H2. Formeel belastingrecht
2.3 Aangifte en aanslagen
§2.3.2 Aanslagen
Aanslagbelastingen
Uit de gegevens die in de aangifte zijn vermeld, zal duidelijk worden welk bedrag aan
belasting dient te worden betaald. Dit bedrag zal worden vastgelegd in een aanslag, het
aanslagbiljet wordt verstuurd naar de belastingplichtige.
In art. 11 lid 2 AWR is opgenomen: ‘De inspecteur kan bij het vaststellen van de aanslag van
de aangifte afwijken, zomede de aanslag ambtshalve vaststellen.
Een aantal gegevens van belastingplichtigen zijn al bekend bij de Belastingdienst. Veel
instanties zijn aan de Belastingdienst verplicht deze gegevens bekend te maken, zoals
werkgevers en banken. Als de loongegevens in de in de aangifte niet volledig zijn, zal de
inspecteur de aanslag vaststellen volgens gegevens in de aangifte en aanvullende
gegevens. In vele gevallen is de aangifte vooraf ingevuld, in dat geval is er alleen sprake van
controleren, aanvullen en mogelijke wijzigingen opvragen.
Als de vereiste aangifte niet wordt gedaan, kan de inspecteur toch een aanslag opleggen. De
inspecteur zal uitgaan van een schatting van het inkomen, de al bekende gegevens worden
hierbij meegenomen. In dit geval is er sprake van een ambtshalve vastgestelde aanslag.
In art. 11 lid 3 AWR is het volgende opgenomen:
De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het
tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is
verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel verlengd.
In art. 11 lid 3 AWR is te lezen dat als de aanslag later dan drie jaren na het ontstaan van de
belastingschuld is opgelegd, deze aanslag te laat is. Art. 11 lid 4 AWR geeft aan wanneer
belastingschuld is ontstaan. Dit is na afloop van het einde van een tijdvak waarover de
belasting wordt geheven.
De termijn van drie jaren kan worden verlengd als uitstel is gegeven voor het indienen van
de aangifte.
Voorbeeld
Esther moet haar aangifte inkomstenbelasting over 2018 uiterlijk 1 mei 2019 doen. Zij vraagt
drie maanden uitstel aan en dit uitstel wordt verleend. De aangifte moet uiterlijk 1 augustus
bij de Belastingdienst binnen zijn. Zij doet de aangifte op 15 mei 2019. Op 20 februari
ontvangt zij een aanslag. De belastingschuld is ontstaan eind 2018. De aanslag moet dan
uiterlijk 31 december 2021 zijn opgelegd. Er is echter drie maanden uitstel verleend voor het
indienen van de aangifte. ook de uiterlijke datum van opleggen van de aanslag wordt nu
verlengd met drie maanden. De aanslag moet uiterlijk 31 maart zijn opgelegd. De datum
waarop Ester de aangifte heeft ingediend, is niet relevant.
Voorlopige aanslagen
De voorlopige aanslag is te vinden in art. 13 en 14 AWR. Een voorlopige aanslag wordt
vrijwel altijd opgelegd binnen enkele weken na het indienen van de aangifte
inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. De betaling kan sneller plaats vinden. Er
wordt pas in een later stadium naar de juistheid van de aangifte gekeken, maar er zal altijd
een definitieve aanslag volgen.
Een voorlopige aanslag kan ook aan het begin van het jaar worden opgelegd als er nog niet
eens duidelijk is wat het inkomen in dat jaar zal zijn, er wordt in dit geval uitgegaan van een
schatting. Er wordt uitgegaan van aanslagen uit het verleden.
Een voorlopige aanslag kan ook zelf door de belastingplichtige worden aangevraagd. Dit kan
te maken hebben met belastingrente. Hoe later de belasting wordt betaald, hoe hoger deze
,rente wordt. De belastingrente is in de AWR ook geregeld. Een aanslag kan ook een negatief
getal bevatten, er is in dit geval sprake van een belastingteruggave.
Aanslagen beginnen altijd met een fiscaal nummer, gevolgd door de letter H voor
inkomensbelasting of V voor vennootschapsbelasting, gevolgd door het jaartal. Ten slotte
twee nullen, indien een voorlopige aanslag is er nog een extra 0 vermeld en een 1 voor een
volgende voorlopige aanslag.
Definitieve aanslag
De definitieve aanslag eindigt op een 6.
Ambtshalve aanslag
De ambtshalve aanslag wordt opgelegd als er geen aangifte wordt ingediend. De ambtshalve
aanslag is altijd een definitieve aanslag.
Navorderingsaanslag
Een navorderingsaanslag kan alleen worden opgelegd als er al een definitieve aanslag is
vastgelegd. Een navorderingsaanslag kan in de inkomstenbelasting en
vennootschapsbelasting worden opgelegd als de aangifte achteraf niet geheel juist was.
De navorderingsaanslag eindigt op een 7.
