cultuur: tastbare zaken (kleding), waarden (gezag voor ouderen), normen (wie geef je
hand), minder zichtbare basiswaarden waarvan men zich meestal niet bewust is (zoals verbondenheid
met groep) .
- Sensitiviteit voor culturele verschillen: de hulpverlener moet zich bewust zijn van zijn eigen percepties
en vooroordelen
- Laagcontextcultuur: individualistisch. Hier is context van mededelingen niet belangrijk, de boodschap is
expliciet, gestructureerd en de letterlijke betekenis is van belang. Er is eerst aandacht voor de kern en
daarna voor de bijzaken.
- Hoogcontextcultuur: collectivistisch. Uitspraken zijn vaker figuurlijk bedoeld. Betekenis van
mededelingen hangt sterk samen met de context ervan.
- Interculturele vaardigheden: je kan culturele dimensies niet opvatten als dichotomie, omdat dit kan
leiden tot stereotiepe beeldvorming terwijl er veel variatie is (leeftijd, ontwikkelingsniveau, ses). Je moet
systeemdenken.
, - Technische vraagstukken culturele diversiteit: (1) taalbariere, (2) niet in iedere cultuur is elk gedrag even
maladaptief, (3) of de gebruikte normen in onderzoeksinstrumenten van toepassing zijn
- Expliciteren: de hulpverlener is in staat om tegenover zowel collega’s als de hulpvragen uit te leggen wat
hij doet en waarom
- Accountability: legitimeren en verantwoorden van het handelen, dit kan opgevraagd worden door
inspectie = social responsibility
- Liability: aansprakelijkheid voor de keuzes verantwoorden (juridisch) = legal responsibility
- Toestemming voor ieder onderzoek: ouders dienen in alle gevallen geïnformeerd te worden over
onderzoek en de redenen hiervoor.
- Verwijsindex jongeren: een ketenregistratie systeem. Het geeft hulpverleners toegang tot een
computersysteem waarin zij vermoedens kunnen melden
- Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling: na invoer in systeem wordt overlegt met
gespecialiseerde hulpverleners waarna wel/niet wordt gekozen voor melding AMK of SHG. Hierna wordt
anonimiteit verbroken
- Integratie empirische-regulatieve cyclus: iedere beslissing in het regulatieve proces wordt gebaseerd op
emprisich onderzoek. Redenen:
1. Beperkte horizon: tussen begin- en eindpunt van behandeling is proces waarin er enige onzekerheid
blijft bestaan (bv. alternatieve verklaringen). De regulatieve cyclus helpt de hulpverlener kritisch te
reflecteren op de gang van zaken, want doel is bepalen of gewenste verandering is opgetreden. Door de
empirische cyclus wordt dit getoetst.
2. Procesmatig karakter: ook na eerste 2 fasen bron van onzekerheid, want hierna is situatie niet
voorgoed vastgelegd. Dit is niet erg omdat het doel is het realiseren van verandering regulatieve
cyclus is model voor veranderingsprocessen
3. Complexiteit: als hulpverlening effect heeft kan dit komen door vele verklaringen, er is veel
onzekerheid hierdoor cyclus toepassen
4. Normen en waarden: bij bedenken en afwegen handelingsmogelijkheden biedt de cyclus de
mogelijkheid normen en waarden te expliciteren.
5. Wederzijdse beïnvloeding van diagnostiek en hulpverlening: in elke fase beïnvloeden diagnostiek en
hulpverlening elkaar. De verhouding tussen beide aspecten verschilt echter gedurende het proces. Het
formuleren van de theorie van het individuele geval (aan het eind van de derde regulatieve fase) vormt
een omslagpunt. De verschuivende verhouding en interactie tussen diagnostiek en hulpverlening kan
schematisch worden weergegeven.
- Theorie van het individuele geval: uiteindelijke gekozen interventie (=behandelingstheorie) +
ontstaanstheorie
Hoofdstuk 2
- Hypothese toetsende benadering: op een betrouwbare, valide en controleerbare manier vaststellen wat
er aan de orde is bij de hulpvrager, zodat de hulpverlener op goede gronden kan beslissen wat de
volgende stap is.
- Psychodiagnostiek: gaat om het individueel geval
- Wetenschappelijk onderzoek: gaat om het vaststellen van algemene wetmatigheden.
- Heuristische functie: diagnosticus wordt geleidt door theoretische kennis, de theorieën werpen licht op
problemen en hebben daarom een zoeklicht functie.
- Multidisciplinair diagnostisch onderzoek: cyclus is hetzelfde, maar uitvoering wordt verspreid over
meerdere diagnostici. Dit vraagt kennis over theoretische ref. Kaders van andere disciplines en er moet
een overkoepelend theoretisch kader zijn, waarbinnen bijdragen van verschillende disciplines geplaatst
kunnen worden. ook moet er een gedeelde visie zijn op het methodisch proces.
