100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten - Tak et al. €4,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten - Tak et al.

1 beoordeling
 168 keer bekeken  3 keer verkocht

Samenvatting van het boek van Tak et al.: Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten

Voorbeeld 4 van de 59  pagina's

  • Nee
  • H1 t/m 3, 5 t/m 7, 10 t/m 16
  • 15 april 2019
  • 59
  • 2018/2019
  • Samenvatting
  • tak et al
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (57)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: timodejong • 4 jaar geleden

avatar-seller
verastrijker
Samenvatting Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen
en adolescenten – Tak et al.
Deel 1 – Professionele, theoretische en methodische aspecten van psychodiagnostiek
Psychodiagnostiek: al het onderzoek dat wordt verricht naar het psychosociaal functioneren van een
persoon, om het te beschrijven, te begrijpen en te verklaren, en wel met het oog op het nemen van een
besluit  bijv. selectie, classificatie of het vaststellen van een geschikte aanpak voor een probleem.
Ondanks de grote verscheidenheid tussen disciplines (psychiatrie, psychologie of pedagogiek) zijn er
algemeen geldende uitgangspunten en regels die dienen om tot verantwoorde diagnostische conclusies
te komen  persoonlijk-professionele, theoretische en methodische aspecten van professionaliteit. Op
deze 3 aspecten onderscheidt alledaagse hulp zich van professionele hulpverlening:
- De relatie tussen hulpverlener en hulpvrager
- De vaardigheden op het gebied van methodisch reflecteren, diagnosticeren en hulpverlenen; de
kennis die daarbij vereist is

Hoofdstuk 1 De plaats van diagnostiek binnen het hulpverleningsproces
Professionele relatie: georganiseerd, tijdelijk en niet-spontaan. Een belangrijke factor in het slagen
van de hulpverlening, maar stelt de professional voor een dilemma: inleven, verdiepen in de betekenis
die de problemen hebben voor de hulpvrager en steun bieden <> essentieel om onderzoekend, kritisch,
objectief en onpartijdig te blijven. Culturele verschillen kunnen deze relatie compliceren, gebonden aan
beroepsethische regels en wettelijke bepalingen, morele dilemma’s.
Met het aanhoren van de hulpvraag beginnen 3 processen:
 Het diagnostisch onderzoek: hulpverlener stelt zijn mening en advies uit en is dus allereerst
onderzoeker.
 De hulp zelf: ervaringen opnieuw overdenken en ordenen, gedrag bij zichzelf of het betrokken kind
observeren (reactieve effecten: gedrag dat door observatie kan veranderen). Diagnostiek kan een
begin van hulp vormen  therapeutische diagnostiek.
 De opbouw van de professionele relatie die deze activiteiten mogelijk maakt: diagnostisch onderzoek
maakt het de hulpverlener mogelijk de subjectieve belevingswereld van de hulpvrager te begrijpen
en zich in te leven in diens persoonlijke waarden, normen en doelstellingen = aansluiten bij die
wereld = bevordering hulpverleningsrelatie = betere kwaliteit diagnostiek en hulpverlening.
Diagnostiek = onderscheiden  het ‘door-en-door leren kennen’ van een situatie met als doel een
beslissing te kunnen nemen. Psychodiagnostiek betreft dan onderzoek op het gebied van psychosociaal
functioneren, met als doel: een betrouwbare en valide beschrijving van deze psychosociale werkelijkheid
te verkrijgen, mogelijke verklaringen te zoeken voor het ontstaan en voortbestaan van de problemen, en
deze verklaringen te toetsen. Naast het vinden van verklaringen: bepalen welke interventies passend zijn
gezien de aard van de problemen en de kenmerken van de hulpvrager en zijn omgeving, te bepalen wat
het effect is van de hulp en het onderzoek afstemmen op de hulpvragers zodat hun motivatie wordt
versterkt en de gewenste veranderingen bevorderd.
Hulpverleningsproces: het kader waarbinnen onderzoek wordt verricht, onderbouwt via toetsing =
psychodiagnostiek. Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen/adolescenten vraagt
rekening te houden met:
- De vele en relatief snelle ontwikkelingen die kinderen/adolescenten doormaken
- Het verband tussen lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren dat met name in die leeftijdsfasen
aanwezig is
- Het gegeven dat kinderen/adolescenten opgroeien binnen de context van hun gezin, school,
vriendenkring en virtuele wereld (hulpvraag kan van diverse kanten komen)
Psychodiagnostiek wordt verricht om betrouwbare en valide informatie te verkrijgen, om na te gaan of
hypothesen over de aanwezigheid van problemen en hulpbronnen juist zijn, om hypothesen te toetsen
over verbanden tussen de verschillende aspecten van de situatie en om de effecten van interventies te
bepalen. Deze beschrijvende en verklarende hypothesen en toetsingen moeten aan 2 eisen voldoen 
betrouwbaarheid: ze dienen zo onafhankelijk mogelijk te zijn van het moment van onderzoek, de
onderzoeker of andere toevallige factoren, validiteit: ze dienen daadwerkelijk betrekking te hebben op
datgene wat bedoeld werd te beschrijven of te toetsen. Diagnostisch onderzoek verloopt hetzelfde als
wetenschappelijk onderzoek, empirische cyclus:
1. Observatie: het verzamelen en groeperen van gegevens
2. Inductie: het formuleren van hypothesen op basis van de waarnemingen
3. Deductie: het afleiden van toetsbare voorspellingen uit die hypothesen
Operationalisering: bij iedere voorspelling worden nu adequate onderzoeksmiddelen gezocht om de
voorspellingen toetsbaar te maken

