Probleem 1 – Moeilijker kunnen we het niet maken
Wat houden de ‘basisbegrippen’ in?
Inhouding: het aftrekken van een bedrag van het totaal (belasting wordt van totaal af gehaald).
Voorheffing: belasting die vooraf moet worden betaald en die vervolgens later verrekend wordt met het
uiteindelijke verschuldigde bedrag, denk aan de loonbelasting bij de inkomstenbelasting. Wat er onder
voorheffing valt staat in art. 9.2 lid 1 IB. Voorheffing is een bronheffing: het wordt geïnd bij degene die het
voordeel verstrekt (en dus niet bij de ontvanger).
Belastingplichtige: de persoon van wie de belasting wordt geheven/die de belasting moet betalen. In beginsel is
iedere belastingplichtige individueel belastingplichtige voor al zijn inkomensbestanddelen, uitzondering zijn
minderjarig kinderen. Hoofdverplichting van de belastingplichtige is het doen van een aangifte. Alleen
natuurlijke personen kunnen belastingplichtige zijn (Art 1.1 IB). Art. 2.1 IB bepaalt dat belastingplichtigen
natuurlijke personen zijn die in Nederland wonen = werkelijke en feitelijke situatie volgens jurisprudentie
(binnenlandse belastingplichtigen) of niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten, denk aan
iemand die winst geniet uit een in Nederland gedreven kledingzaak (buitenlandse belastingplichtige).
Inhoudingsplichtige: bv een werkgever die een aangifte afdraagt voor iemand anders (vaak de werknemer). Wie
allemaal inhoudingsplichtige zijn staat in art. 6 WLB. Er zijn drie groepen van inhoudingsplichtigen:
• Lid 1 sub a: De echte werkgever (ook degene die als opdrachtgever een arbeidsrelatie aangaan horen hier
bij (art 7 WLB))
• Lid 1 sub b: Pensioen/uitkeringsverstrekkers o.g.v. beëindiging dienstbetrekking
• Lid 1 sub c: Verstrekkers van uitkeringen aan werknemers
Op grond van art 27 lid 1 en lid 2 WLB is de inhoudingsplichtige verplicht om de verschuldigde loonbelasting
op het loon van de werknemer in te houden en om deze af te dragen. De inhoudingsplichtige moet aan allerlei
administratieve verplichtingen voldoen (bijvoorbeeld art 28 WLB).
Wijze van heffing:
• Aangifte (H4 AWR): de belastingplichtige doet zelf aangifte en voldoet hij zelf de door hem
verschuldigd berekende belasting (omzetbelasting), art 19 AWR
Materiële belastingschuld: dan is de belastingschuld nog niet definitief vastgesteld, maar uitgerekend
door de belastingplichtige. Bij formeel is het wel afdwingbaar.
• Aanslag (voorlopige en definitieve) (H3 AWR): De materiële belastingschuld wordt door de inspecteur
vastgesteld (art. 11 AWR). In art. 13 AWR is de voorlopige aanslag geregeld (uiterlijk binnen drie jaar
krijg je de definitieve aanslag). Je hebt ook een definitieve aanslag ( art. 9.1 wet IB)
Heffingskortingen: een korting op het te betalen bedrag aan belastingen, ook wel belastingkorting.
Wat is inkomstenbelasting en loonheffing, en wat is het verschil?
Inkomstenbelasting: de belasting over alle inkomsten binnen een bepaalde termijn. De inkomstenbelasting is
neergelegd in de Wet Inkomstenbelasting (IB), een materiële heffingswet.
• Subject (wie betaalt de inkomstenbelasting): art. 1.1 wet IB: alleen natuurlijke personen zijn
belastingplichtig voor de inkomstenbelasting, niet rechtspersonen. De belastingplichtigen (subjecten) staan
in art. 2.1 wet IB (binnenlandse belastingplichtigen + buitenlandse belastingplichtigen).
• Object (waarover je de inkomstenbelasting moet betalen): in het algemeen wordt er belasting betaald over
inkomen wat men verdient in het economische verkeer (=algemeen uitgangspunt).