- Functies theorie in regulatieve cyclus: samenhang bieden, zoeklicht functie geven, doelen vaststellen,
voorspellingen doen over effectiviteit van interventie, effectiviteit meten, verklaringen formuleren.
- Biopsychosociale model: geeft aandacht aan bedreigende en beschermende factoren op lichamelijk,
psychisch en sociaalgebied. Het is een brede manier van kijken, deze manier wordt ook wel
‘zoekschema’ genoemd.
, - Theorie: uitspraken over een bepaald omschreven gebied van de werkelijkheid die een logisch
samenhangend systeem vormen en waaruit toetsbare hypothesen af te leiden zijn
- Algemene theorie: gaat over het functioneren van mensen (bv. waarneming, cognitie, motivatie) of
functioneren van systemen (bv. gezinnen of schoolklassen)
- Ontwikkelingstheorie: verhelderen specifieke ontwikkelingslijnen (bv. gehechtheidstheorie of
temperamenttheorie)
- Probleemgerichte theorie: verklaren ontstaan en voortbestaan van specifieke problemen (zoals. Bv
depressie, ADHD), bij deze theorieën wordt vaak gebruik gemaakt van kennis uit algemene en
ontwikkelingstheorieën.
- Ontstaanstheorieën: zoeken naar oorzaken van problemen
- Behandelingstheorieen: zoeken naar oplossingen voor problemen
- Evidence-based assessment: verklaren op basis van een probleemgerichte theorie, gaat om het kiezen
van een passende theorie voor het betreffende probleem waarvoor ook wetenschappelijk bewijs is. Ook
gaat het om het kiezen van bij die theorie passende meetinstrumenten, waarvan de kwaliteit door
wetenschappelijk onderzoek is aangetoond (fase 2 theorietoetsen, fase 4 en 5 evaluatie)
- Evidence-based treatment: kiezen van een aanpak die bewezen effectief is. Wetenschappelijk onderzoek
heeft laten zien dat een bepaalde aanpak bij een bepaalde groep hupvragers meer effect heeft gehad
dan andere/helemaal geen aanpak.
- Evidence-based practice: integratie van het best beschikbare onderzoek en klinische expertise in de
context van cliënt kenmerken, cultuur en voorkeuren (de regulatieve cyclus toepassen helpt hierbij
omdat het practice en evidence koppelt)
- Praktijktheorieën/praktijkparadigma: een succesvol gebleken wijze om de regulatieve cyclus in een
bepaald type probleemsituatie te doorlopen
- Practice-based evidence: dat wat werkt in de praktijk
- Verschillen tussen disciplines: theoretische voorkeuren (benaderingen), manier van info verwerking en
onderzoeksinstrumenten.
- Psychiatrie: vakgebied dat gericht is op het onderkennen van psychopathologie en stoornissen.
Uitgangspunt is het medische model (ziekte). Als een arts een ziekte contstanteert ziet hij samenhang
tussen bepaalde oorzaken die leiden tot een bepaald ziekteproces dat resulteert in bepaalde
verschijnselen (symptomen) die soms in een bepaalde samenhang (= syndroom) optreden en die via
specifieke interventies te behandelen zijn en daardoor leiden tot een bepaalde afloop (= eindtoestand).
- Stoornis: problemen in het relationele en/of beroepsmatige functioneren van een persoon, die
gekarakteriseerd worden door een bepaalde mate van onvrijheid in handelen. het is echter moeilijk om
de symptomen en ontwikkelingsbeloop vast te stellen, daarom wordt eerder over syndroom gesproken.
- Syndroom: een groep symptomen die met elkaar in een min of meer vast verband voorkomen
- Symptoom: beschrijvende term die verwijst naar bepaald gedrag, beleving of cognitie. Symptomen zijn
kenmerkend voor een bepaalde ziekte, hierdoor gericht zoeken naar oorzaken om vervolgens een
specifieke interventie te kiezen.
- Psychiatrische classificatie: het ordenen en groeperen van symptomen om tot de aanwezigheid van een
symptoom te kunnen besluiten
- Classificatie: het concluderen dat een bepaald toestandsbeeld aanwezig is bij een individu, hetgeen
meestal aanleiding is voor verder onderzoek naar de oorzaken, geschiedenis en rol van het gedrag in de
context.
- Diagnose: het formuleren van mogelijke causaliteit waarbij de context wordt betrokken, om vervolgens
onderzoek te doen naar mogelijke interventies
- DSM Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders: 21 hoofdstukken met bij elkaar horende
stoornissen, 1 hoofdstuk met condities die bijdragen aan het ontstaan van stoornissen. Diagnostische
criteria waarvan er een bepaald aantal aanwezig moet zijn om de classificatie te kunnen geven. Elke
stoornis wordt omschreven via diagnostische criteria (concrete symptomen) waarvan er een bepaald
aantal aanwezig moet zijn om de classificatie te kunnen geven. Er worden per stoornis de prevalentie,
ontwikkeling en verloop, bedreigende en prognostische factoren beschreven.