Samenvatting hoofdstuk 19: antisociaal gedrag bij
kinderen en jeugdigen
19.1, inleiding
Antisociaal of externaliserend gedrag is gedrag die onwenselijk, storend, schadelijk, agressief of
delinquent zijn. Sommige zijn kenmerkend voor jonge kinderen, maar nemen af naarmate ze hun
gedrag onder controle leren te houden. Soms blijft het echter aanwezig op latere leeftijd. Dan is
er sprake van een gedragsstoornis (oppositioneel opstandige gedragsstoornis, ODD, of de
normoverschrijdende gedragsstoornis, CD).
19.2, historische achtergronden
Sommigen zijn ervan overtuigd dat antisociaal gedrag een aangeboren instinct is. Anderen
denken dat het alleen aangeleerd is. Door empirisch onderzoek is inmiddels aangetoond dat het
door een combinatie komt tussen genetische kwetsbaarheid en kenmerken van de omgeving. Er
is zelfs aangetoond dat opvoeding niet alleen de kenmerken van het kind bepalen, maar ook
andersom.
Thomas en Chess waren de eerste die aandacht vroegen voor het temperament van het kind. Zij
zeiden dat er gestreefd moest worden naar goodness-of-fit, waarin de eisen en verwachtingen
van de omgeving zijn afgestemd op het temperament van het kind. Later heeft Bell daar een
toevoeging aan gegeven. Hij beschreef socialisatie, als er een wederzijds interactief proces
plaatsvindt waarin zowel kind als opvoeder het gedrag van de ander sturen, verminderen of
stimuleren.
Zo is de theorie van de differentiële ontvankelijkheid ontstaan, waarin onder andere gezegd
wordt dat kinderen niet alleen kwetsbaar zijn voor negatieve omgevingsfactoren, maar ook
profiteren.
19.3, empirisch onderzoek naar determinanten van antisociaal gedrag
Er zijn verschillende factoren die antisociaal gedrag bij kinderen kunnen veroorzaken. Het dichtst
bij het kind staan factoren in het kind, zoals geslacht, genen en temperament. Daarna komen
relationele factoren, zoals opvoeding en leeftijdsgenoten. Patterson omschrijft de
coërciviteitstheorie, waarin wordt gezegd dat opvoeding een cruciale rol speelt in de
ontwikkeling van antisociaal gedrag op 2 niveaus. Het macromodel zegt dat het gedrag van
ouders iets te maken heeft met negatieve gedragingen bij het kind. Het micromodel zegt dat
wederzijdse dwang (coercion) in ouder-kind relaties gedragsproblemen veroorzaakt. Dit is een
aangeleerde cirkel, die ontstaat in 4 stappen. Als eerste ervaart het kind een actie van de ouder
als negatief, vaak gaat dit om een simpele vraag, zoals de tv uitzetten. Als het kind hier tegenin
gaat, is de tweede stap bereikt. Deze dwang van het kind zorgt ervoor dat de ouder de eis uit de
eerste stap loslaat. In de vierde en laatste stap houdt het negatieve gedrag van het kind uit stap 2
op, waardoor de ouder wordt ‘beloond’ voor het loslaten van de eis. Echter zorgt dit er op lange
termijn voor dat de ouder de controle verliest. Het kind roept dus uitgelokte (evocatieve) reacites
op bij de ouder. Het vergroot de kans dat deze stappen in volgende interacties hetzelfde
verlopen. Deze coërcieve interacties zorgen ervoor dat de ouder steeds meer dwang op het kind