,4. Toetsing: nagaan of de voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te verzamelen
5. Evaluatie: het terugkoppelen van de uitkomsten van het onderzoek naar de hypothesen  kunnen
zij de toetsing doorstaan of worden ze verworpen?
Het cyclisch karakter wordt duidelijk: feedback wordt teruggekoppeld, na de evaluatie kunnen weer
nieuwe hypothesen worden opgesteld en is een volgende ronde van toetsing mogelijk. Onderzoeksproces
is volledig expliciet en transparant  controleerbaar en herhaalbaar = hypothesetoetsend model.
Gedurende het hulpverleningsproces worden de psychodiagnostische vraagstellingen steeds specifieker.
Begin: brede oriëntatie op gehele situatie  breed, verkennend onderzoek = screeningsonderzoek,
het graaft niet dieper dan nodig is voor een eerste inschatting. Er is sprake van beschrijvende
diagnostiek die de situatie in kaart brengt. Diagnosticus gebruikt een lijst met te onderzoeken
aandachtspunten = zoekschema/ heuristiek. Onderkennende diagnostiek = waarbij via gesprekken,
observaties maar ook vaak met gebruik van screeningsinstrumenten, wordt nagegaan of bepaalde
problemen aanwezig zijn. Vervolgonderzoek na screening: wanneer meerdere hypothesen kunnen
worden geformuleerd die uiteenlopende consequenties hebben voor het vervolg.
Gericht onderzoek: vervolgfase  onderzoek wordt uitgebreid en verdiept om meer inzicht te krijgen
en om alternatieve hypothesen uit te sluiten/problemen definitief te bevestigen/ontkrachten
(onderkennende diagnostiek), of causale verbanden te bevestigen of ontkrachten (verklarende
diagnostiek). De problematiek kan worden samengevat door haar onder te brengen in een typerende
categorie van een indelingssysteem, een classificatie. Gericht onderzoek wordt gebruikt om de keuze
voor de doelen van de interventie te bepalen.
Diagnostiek: al het verwerven en verwerken van informatie ter onderbouwing van besluiten die in het
hulpverleningsproces genomen dienen te worden, hetzij in de vorm van screening, gericht onderzoek,
monitoring of evaluatie. Het gaat om het verkrijgen van een voldoende compleet, uniek en gedetailleerd
beeld van de problematiek van de hulpvrager(s) en zijn/hun situatie met het oog op gefundeerde
advisering en probleemoplossing.
Screening: een eerste, niet diepgravend onderzoek van een hulpvraag en haar context die een globale
oordeelsvorming mogelijk maakt m.b.t. de aanwezige problemen en beschermende factoren, de aard en
ernst van de situatie en de achtergronden van de hulpvraag.
Assessment: vaststellen/meten van onderscheidende kenmerken van het individu en situatie.
Classificatie: het onderbrengen van individuele kenmerken bij een algemeen bekend beeld, zonder
uitspraken te doen over oorzaken of indicaties voor hulp.
Monitoring: onderzoek tijdens het uitvoeren van een interventie om het verloop en de resultaten
daarvan in beeld te brengen voor eventuele bijsturing hiervan.
Gericht onderzoek: het toetsen van hypothesen ten behoeve van een specifieke vraag.
Evaluatie: onderzoek om het effect van een interventie te bepalen.
Psychodiagnostiek is empirisch hypothesetoetsend onderzoek dat de besluiten van de hulpverlener
onderbouwt, dit onderzoek vindt plaats in het kader van een hulpverleningsproces: het probleem van
de hulpvrager oplossen. De hulpverlener onderzoekt niet alleen empirisch maar moet de uitkomsten van
het onderzoek zien te integreren in een complex proces, waarin ook juridische, morele, normatieve,
beleidsmatige, praktische en persoonlijke aspecten een rol spelen. De kloof tussen wetenschap en
praktijk overbruggen  Van Strien: hulpverleningsproces beschrijven als een probleemoplossingsproces:
planmatige stappen om het probleem van de hulpvrager op te lossen = regulatieve cyclus. In bijna
elke fase van de regulatieve cyclus wordt een empirische cyclus doorlopen om 1 of meer hypothesen te
toetsen zodat de te nemen beslissingen op goede gronden genomen worden. 6 stappen:
1. Probleemherkenning  er is een probleem, er wordt onderzocht wat de vraag precies is, wie hem
stelt, wie betrokken zijn en welke verantwoordelijkheden zij hebben. D.m.v. screeningsonderzoek
situatie onderzoeken: welke te onderscheiden problematische aspecten zijn er en welke hulpbronnen
spelen een rol. Ook: geschiedenis van probleem en voorgaande hulpverlening/diagnostiek, hoe
beleven en verklaren de hulpvrager en andere betrokkenen de situatie, wat is hun hulpvraag en
motivatie? Diagnosticus laat zich leiden door theoretisch onderbouwd zoekschema en specifieke
kennis van de mogelijke achtergronden van bepaalde probleemelementen. Hulpverlener moet
vaststellen of hij/zij de aangewezen persoon is om hiermee verder te gaan.
2. Probleemdefiniëring  het beantwoorden van de vraag wat de oorzaak is van het probleem:
formuleren van een (ontstaans)theorie/probleemdefinitie. Hulpverlener formuleert verband tussen
aspecten. De effectiviteit van hulpverlening wordt groot als de probleemdefiniëringen op elkaar
aansluiten en overeenkomen in hun doelen. Hoe complexer de problematiek, hoe meer onderzoek in
deze fase wordt gedaan (ook wanneer meerdere hypothesen geformuleerd kunnen worden met
verschillende consequenties). Definitie + analyse van wat veranderbaar is = doelen van de hulp
opstellen.

