STRR1
College 1
Beginselen en uitgangspunten van het strafprocesrecht:
Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel
Overige beginselen binnen het strafproces
- Gelijkheidsbeginsel zegt dat je gelijke omstandigheden gelijk moet behandelen.
Het lastige is alleen wel dat 2 zaken eigenlijk nooit hetzelfde zijn
- Vertrouwensbeginsel je moet kunnen vertrouwen op wat de overheid, officier van
justitie en soms zelfs de politie aan je vertelt/ beloofd. (Als hij belooft niet te
vervolgen mag hij dit ook niet doen.)
politie over het algemeen moet je het met een korreltje zout nemen omdat hij niet
gaat over de veroordeling (uitzondering= klein overtredingen zoals bijv verkeer)
- Zuiverheid van oogmerk Zuiverheid van oogmerk is dat je de bevoegdheden die je
hebt gekregen moet gebruiken waar ze voor bedoeld zijn en dat je er geen misbruik
van mag maken.
Tegenhanger hiervan is détairnement de pouvoir.
- Redelijke en billijke belangenafweging je hebt bepaalde bevoegdheden en dit
zorgt ervoor dat je je ze in moet zetten als dit moet. Dus als het niet perse nodig is
moet je ze niet inzetten, maar eerst moet je kijken of je toch iets kan inzetten wat
minder ver gaat.
- Onschuldpresumptie
- Nemo Tenetur
Legaliteitsbeginsel, art. 1 Sv. Dit wil zeggen dat alle regels die te maken hebben met rechtsvordering
(wat je mag doen om hem te pakken, of te vervolgen) MOETEN vaststaan in de formele wetgeving.
Dit zorgt voor 2 dingen, dus 2 functies:
1. Rechtszekerheid
2. Bescherming tegen willekeur van met strafrechtstoepassing belaste instanties
Onschuldpresumptie, art. 6 lid 2 EVRM & art. 14 lid 2 IVBPR. Je bent onschuldig totdat het
tegendeel bewezen is. Als er ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn dan is de kans dat die het
gedaan heeft heel groot, maar toch is die nog onschuldig tot het tegendeel bewezen is.
Er zijn hier 3 dingen belangrijk:
1. Verdachte kan niet worden belast met het bewijzen van de onschuld:
OM moet bewijs aandragen.
2. De rechter moet ‘uitstralen’ dat hij de verdachte niet reeds als veroordeelde beschouwt (art.
271 lid 2 Sv).
3. Voorkomen moet worden dat de verdachte tijdens het proces aan irreparabele maatregelen
wordt onderworpen.
Equality of arms
Het beginsel van equality op arms gaat ervan uit dat zowel de verdediging als het OM met hetzelfde
dossier en met dezelfde middelen strijden.
Verbod op dubbele vervolging (Ne bis in idem)
Het verbod van artikel 68 Sr. houdt in dat een verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit mag
worden vervolgd. Dit wordt ook wel het ne bis in idem-beginsel genoemd.
Recht op een eerlijk proces
Het recht op een eerlijk proces is geregeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Art. 8 EVRM, recht op privacy. Dit staat in een verdrag dus dit is leidend. Lid 2 van dit artikel laat zien
wanneer er inbreuk mag gedaan worden op het Recht op eerbieding van privé-, familie ren
gezinsleven. Dit moet wel bij de wet worden voorzien.
,HR Onderzoek aan Smartphone (HR13 november 2015, RvdW 2017, 467) (blz 1488 e.v. arrestenbundel)
Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (zie art. 8
EVRM) als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van
opsporingsambtenaren, zoals art. 94 Sv (of art. 3 Politiewet) voldoende ‘legitimatie’ (voldoende
wettelijke basis)
Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van
bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het
geautomatiseerde werk (meestal ‘de verdachte’), kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn.
(Daarvoor is een specifieke wettelijke regeling nodig)
HR Braak bij binnentreden (blz 140 e.v. arrestenbundel), Bij het uitoefenen van wettelijke bevoegdheden
moeten ambtenaren zich houden aan de beginselen van goede procesorde.
In casu ging het met name om het beginsel van proportionaliteit (en subsidiariteit)
College 2
Art. 27 Sv geeft 2 verschillende definities voor verdachte en het verschil hangt samen met het
verschil van procesfase.
- Lid 1 geldt voordat de vervolging is aangevangen. Lid 1 eist een redelijke verdenking (een
burger kan pas als verdachte worden aangemerkt als er sprake is van een redelijke
verdenking.)
- Lid 2 geldt voor na de aanvang van de vervolging. Lid 2 is technisch en kleurloos, degene die
wordt vervolgd, is verdachte, onafhankelijk van de vraag of de vervolging op goede gronden
is ingesteld of niet.
Art. 53 & 54 Sv regelen de arrestatie van de ‘verdachte’. Als er niet wordt voldaan aan art. 27 lid 1 Sv
‘het redelijke vermoeden’ dan mag er niet worden overgegaan tot arrestatie.
Deze zogenaamde verdenkingsvoorwaarde beschermt de burger tegen ongewenste justitiële
bemoeienis.
