Hoofdstuk 7
3 rechtsgebieden:
❖ Strafrecht
❖ Privaatrecht
❖ Bestuursrecht
Objectieve recht: geheel van geldende regels
Subjectieve recht: concreet recht van het individu
De rechten/plichten/bevoegdheden van rechtssubjecten moeten altijd terug te voeren zijn op het
objectieve recht. Ofwel: een subjectief recht is een recht dat een rechtssubject ontleent aan het
objectieve recht. Het objectieve recht is statisch, het objectieve recht is de juridische referentiekader
voor het gedrag van burgers, ofwel het kader waarbinnen gehandeld mag worden. Het kader bestaat
onafhankelijk van wat de handelende subjecten ermee gaan doen. Een subjectief recht is dynamisch.
Rechtssubject = persoon in het recht, drager van rechten en plichten, rechtsbevoegd, afgeleid van
persona = toneelmasker. Hiermee werden verschillende personages aangeduid. 2 functies:
❖ Door rechtssubject te zijn heb je een stem. Het heeft de mogelijkheid deel te nemen aan het
rechtsleven. Duidelijke component hierin is een mogelijkheid van spreken (participatie),
hierbij ook de mogelijkheid tot aangesproken worden, om verantwoordelijkheid te nemen.
❖ De rechtssubjectiviteit beschermt de persoonlijke levenssfeer. Ofwel; het recht beschermt
door een grens te trekken tussen de publieke en private sfeer in de vorm van de toekenning
van rechtssubjectiviteit, én de rechtssubjectiviteit waarborgt de deelname aan het recht.
Natuurlijke personen: individuele mensen van vlees en bloed.
Dit wordt duidelijk in BW 1, waar eerst de bepalingen staan die de staat moet regelen (naam,
woonplaats, burgerlijke stand). Daarnaast zijn er de bijzonderheden m.b.t. datgene wat de natuurlijke
persoon gedurende zijn levensloop op zijn pad kan treffen in relationele sfeer (huwelijk, adoptie
kinderen, partnerregistratie).
Rechtspersonen: een organisatie die of doelvermogen dat door het recht als persoon is erkend en
daardoor aan het rechtsverkeer kan deelnemen
- Publiekrechtelijke personen (staat, provincie, gemeente) BW 2
- Kerkgenootschappen
- Privaatrechtelijk (stichting, vereniging, bv, nv, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij,
vereniging van appartementseigenaren) BW 2
Dat zij rechtspersonen zijn wordt dus bepaald door het Burgerlijk Wetboek. De inhoudelijke
regelingen zijn te vinden in andere wetgeving.
Niemand is van nature rechtssubject. Iets/iemand is het, doordat het recht die kwalificatie toekent. Er
zijn dus precies zo veel categorieën rechtssubjecten als het recht erkent.
Vroeger was het niet zo, hier had je de burgerlijke dood, waarbij iemand vogelvrij werd verklaard.
Wie vogelvrij was, raakte al zijn rechten kwijt en werd tot object gemaakt. Deze mensen konden
zomaar opgepakt en veroordeeld worden.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens houdt in dat iedereen het recht als persoon
erkend te worden voor de wet.
Het aanknopingspunt bij de totstandkoming van rechtsbetrekkingen is steeds een
feit/gebeurtenis/handeling en pas daarna is de vraag aan de orde of het recht aan die bepaalde feiten
een juridische gevolg verbindt. Het gaat dus steeds om de vraag of bepaalde feiten in een concrete
,context zodanig relevant zijn dat het objectieve recht aan die feiten een speciale gevolgen toekent. Er
zijn dus feiten die juridisch wel/niet relevant zijn.
❖ Eerste onderscheid: tussen rechtsfeit (gevolgen) en niet-rechtsfeit (geen gevolgen).
De rechtssubjectiviteit van de natuurlijke persoon ontstaat vanaf de geboorte. Dit is een
rechtsfeit. Hierbij wordt ook gekeken naar omstandigheden (gewoon slapen of een militair die
slaapt).
❖ Tweede onderscheid: tussen handelingen (doelgericht) en bloot rechtsfeit (feit waaraan het
recht gevolgen verbindt zonder dat er sprake is van een specifieke doelgerichte handeling van
het rechtssubject, zoals ouder worden). De meeste rechtsfeiten komen voort uit handelen van
mensen.
❖ Derde onderscheid: tussen rechtshandeling (handelen om een bepaald juridisch gevolg,
zoals huwelijk met zijn gevolgen of koopovereenkomst sluiten) en feitelijke handeling
(verbinden van rechtsgevolgen aan de handeling zonder dat de handelende persoon bewust
gericht is op die rechtsgevolgen)
❖ Vierde onderscheid: tussen een rechtmatige daad (in overeenstemming met het recht, maar
toch onbedoelde rechtsgevolgen krijgt. Dus rechtsgevolgen die niet door de handelende
persoon zijn beoogd) en een onrechtmatige daad/wederrechtelijk handelen
- privaatrecht (onrechtmatige daad): handeling die rechtsgevolg heeft terwijl voor het
intreden van het rechtsgevolg het al dan niet beoogd zijn niet relevant is, anders dan bij de
rechtshandeling waar juist het beoogd zijn van het rechtsgevolg van doorslaggevende
betekenis is.
