Beïnvloeden en veranderen van gedrag
DEEL 1........................................................................................................................................................... 2
H1 - DENKEN IN TERMEN VAN NURTURE....................................................................................................................2
H2 - LEREN.......................................................................................................................................................... 3
H3 - BEHOEFTEN, DOELEN EN DE THEORIE VAN HET GEPLANDE GEDRAG...........................................................................6
DEEL 2........................................................................................................................................................... 7
H4 - ZELFREGULATIE: WAT IS DAT?...........................................................................................................................7
H5 - ZELFREGULATIE: HET PROCES.............................................................................................................................8
H6 - SYNTHESE: ZELFREGULATIE IN DE PRAKTIJK.........................................................................................................10
DEEL 3......................................................................................................................................................... 11
H7 - DE BEÏNVLOEDER..........................................................................................................................................11
H8 - HET BEÏNVLOEDEN VAN GEDRAG......................................................................................................................12
H9 - SYNTHESE: GEDRAGSBEÏNVLOEDING IN DE PRAKTIJK.............................................................................................14
, Beïnvloeden en veranderen van gedrag Gedragsbeïnvloeding
DEEL 1
H1 - Denken in termen van nurture
Nature versus nurture debat: De wetenschappelijke discussie over waardoor gedrag bepaald wordt:
nature (genen) of nurture (opvoeding en leerprocessen) en de balans tussen de twee.
Mensbeeld: Ideeën over hoe je denkt dat mensen in elkaar zitten.
- Genetisch gedetermineerd: De opvatting dat genen bepalend zijn bij het tot uiting komen
van eigenschappen. De invloed van de omgeving wordt beschouwd als klein tot niet-
bestaand.
- Genetische predispositie: De opvatting dat genen ervoor zorgen dat iemand ‘aanleg’ heeft
tot bepaalde eigenschappen/ziektes/gedrag, maar dat de omgeving hier ook invloed op
heeft.
Incremental theory: een geloof dat IQ veranderbaar is en wel ontwikkeld kan worden.
Entity theory: een geloof dat IQ vaststaat en niet ontwikkeld kan worden.
- Een incremental theory is vaak productiever, omdat optimisme (“mijn IQ kan ik verbeteren”)
over het algemeen een grotere kans op succes geeft.
Studenten die geloofden in verandering (een vaardigheid of eigenschap kan je verbeteren)
hebben betere copingvaardigheden, zoeken vaker sociale steun, zijn beter in plannen, uiten hun
emoties meer en vragen sneller om hulp dan studenten die hier niet in geloven (Doron et al.,
2009).
Eigenschappen en karakteristieken worden bepaald door een verschillende mix tussen genen en
gedrag.
- Oogkleur, natuurlijke haarkleur, lengte, etc. worden bepaald door genen. Sommige
eigenschappen kunnen, zelfs als ze voor een (groot) deel genetisch bepaald zijn, wel
ontwikkelen.
Ongeveer 40% van de variatie in de Body Mass Index schaal kan worden verklaard door genetische
componenten. Aanleg voor over- of ondergewicht betekent niet dat dit de daadwerkelijke situatie is
of zal blijven. Zowel de genetische componenten (zoals stofwisseling) als het ‘energiegebruik’ (kcal in
– kcal out) hebben invloed op iemands uiteindelijke gewicht (Van den Berg, Dollé en Boer, 2007).
Verschillen in temperament: stabiele, vroegoptredende individuele verschillen in emotionaliteit,
energie, aandacht en volharding, reactiviteit en vriendelijkheid.
Persoonlijkheidsstoornis: wanneer iemand last heeft van persoonlijkheidskenmerken die (a)
afwijken van de populatienorm, (b) inflexibel zijn en (c) leiden tot sociale en/of functionele
beperkingen.
Uit onderzoek naar verschillen in eigenschappen (introvert/extrovert, neurotisch/emotioneel stabiel,
etc.) blijkt dat deze eigenschappen voor ongeveer 50% verklaard worden door genetische verschillen
(Eysenck, 1990).
De invloed die genen hebben op eigenschappen van de Big Five is 40%-60% (Jang, Livesley &
Vernon, 1996).
IQ lijkt 50%-80% genetisch bepaald te zijn. Bij de geboorte staat voor 65% vast hoe snel je informatie
op kan nemen en verwerken in de hersenen. Zowel IQ als informatieverwerking kan verbeterd
worden door te oefenen (“trainen”).
2