Het criterium van art. 27 lid 1 Sv is te onderscheiden in 3 elementen:
1. Een vermoeden dat betrekking heeft op schuld aan een strafbaar feit (er moet sprake zijn van
vermoedelijk daderschap)
2. Er moet sprake zijn van een vermoeden dat redelijk is. (Vermoeden moet ook objectief
gezien gerechtvaardigd zijn)
3. Het vermoeden van schuld moet voortvloeien uit feiten of omstandigheden.
Er zijn verschillende rechten rondom het verhoord, deze staan in art. 29 & 29a Sv.
Art. 29 Sv is van belang en heeft 2 leden, in deze leden staan het volgende:
- Lid 1 pressieverbod, dit lid bepaalt dat er geen ongeoorloofde druk op de verdachte mag
worden uitgeoefend.
- Lid 2 zwijgrecht – cautieplicht, in dit lid wordt uitdrukkelijk gesteld dat de verdachte niet
tot antwoorden verplicht is. De verdachte moet hierop worden gewezen VOOR zijn verhoor,
deze aan de verdachte gegeven waarschuwing noemt met een cautie.
Het zwijgrecht van art. 29 lid 2 Sv wijst weer op het nemo tenetur-beginsel.
Wat de rechter WEL kan doen is een spreekplicht inroepen tegen een getuige, maar dit kan dus net
tegen een verdachte want dan zou het in strijd zijn met art. 6 EVRM.
Bijstand voor en tijdens het verhoor:
Art. 28b Sv consultatiebijstand = overleg met een raadsman VOOR het verhoor.
Art. 28c lid 1 Sv maximaal een half uur (kan met een half uur worden verlengd)
Art. 28d Sv verhoorbijstand, ‘bijwonen’= behoren & ‘deelnemen’= opmerkingen maken,
vragen stellen en om een time out vragen.
Art. 28 e Sv verhoor zonder bijstand i.g.v. ‘dringende noodzaak’
Recht op bijstand van een raadsman:
Art. 28 Sv: recht op bijstand door raadsman
, Art. 28a Sv: afstand van dit recht is mogelijk indien ‘ondubbelzinnig’
Art. 28b Sv: er wordt een raadsman aangewezen bij
- feit 12-jaar of meer
of
- kwetsbare verdachte (psychische stoornis, verstandelijke beperking, 18-)
Art. 28c lid 2 jo art. 28b lid 1 Sv (uitz. Op art. 28a Sv)Afstand kan alleen na ‘inlichtingen’
door raadsman
Art. 489 lid 2 Sv (jo art. 28a Sv): jeugdigen (18-) kunnen helemaal geen afstand doen
Art. 28d lid 2 Sv: afstand kan worden herroepen
De verdachte heeft ook een aantal rechten, deze zijn:
Het recht op een tolk
- 29b Sv (recht op bijstand van een tolk)
- 27c lid 4 Sv (mededelingen over rechten worden gedaan in een taal die verdachte machtig
is)
- 32a Sv (vertaling processtukken)
Bij heeft rechten bij aanhouding
dit staat beschreven in art. 27c Sv
Tijd en faciliteiten voor de voorbereiding van je zaak
- 28 lid 4 Sv, contact met een raadsman
- 28c lid 1 Sv, contact raadsman voorafgaand aan het verhoor
- 31 Sv, stukken zonder beperkingen
- 45 Sv, vrije toegang raadsman
Verdachte heeft recht op een raadsman
- 38 Sv (keuze raadsman
- 39 Sv (Aanwijzen raadsman)
- Consultatie (28c) - en verhoorbijstand (28d)
Het ondervragen van getuige
Hierbij hoort artikel 263 Sv, het laten oproepen door de Officier van Justitie.
Jurisprudentie
Saunders (EHRM 17-12-1996, NJ 1997, 699) (blz 426 e.v. arrestenbundel)
Het nemo tenetur ‘beginsel’ (o.a. afgeleid uit art. 6 lid 2 EVRM) heeft slechts beperkte werking. (zie
cursief deel onder de vette kop achter ‘§ 68’) “het heeft echter vooral betrekking op (…) DNA-test”.
(voor de liefhebbers: zie Ԥ 68 en Ԥ 69 van het arrest)
Redelijke termijn II (HR 17-06-2008, NJ 2008, 358) (blz 876 e.v. arrestenbundel)
1. Wat is in het strafproces het startmoment waarop de ‘berekening’ van de redelijke termijn
aanvangt? (r.o. 3.12.1 “vanwege … ingesteld”)
2. Wat is (als uitgangspunt) een redelijke termijn bij de behandeling van strafzaken in eerste
aanleg? (r.o. 3.14)
3. Welke uitzonderingen zijn er op deze hoofdregel? (r.o. 3.15 “a. b.”)
4. Welke drie omstandigheden noemt de Hoge Raad, waarvan de redelijkheid van de duur van
een strafzaak afhankelijk kan zijn? (r.o. 3.13.1 a. b. en c. zijn de belangrijkste)
5. Wat is in de regel het rechtsgevolg indien de redelijke termijn is overschreden? (r.o. 3.21
‘vermindering van de straf’)
Is de rechter verplicht om consequenties te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn?
(r.o. 3.23 nee. “Het staat de recht…)
College 3
Art. 132 Sv geeft een definiete voor ‘het voorbereidend onderzoek’, hieronder moet worden
verstaan het onderzoek hetwelk aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat. Dit wordt kort