Er is sprake van een bron van inkomen als:
▪ Er moet worden deelgenomen aan het economische verkeer
▪ Het voordeel moet worden beoogd
▪ Het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn
Er wordt voor de vaststelling hiervan gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval.
Het object wordt omschreven in art. 2.3 wet IB; deze wordt verdeeld over drie boxen van inkomen:
▪ Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning (art. 3.1 wet IB).
Progressief tarief (afhankelijk wat je verdient) waarbij ook premie volksverzekeringen meegerekend
wordt in de eerste twee schrijven. Dit heeft te maken met de pay as you earn (PAYE)-gedachte: de
belasting wordt verschuldigd naarmate het loon verdiend wordt.
Tarieven van het schijvensysteem worden beschreven in art. 2.10 wet IB
▪ Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (voordeel uit winstbedrijven) (art. 4.1 wet IB)
Proportioneel tarief van 25%: art. 2.12 wet IB
▪ Box 3: belastbare inkomen uit sparen en beleggen (art. 5.1 wet IB).
Proportioneel tarief van 30%: art. 2.13 wet IB
• Aftrekposten: art. 6.1 wet IB
• Wijze van heffing: de wijze van heffing is bij wege van aanslag (art 9.1 IB)
,Loonheffing: loonheffing is heffing naar het loon die bij de bon daarvan wordt geheven. Hieronder valt:
loonbelasting, premie volksverzekeringen, premie werknemersverzekeringen, en bijdrage zorgverzekeringswet
• Loonbelasting: werkgevers en uitkeringsinstanties zijn verplicht gedurende het gehele jaar loonbelasting in
te houden op het loon of de uitkering (het begrip ‘loon’ is vastgelegd in art. 10 WLB).
De inhoudingsplichtige stelt dan namens de werknemer de belastingschuld vast en draagt die af. De
werknemer blijft nog steeds de belastingplichtige. Belastingplichtigen kunnen de ingehouden loonbelasting
verrekenen met de volgens de later opgelegde aanslag definitief verschuldigde inkomstenbelasting, omdat
loonbelasting een voorheffing is op de inkomstenbelasting (art 9.2 lid 1 onderdeel a IB).
▪ Subject (wie betaald loonbelasting): art 1.1 LB bepaalt dat van werknemers of hun
inhoudingsplichtige, van artiesten, van beroepssporters, van buitenlandse gezelschappen en van bij of
krachten deze wet aan te wijzen andere personen een directe loonbelasting wordt geheven. In art 6 LB
wordt het begrip ‘inhoudingsplichtige’ gespecificeerd.
▪ Object (waarover wordt loonbelasting betaald): art 9 en 10 LB bepalen dat de belasting wordt geheven
over het belastbaar inkomen.
▪ Tarief: art 20a LB geeft de tarieftabel van de loonbelasting. Deze is nagenoeg hetzelfde als de
tarieftabel van de inkomstenbelasting. Ook hier is er dus sprake van een progressief tarief, ook sprake
van pay as you earn-gedachte: belasting wordt verschuldigd naarmate het inkomen verdiend wordt.
▪ Wijze van heffing: de wijze van heffing is bij wege van afdracht op aangifte (art 27 lid 5 LB)
Een beknopt overzicht van de verschillen tussen inkomstenbelasting en loonheffing:
Inkomstenbelasting Loonbelasting
Op wijze van aanslag Op wijze van aangifte
Natuurlijke personen Werknemers
Gehele inkomen Alleen loon
Eind van het jaar Per maand
Waarom krijgen bepaalde mensen de betaalde loonheffing terug?
De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Hierdoor ontstaan er 3 mogelijke situaties:
• Te weinig belasting betaald: dit leidt tot een navordering.
• Genoeg belasting betaald: de voorlopige heffing is gelijk aan de definitieve heffing. Als iemand geen ander
inkomen heeft dan loon, dan zal de inkomstenbelasting niet heel veel anders uitvallen dan de loonbelasting.
• Te veel belasting betaald: teruggave is aan de orde. Het kan dan zo zijn dat er teveel is ingehouden, dat
krijgt men dan teruggestort. Dat is wel alleen het geval als er meer dan 45 euro moet worden betaald.