Conserverende aanslag
Een conserverende aanslag is een aanslag die wordt opgelegd, maar nog niet betaald hoeft
te worden. Deze aanslagen zien we bij mensen die emigreren.
Als een aanslag negatief is, is er sprake van belastingteruggave. Als de aanslag een te
betalen bedrag aangeeft, dan zal deze moeten worden betaald binnen een bepaalde termijn.
De termijn wordt vastgelegd door de inspecteur en op het aanslagbiljet vermeld. De
bedragen mogen tevens ook in termijnen worden betaald, echter wordt er wel een korting
gegeven bij een betaling ineens.
Aangiftebelastingen
De omzetbelasting en loonbelasting zijn aangiftebelastingen. Gelijk met het doen van de
aangifte moeten ook de omzetbelasting en loonbelasting worden betaald. Er volgt geen
aanslag.
Volgens art. 10 AWR moeten ten minste een maand na het einde van het tijdvak de
aangiften zijn ingevuld en ondertekend zijn teruggestuurd. De betaling moet eveneens
binnen een maand na het einde van het tijdvak worden gedaan volgens art. 19 AWR.
Bij aangiftebelasting kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. Een naheffingsaanslag
wordt opgelegd als er geen aangifte wordt gedaan of als de aangifte niet wordt betaald.
Tevens kan een naheffingsaanslag ook volgen uit een nader onderzoek door de
Belastingdienst. De naheffingsaanslag is opgenomen in art. 20 AWR.
§2.3.3 Navorderingsaanslag
De regels voor het opleggen van de navorderingsaanslag zijn opgenomen in art. 16 AWR.
Navorderingsaanslagen kunnen alleen worden opgelegd bij aanslagbelastingen.
Er moet sprake zijn van een nieuw feit. Een feit dat de inspecteur niet bekend was of
redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Als er geen sprake is van een nieuw feit, dan kan er
ook niet worden nagevorderd.
Als de belastingplichtige te kwader trouw is, kan er ondanks dat er geen sprake van een
nieuw feit is toch een navorderingsaanslag volgen. Bij kwader trouw moet de
belastingplichtige hebben geweten dat hij te weinig belasting betaalde.
,De inspecteur heeft een onderzoeksplicht als hij vermoed dat de aangifte onjuist is. In eerste
instantie mag hij uitgaan van de juistheid van de gegevens van de aangifte.
In art. 16 lid 2 AWR zijn situaties genoemd waarin altijd kan worden nagevorderd:
- Een onjuiste verrekening van onder andere een voorheffing of voorlopige aanslag. Een
voorheffing is bijvoorbeeld de loonbelasting of loonheffing;
- Een aanpassing in de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomsten van
partners;
- Onjuist of niet vaststellen van de aanslag door redelijkerwijs kenbare fout. Er is sprake
van een kenbare fout als de aanslag tenminste 30% te laag is.
Ook de navorderingsaanslag moet binnen vijf jaar na het einde van het tijdvak worden
opgelegd. Indien uitstel is verleend, kan deze termijn met uitstel worden verhoogd.
Voorbeeld
Pieter heeft in 2018 een uitkering uit een lijfrenteverzekering ontvangen. Volgens een brief
van de verzekeringsmaatschappij aan Pieter moet deze uitkering in de aangifte
inkomstenbelasting worden vermeld. Pieter doet dit echter niet. De
verzekeringsmaatschappij heeft de gegevens ook aan de Belastingdienst gestuurd. Pieter
doet aangifte inkomstenbelasting in april 2019, waarna eerst een voorlopige aanslag en
vervolgens eind 2019 een definitieve aanslag volgt. De uitkering is niet in de aangifte
vermeld en ook niet aangepast bij het opleggen van de definitieve aanslag. Pas later, bij het
beoordelen van de aangifte over een later jaar, 2019, merkt de inspecteur dat de uitkering is
2018 niet in de aangifte is vermeld. Er is te weinig belasting geheven. Er is geen sprake van
een nieuw feit. De uitkering waas bij de Belastingdienst door de opgave van de
verzekeringsmaatschappij bekend. Toch kan de inspecteur een navorderingsaanslag
opleggen. Pieter wist dat hij de uitkering had moeten vermelden in zijn aangifte. Pieter heeft
dit bewust niet gedaan. Er is sprake van kwader trouw. Door deze kwade trouw is de
aanwezigheid van het nieuwe feit niet van belang.
§2.3.4 Bewijslast
De hoofdregel: de belastingplichtige moet bewijzen/aantonen dat kosten zijn gemaakt. De
Belastingdienst heeft de bewijslast als het gaat om inkomsten.
2.4 Bezwaar en beroep
Als we het niet eens zijn met de hoogte van de aanslag, kan er een bezwaarschrift worden
ingediend bij de Belastingdienst. Als we het niet eens zijn met de uitspraak op het
bezwaarschrift, kan er een beroepschrift worden ingediend bij de Rechtbank.
