Samenvatting hoofdstuk 2: Statistiek: een
krachtig argumentatiemiddel in pedagogisch
onderzoek
2.1, inleiding
Pedagogisch onderzoek heeft als doel de invloed van opvoeding op de ontwikkeling van kinderen
te beschrijven en verklaren. Er zijn ideeën over de werkelijkheid op basis van ervaring of
argumenten, die verwoord worden in theorieën. Daarna worden die theorieën getoetst in de
praktijk, door argumenten om te zetten in hypothesen. Deze worden dan op een empirische
manier getest, door kenmerken van mensen uit te drukken in getallen. Hierbij wordt een
uitspraak gedaan, maar het is onvoldoende als dat om een individueel kind gaat, omdat iedereen
andere ervaringen heeft. Het is nodig om groepen te onderzoeken, populaties. Vaak zijn die
populaties zo groot dat niet ieder individu onderzocht kan worden, waardoor gebruik gemaakt
wordt van steekproeven.
2.2, historische achtergrond
Tellen en meten van verschijnselen van opvoeding en onderwijs wordt al lang toegepast.
Statistische hulpmiddelen worden gebruikt om deze resultaten systematisch te ordenen.
2.3, de toepassing van statistiek in empirisch onderzoek
Algemene uitspraken over menselijk gedrag zijn gewenst, maar vaak gaan die niet volledig op.
Dat komt meestal omdat er ook nog andere aspecten een rol spelen, die in individuele gevallen
de conclusie kan beïnvloeden. Dan is er sprake van interactie, als de geldigheid van een redenatie
afhangt van andere factoren.
Een construct is datgene wat getest wordt, bijvoorbeeld het functioneren op school. Dit kan
kwantitatief (meer verhalend) of kwalitatief (in getallen) worden gemeten. Er moet bepaald
worden of de meting betrouwbaar is, door bijvoorbeeld te kijken door aspecten die tegelijkertijd
aanwezig waren en eventueel invloed zou kunnen hebben op de uitkomst. Die aspecten zorgen
er bijna altijd voor dat een meetresultaat geen absolute waarheid is, maar vaak bestaat uit
meetfouten. Meetfouten kunnen toevallig zijn, zoals omgeving die je niet kan fixeren. Als er
weinig toevallige fouten zijn, is de meting betrouwbaar. Dit kan je controleren door een test
vaker uit te voeren.
Als er steekproeven worden gedaan om uitspraken over een populatie te doen, kan er sprake zijn
van (onterecht) generalisatie. Om dit te controleren, kan je verschillende steekproeven met
elkaar vergelijken. Ook kan je ervoor zorgen dat de steekproeven aselect verlopen, namelijk dat
er geen selectcriteria zijn plaatsgevonden. Dit kan echter alleen als je toegang hebt tot iedereen
uit de populatie, maar vaak is dat niet zo.
Als een onderzoek statistisch significant is, betekent het dat het met vertrouwen gegeneraliseerd
kan worden naar de populatie. Om dit te bepalen, wordt er een p-waarde vastgesteld, de kans
dat een resultaat door toeval gevonden is. Als de p-waarde bijvoorbeeld 0,03 is, betekent dat dat