Indien de voorheffingen hoger zijn dan de verschuldigde inkomstenbelasting wordt het verschil op een
aanslag terugbetaald. Dat verschil moet meer dan 14 euro zijn (art. 9.4 wet IB)
Wat kun je doen als je het niet eens bent met de belastingaanslag?
Besluiten van de belastingdienst (bestuursorgaan) zijn veelal beschikkingen. Tegen beschikkingen kan bezwaar
en beroep aangetekend worden ingevolge de Awb (die echter wel wordt beperkt door art 26 AWR). De Awb is
dus van toepassing voor zover er niet wordt afgeweken in de AWR (lex specialis). Er is sprake van een gesloten
stelsel van rechtsbescherming: je kan niet tegen elke beschikking bezwaar instellen bij een inspecteur van de
belastingdienst; alleen tegen die beschikkingen die in art. 26 AWR staan.
De belanghebbende aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient eerst
bezwaar te maken bij het bestuursorgaan (art 8:1 jo art 7:1 lid 1 Awb). Alleen direct belanghebbenden hebben
in het belasting recht een rol (art. 26a lid 1 AWR), uitzondering is de partnerregeling (art 2.17 lid 2 IB) Je kunt
bezwaar maken tegen meerdere belastingaanslagen (art. 24a AWR) en er wordt dan in 1x uitspraak gedaan.
Ook kunnen meerdere bezwaren van meerdere mensen in een korte tijd als massaal bezwaar behandeld worden
Het termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes werken (art. 22j AWR). De aanvang van de
bezwaartermijn in het belastingrecht vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een
aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking. Art 25 lid 1 AWR bepaalt dat de
belanghebbende op verzoek wordt gehoord. De uitspraak volgt na zes weken na afloop van bezwaartermijn; in
de bezwaarfase wordt het primaire besluit volledig heroverwogen (art 7:11 Awb)
De termijn voor het indienen van het beroepschrift vang aan met ingang van de dag na die van dagtekening van
de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking (art
26c AWR). Het beroepschrift moet worden ingediend bij de bestuursrechter (5 rechtbanken zijn bevoegd), maar
voor beroepen inzake lokale heffingen zijn alle 11 de rechtbanken bevoegd. In de praktijk komt regelmatig een
pro-formabezwaarschrift voor, dat een ongemotiveerd bezwaarschrift is om ‘tijd te rekken’.
Ten slotte kan er in hoger beroep worden gegaan bij het Gerechtshof (art 27h AWR) en kan er een beroep
in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad (art 28-30 AWR) die alleen vernietigd ingeval van verzuim van
vormen of schending van het recht, en gaat dus uit van de feiten zoals die door het gerechtshof zijn vastgesteld.
→ Sprongcassatie: na de rechtbank meteen in cassatie omdat alle feiten al duidelijk zijn. (art. 28 lid 3 AWR)
, Probleem 2 – Een eigen huis
Het begrip ‘eigen woning’ en hoe worden andere woningen belast?
Eigen woning: het gedeelte van het gebouw, het duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen dat de
belastingplichtige – of personen die behoren tot zijn huishouden – anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter
beschikking staat (art. 3.111 lid 1 wet IB). Voorwaarden ‘eigen woning’:
• De woning moet ter beschikking staan op grond van eigendom
• De belastingplichtige of zijn partner moet de voordelen van de woning genieten
• De kosten en lasten moeten op de belastingplichtige of zijn partner drukken
• En de waardeverandering van de woning moet de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaan
(tenminste 50%)
Art. 3.111 lid 1 onderdeel b wet IB: ook sprake van een eigen woning indien de woning ter beschikking staat op
grond van een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat krachtens erfrecht
door de belastingplichtige is verkregen en waarvan de kosten op hem drukken.
Een belastingplichtige kan in beginsel maar 1 woning verantwoorden in box 1. Indien er meer woningen zijn,
moet worden aangegeven welke men als hoofverblijf ziet (art. 3.111 lid 8), wordt dat niet gedaan dan vallen ze
beide onder box 3 (vakantiewoningen of tweede huis)
Overige woningen in eigendom van de belastingplichtige, zoals een vakantiehuis, een verhuurde woning, of een
woning die door de studerende kinderen wordt gebruikt, moet de belastingplichtige aangeven in box 3.