- strafrecht (wederrechtelijk handelen): gaat het om het normeren van het gedrag van
mensen door bepaalde gedragingen strafbaar te stellen in regels die concreet aangeven welk
gedrag een strafbaar feit oplevert. De delictsomschrijving is het onderdeel dat het gedrag
aanwijst dat strafbaar gesteld wordt. Ofwel het handelen zonder daartoe gerechtigd te zijn.
Het rechtsgevolg in de vorm van straf is niet vooraf beoogd zoals bij een rechtshandeling,
maar treedt wel in als bestraffing volgt in de vorm van een veroordelend vonnis. Een strafbaar
feit is dus een menselijke gedraging die wederrechtelijk is, binnen een delictsomschrijving
valt en aan de schuld van de verdachte te wijten is.
Het begrip rechtssubject is een dynamisch begrip als het concrete invulling krijgt. Het erkennen van
subjectieve rechten is gebaseerd op de gedachte dat personen bepaalde belangen kunnen hebben die
het best beschermd/gediend worden door de persoon zelf zeggenschap over dat belang te geven.
Tegenover subjectieve rechten staan de plichten van anderen; de algemene plicht om het recht te
respecteren of de specifieke plicht om iets te doen/te laten. Rechten kunnen dus bescherming van
belangen geven, bevoegdheden geven etc. Subjectieve rechten zijn publiekrechtelijk of
privaatrechtelijk van oorsprong. De belangrijkste categorie van subjectieve rechten in het publiekrecht
zijn de mensenrechten en grondrechten. Aan het privaatrecht ontlenen rechtssubjecten
privaatrechtelijke subjectieve rechten. Belangrijkste categorie is het vermogensrecht; dit zijn rechten
die deel uitmaken van een vermogen, op geld waardeerbaar en overdraagbaar zijn (eigendomsrecht,
rechten tegenover verhuurder).
Er is nog een tussencategorie van subjectieve rechten te onderscheiden: de persoonlijkheidsrechten die
betrekking hebben op verschillende aspecten van de menselijke waardigheid (recht op naam). Naar
hun aard zijn deze rechten privaatrechtelijk. Er is echter ook een publiekrechtelijk aspect aan deze
rechten. Het recht op de naam is bijv. publiekrechtelijk van groot belang; de registratie van natuurlijke
personen is gebaseerd op dit recht. Ook zijn deze rechten niet op geld waardeerbaar. Net als de
,publiekrechtelijke subjectieve rechten zijn de persoonlijkheidsrechten onvervreemdbaar (niet
overdraagbaar, wel bij vermogensrecht) en zijn niet voor verjaring vatbaar. In de publiekrechtelijke
subjectieve rechten wordt zeer duidelijk de beschermingsgedachte en de participatiegedachte van de
rechtssubjectiviteit weerspiegeld (grond- en mensenrechten beschermen, kiesrecht voor participatie).
Hoofdstuk 1
Het recht als maatschappelijk verschijnsel, als wetenschappelijke discipline of als beroepspraktijk is
niet eenvoudig te beschrijven en niet afdoende. ‘Wat is recht?’ is niet zomaar te beantwoorden. Voor
veel niet-juristen gaat het voornamelijk om wetten. Echter is dit toch een beperkte en
onjuiste/onvolledige opvatting.
Positieve recht: het recht dat in een land op een bepaald moment geldt
Toch proberen een antwoord te formuleren: het recht is te kennen uit concrete gevallen. Hiermee
bedoelen we dat de oplossingen van een concreet juridisch probleem (=casus) een aanknopingspunt
biedt om vast te stellen wat het geldend recht is en hoe het zijn uitwerking heeft op het leven van
mensen.
Juridische dogmatiek = hoe het recht als systeem van regels in elkaar steekt. Dit is echter te beperkt.
Je moet het recht in een breder verband zien. Als je het als sociaal-cultureel en intellectueel fenomeen
in al zijn facetten wil begrijpen moet je dus een andere weg inslaan dan die van alleen de juridische
dogmatiek.
De centrale stelling is dat het recht uitsluitend kan worden gekend in de context van de
omstandigheden waarin het functioneert.
- Voor het begrip van het recht is het nodig aandacht te besteden aan de omstandigheden waaronder
het recht tot stand is gekomen, opdat de context wordt verhelderd.
- Een actuele zaak kan goed begrepen worden als ten volle aandacht wordt besteed aan alle
omstandigheden van dat geval.
