Eventuele examenvragen persoonlijkheidspsychologie
Hoofdstuk 1
- 4 cirkels aanduiden: individuele verschillen, persoonlijkheid, temperament en karakter
- Vloeistoffen Galenus
- Verschillende temperamenten bij baby's
- Rangordestabiliteit vs mean-level stability
Hoe worden deze uitgevoerd?
- Identiteitsproblemen: identiteitstekort en identiteitsconflict
- Zelfconcept en sociale identiteit
Leerdoelen
1. Omschrijven wat het verschil is tussen ‘persoonlijkheid’ en temperament. (1)
Persoonlijkheid heeft betrekking op de kenmerkende en individuele verschillen tussen
mensen in de manier waarop ze zich gedragen, hoe ze zich voelen en hoe ze denken. Deze
individuele verschillen zijn vrij stabiel, deels genetisch bepaald en openbaren zich in
verschillende situaties.
Temperament slaat terug op de basale persoonlijkheidseigenschappen die in de kindertijd al
aanwezig en observeerbaar zijn.
2. Beschrijven welke invloeden de persoonlijkheid vormen. (1)
50% erfelijk – 5% gedeelde omgeving – 45% niet gedeelde omgeving (socio-culturele
omgeving).
3. Persoonlijkheid beschrijven aan de hand van karakter en temperament. (4)
Karakter heeft vooral betrekking op het kenmerkende of typerende van een persoon.
Temperament slaat terug op de basale persoonlijkheidseigenschappen die in de kindertijd al
aanwezig en observeerbaar zijn.
Je temperament staat aan de basis voor het vormen van je persoonlijkheid.
4. Beschrijven wat het verschil is tussen affect en een eigenschap (1)
Affect = een bepaalde emotie of gevoel bij een specifieke situatie.
Eigenschap = iets wat je beschikt, een vaak terugkerend iets, typisch voor een persoon.
5. Het effect van omgeving op uitingen van persoonlijkheid kunnen uitleggen (1)
De manier waarop mensen zich gedragen, hoe ze zich voelen en hoe ze denken openbaart zich
in verschillende situaties.
6. Beschrijven op welke manier de gedragsgenetica zich bezighoudt met persoonlijkheid(1)
Op het verklaren van de individuele verschillen in psychologische kenmerken door deze toe te
schrijven aan genetische- en omgevingsinvloeden.
, Hoofdstuk 3
- Big Five linken aan eigenschappen
- Een onderzoeker verzamelt bij een grote groep proefpersonen gegevens op een lijstje met tien
persoonlijkheidsbeschrijvende adjectieven (bijvoeglijke naamwoorden). Hij onderzoekt
vervolgens de factorstructuur van deze tien adjectieven aan de hand van een factoranalyse.
Daarbij vindt hij twee factoren die interpreteerbaar zijn. Deze interpretatie vindt plaats aan de
hand van de factorladingenmatrix. Hierin staan de correlaties tussen de tien adjectieven en de
twee factoren. Als een adjectief sterk correleert met een factor, hebben dat adjectief en die
factor iets met elkaar te maken. Hieronder staat de factorladingenmatrix uit dit onderzoek.
Hoe zou jij de twee factoren interpreteren?
Factor 1 Factor 2
Geduldig 0,72 -0,18
Bescheiden 0,68 0,18
Kalm 0,65 -0,21
Bazig -0,67 0,04
Dominant -0,71 -0,06
Onzeker 0,11 0,79
Nerveus -0,10 0,72
Kwetsbaar 0,13 0,66
Ontspannen 0,26 -0,55
Besluitvaardig 0,08 -0,55
De eerste factor correleert het sterkst met de adjectieven geduldig, bescheiden, kalm, bazig en
dominant. De eerste drie van deze correlaties zijn sterk positief en de laatste twee sterk negatief. Dat
betekent dat iemand die hoog scoort op de eerste factor, ook hoog scoort op geduldigheid,
bescheidenheid en kalmheid. Een persoon die hoog scoort op de eerste factor, scoort juist laag op
bazigheid of dominantie. Deze termen passen allemaal goed bij wat in lexicaal onderzoek als
Vriendelijkheid wordt aangeduid.
De tweede factor correleert het sterkst met de adjectieven onzeker, nerveus, kwetsbaar, ontspannen en
besluitvaardig. De eerste drie van deze correlaties zijn positief en de laatste twee negatief. Dat
betekent dat iemand die hoog scoort op de tweede factor, hoog scoort op onzekerheid, nerveusiteit en
kwetsbaarbaarheid. Ook betekent dit dat deze persoon laag scoort op ontspannenheid en
besluitvaardigheid. Deze eigenschappen passen allemaal goed bij wat in lexicaal onderzoek wordt
aangeduid de tegenpool van Emotionele stabiliteit, dat is Neuroticisme.
- Etic en Emic vragenlijsten kunnen uitleggen
- Sensatiezucht (MAO)
- Cross-culturele persoonlijkheidsfactoren (Affiliatie, Dynamiek en Orde)
- BIS (gevoelig voor straf) en BAS (gevoelig voor belonen)
- Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen het Big Five Model en het Five Factor model?
Het Big Five model is ontstaan uit lexicale onderzoeken naar de structuur van