Overige woningen: art. 5.1 IB en verder.
Uitbreiding van het begrip ‘eigen woning’: verhuizen. Door verhuizen kan het zich voordoen dat een
belastingplichtige tijdelijk 2 woningen in eigendom heeft. Dat je dan maar 1 woning in box 1 kunt hebben is
onredelijk bezwarend. Daarom kan je bij verhuizing wel 2 woningen tijdelijk tegelijkertijd in box 1 hebben. De
rente op eigenwoningschuld kan dan voor beide woningen in box 1 in aftrek worden gebracht. Als ze beide in
box 1 komen, dan telt voor de woning die feitelijk niet meer wordt gebruikt dat het eigenwoningforfait op nihil
wordt gesteld (art. 3.112 lid 4 wet IB).
De belastingplichtige geeft de woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat aan als eigen woning in box 1,
maar kan daarnaast de oude eigen woning die nog niet is verkocht in aanmerking nemen in box 1. Dit kan alleen
mits de woning leegstaat en aannemelijk is dat de woning bestemd is voor de verkoop (art. 3.111 lid 2 wet IB).
Zodra een woning wordt verhuurd kan dit niet meer. Komt de woning binnen de termijn van drie plusjaren van
de verhuisregeling weer leeg te staan, dan keert de woning terug naar box 1 en is de verhuisregeling weer van
toepassing. De toekomstige eigen woning kan meteen vanaf de aanschaf als eigen woning worden gezien (art.
3.111 lid 3 wet IB) → de belastingplichtige moet aannemelijk maken dat de woning leegstaat of in aanbouw is
en uitsluitend bestemd is in het desbetreffende kalenderjaar of de daaropvolgende drie jaren als hoofdverblijf ter
beschikking te staan. Hier komt het eigenwoningforfait ook op 0 te staan en de rente op de schuld aangegaan
voor de aankoop van de woning wordt ook in aftrek gebracht.
Hoe werkt de hypotheekrenteaftrek in inkomstenbelasting?
De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit de eigen woning (eigenwoningforfait)
verminderd met de op die voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten (art 3.110 IB). Deze
inkomsten zijn onderdeel van het inkomen uit werk en woning in box 1 dat wordt belast met de
inkomstenbelasting (art 3.1 lid 2 onderdeel e IB). De eigen woning hoort in feite thuis in box 3, maar door de
hypotheekaftrek worden de belastbare inkomsten uit eigen woning in box 1 (progressief tarief) opgenomen.
Dit is wel ingeperkt door de wetgever:
• rente op een eigenwoningschuld is nog maar gedurende dertig jaar aftrekbaar in box 1
• de bijleenregeling is geïntroduceerd
• aftrek van eigenwoningrente is nog slechts mogelijk indien de rente betrekking heeft op schulden die
ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig worden afgelost. Gevolg:
hypotheekrenteaftrek niet meer mogelijk voor zogenoemde aflossingsvrije (hypothecaire) leningen.
De voordelen uit eigen woning worden forfaitair bepaald, zogenoemde eigenwoningforfait: de voor de woning
vastgesteld waarde of waarden voor het kalenderjaar. De omvang van het eigenwoningforfait wordt vastgesteld
door een percentage te nemen van de WOZ-waarde. Het percentage neemt toe naarmate de WOZ-waarde van de
woning toeneemt (art. 3.112 Wet IB). De van de positieve inkomsten aftrekbare kosten worden vervolgens in
mindering gebracht (art 3.120 IB).
Definitie van hypotheek staat in art 3.119a lid 2 wet IB. De hypotheekrenteaftrek is de mogelijkheid om rente op
schulden aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning af te trekken van inkomen
dat tegen het progressieve tarief van box 1 wordt belast. Het kan voorkomen dat er alleen een eigenwoningforfait
is: dit komt heel weinig voor, omdat meestal de kosten hoger zijn dan het eigenwoningforfait. Dit heeft een
negatief belastbaar inkomen uit eigen woning tot gevolg dat verrekend moet worden met een ander
inkomensbestanddeel uit box 1.