§2.4.1 Bezwaar
De regels voor bezwaarschriften zijn vermeld in de Awb. In art. 6:4 Awb is aangegeven dat
een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft
genomen. De belastinginspecteur heeft de aanslag opgelegd.
Als er iets is vergeten aan te geven in het aangiftebiljet, kan dit ook in het bezwaarschrift
worden ingediend.
Het indienen van een bezwaarschrift moet gebeuren binnen zes weken na de dagtekening
(datum) van het aanslagbiljet, art. 6:7 Awb. In art. 6:9 Awb wordt vermeld dat het
bezwaarschrift binnen de zes weken moet zijn ontvangen. Art. 6:9 lid 2 Awb is hierbij van
belang.
In art. 6:5 Awb wordt aangegeven wat er in het bezwaarschrift moet zijn vermeld:
- Een handtekening;
- Naam en adres van de indiener;
- Dagtekening;
- Omschrijving van het besluit waartegen bezwaar is gericht;
, - De gronden van het bezwaar.
Als er niet wordt voldaan aan bovenstaande eisen, zal de inspecteur vragen binnen een
bepaalde termijn aan bovenstaande eisen te voldoen. Deze termijn wordt door de inspecteur
vastgesteld. Als er vervolgens niet aan de eisen wordt voldaan, wordt het bezwaarschrift als
niet ontvankelijk verklaard.
In art. 6:11 Awb is een uitzondering op de regel opgenomen, als degene die het
bezwaarschrift een goede reden had voor het te laat indienen voor het bezwaarschrift, zou
het toch ontvankelijk kunnen worden verklaard.
De gevolgen voor het niet – ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift. De inspecteur zal
in dit geval het bezwaarschrift ambtshalve beoordelen. Als de aanslag wordt verlaagd, is er
sprake van een ambtshalve vermindering. Als de inspecteur besluit dat de aanslag juist is,
kan er in dit geval echter niet meer in hoger beroep worden gegaan bij de rechtbank.
De inspecteur kan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren. Als de inspecteur het
bezwaarschrift ontvankelijk verklaard, kan hij het bezwaarschrift afwijzen of aan het
bezwaarschrift tegemoetkomen. Als de beslissing van de inspecteur aan de belanghebbende
is medegedeeld, moet deze in de gelegenheid worden gesteld om gehoord te worden, art.
7:2 Awb en art. 25 AWR. Gedurende het horen kan er een mondelinge toelichting worden
gegeven.
Als er sprake is van gedeeltelijke tegemoetkoming door de inspecteur en er vermindering
van de aanslag volgt, dan zal de dagtekening van de verminderingsbeschikking de datum
van de uitspraak of het bezwaar zijn. De brief van de inspecteur is een kennisgeving, maar
nog niet de uitspraak.
Volgens art. 7:10 Awb dient de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van het
bezwaarschrift uitspraak te doen. Indien eerst een aanvulling op het bezwaarschrift moet
worden gevraagd omdat niet alle vereiste gegevens in het bezwaarschrift zijn vermeld, dan
zal deze termijn worden verlengd. Tevens kan de inspecteur de termijn verlengen met zes
weken, art. 7:10 lid 3 Awb. De inspecteur moet deze verlenging schriftelijk melden. Ten slotte
kan de termijn voor het doen van de uitspraak in overleg met de indiener verder worden
verlengd, art. 7:10 lid 4 Awb.
De gevolgen van het niet tijdig doen van een uitspraak voor de inspecteur minder ingrijpend
dan voor de andere partij. Een uitspraak is indien niet op tijd, nog steeds wel geldig.
Ook in de AWR zijn er regels opgenomen voor de bezwaarprocedure, de regels zijn een
uitbreiding of afwijking van de regels in de Awb. De regels in AWR zijn leidend. Bezwaar en
beroep regels zijn te vinden in hoofdstuk V AWR, vanaf art. 22j AWR.
§2.4.2 Beroep en cassatie
Als de inspecteur het bezwaar afwijs, kan de belastingplichtige een beroepsschrift indienen
bij de Rechtbank. Voor het indienen van een beroepsschrift gelden dezelfde regels als voor
het indienen van het bezwaarschrift.
De artikelen art. 6:4 lid 2 Awb, art. 6:5 Awb, art. 6:6 Awb, art 6:7 Awb, art. 6:9 Awb en art
6:11 Awb zijn voor het beroepsschrift van toepassing. Meestal zullen de inspecteur en de
indiener van het beroep worden opgeroepen voor bij de Rechtbank te verschijnen, art. 8:56
Awb. Voor het indienen van het beroepschrift is griffierecht verschuldigd, art. 8:41 Awb. De
indiener van een beroepschrift zal dit bedrag aan de Rechtbank moeten betalen voordat het
beroep in behandeling wordt genomen.
Nadat een beroepsschrift is ingediend, zal de Rechtbank de inspecteur de gelegenheid
geven een verweerschrift toe te sturen binnen een daartoe door de Rechtbank te stellen
termijn. Vervolgens kan de belanghebbende op dit verweerschrift reageren met een