Contextualisme = de mens moet handelen naar de eisen van de omstandigheden
Rechtswetenschap = de wetenschap die het recht tot object van studie neemt
Traditioneel wordt er onderscheid gemaakt tussen rechtsdogmatiek en de benaderingen van het recht
waarbij ook de bevindingen van andere wetenschappen worden gebruikt. Met rechtsdogmatiek wordt
bedoeld:
- De studie van het geldende recht
- De casuïstiek (geheel van juridische casus)
- De ordening van het recht door tekstanalytische methoden
Multidisciplinariteit = andere wetenschappen dienen als hulpwetenschappen
Interdisciplinariteit = relatie rechtswetenschap en andere wetenschap is erg nauw doordat er
fundamentele punten overeenkomen ofwel; wetenschappelijke verbondenheid en samenwerking van
disciplines op het niveau van hun grondslagen.
Rechtswetenschap (brede zin) bevat de studie van de rechtsdogmatiek en interdisciplinaire
benaderingen van het recht . Voor wie het recht in zijn context bestudeert, omvat het ook
rechtssociologie, rechtsgeschiedenis etc. Een verbreding van de context voert ons naar een multi- of
interdisciplinaire bestudering van het recht.
Rechtspraak = een in woorden uitgedrukt oordeel over het recht
Zonder taal, geen recht.
, De taal van het recht bevat begrippen die wij menen te kennen, maar in juridische zin een andere
betekenis hebben. De taal van het recht begrensd de werkelijkheid (door ordening) in het algemeen en
de samenleving in het bijzonder. Niet alles kan zomaar. In het geval dat iets niet past binnen de
rechtstaal hebben we te maken met iets wat niet gezegd kan worden en dus juridisch niet relevant is.
Een doel van die taal van het recht met zijn eigen logica en begripsvorming is om antwoord te geven
op maatschappelijke problemen en het reguleren/beheersen van de maatschappelijke werkelijkheid.
Beheersbaarheid van conflictsituaties is een van de functies van het recht. Recht probeert te
voorkomen dat er conflicten ontstaan. Door een conflict te vertalen in juridische termen, worden
oplossingen mogelijk. Toch geeft het zelden emotioneel herstel.
Rechtsvinding = de betekenis van het geldende recht vast te stellen in het licht van het geval
waarover hij moet oordelen.
Casuïstische rechtsvinding = betekenis wordt vrijwel volledig bepaald door de omstandigheden van
het geval. Gericht op billijkheid in concreto, als uitvloeisel van het streven naar rechtvaardigheid.
Dat de norm contextueel bepaald is, is toe te schrijven aan eigenschappen van de taal waarin het recht,
regels en contracten zijn geformuleerd. Taal verwijst niet naar vaste betekenissen. ‘Wat is een
rechtvaardige oplossing?’
- de Amsterdamse school van Scholten, Bregstein, Pitlo, Schoordijk en van Dunne
Regelgeleide rechtsvinding = scherpe, vaststaande regels, die minder gericht is op de context van het
geval, en meer op de toepassing/ontwikkeling van algemene regels. Gericht op rechtseenheid,
rechtsgelijkheid en rechtszekerheid. ‘Welke regel moet worden toegepast?’. Hierdoor is het
voorspelbaar hoe het recht werkt en wordt de eenheid van het rechtssysteem gewaarborgd. Het draagt
bij tot de ontwikkeling van het recht als systeem.
- De Leidse school van Meijers
- Drion
Haviltex = in overeenkomstenrecht bij de uitleg van taaluitingen moet ook naar de context gekeken
worden. ‘op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die
bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten
verwachten.’
Loop 20e eeuw meer naar casuïstische rechtsvinding (wettelijk norm > individueel geval). Maar het
rechterlijke oordeel dient generaliseerbaar te zijn en moet daarom op algemene gezichtspunten
steunen, ook wanneer de wet vage aanwijzingen geeft.
Kritiek:
❖ Rechtszekerheidsargument (zekerheid hoeft niet onbeperkt te zijn. Er zijn duidelijke regels,
maar die in bepaalde omstandigheden zijn deze minder duidelijk. Er is schijnzekerheid). Ook
kunnen woorden in een bepaalde context anders zijn.
Verboden voor voertuigen: in park ook voor kinderwagens?
De zekerheid die wel geboden kan worden zit in de verwachtingen in concrete situaties. Het
moet kenbaar en bepaalbaar zijn.
❖ Toepassing redelijkheid en billijkheid is de ondergang van het systeem van het privaatrecht
❖ Rechtseenheid (eenheid van gronden waarop wordt geoordeeld verwerpt kritiek) en
rechtsgelijkheid (mate van gelijkheid is context bepaald. Impliceert niet uniformiteit, maar
generaliseerbaarheid)
Hierdoor weer meer richting regelgeleide regelgeving.
De stelling van het contextualisme houdt niet in dat het recht het in het algemeen goed zou kunnen
stellen zonder regels en beginselen, zonder criteria voor de toedeling van rechtsgevolgen. Integendeel,