,3. Handelingsmogelijkheden  hoe kunnen de hiervoor opgestelde doelen bereikt worden? Doelen
worden geconcretiseerd tot een bepaalde aanpak. 2 stappen: het bedenken van mogelijke
oplossingen (brainstormen) en dan het afwegen van deze alternatieven (‘kosten-batenanalyse’).
O.b.v. het onderzoek en wetenschappelijke kennis over mogelijke interventies en hun effectiviteit
wordt besloten welk concreet behandelplan het meest haalbaar en meest effectief zal zijn. Gekozen
interventie = behandelingstheorie + ontstaanstheorie  de theorie van het individuele geval.
4. Planning van de interventie  nadat voor een bepaalde interventie is gekozen moeten concrete
afspraken worden gemaakt wie wat gaat doen, waar, wanneer, wie het coördineert en welke criteria
worden gehanteerd om te beoordelen of het plan werkt en wanneer de doelen voldoende zijn
bereikt. Plan vastgelegd + geaccordeerd door hulpvragers = interventie uitvoeren.
5. Uitvoering van de interventie  monitoring moet 2 aspecten van het proces bewaken: of de
interventie wordt uitgevoerd zoals deze gepland was en of de interventie het gewenste en verwachte
effect heeft (a.d.h.v. afgesproken criteria) = kan op zich al bijdragen aan een effectieve
behandeling.
6. Evaluatie van de effecten  besluiten of de interventie voldoende heeft gewerkt, afgesloten kan
worden of juist dient te worden voortgezet of dat er een verwijzing naar een andere vorm van hulp
nodig is. Vooraf vastgestelde beoordelingscriteria en perspectief van hulpvrager spelen een rol.
 Zie blz. 24 voor schematisch overzicht
De professionele relatie tussen hulpvrager en hulpverlener: deze relatie is gepland, doelgericht,
betaald en tijdelijk = sprake van zakelijkheid. Hulpverlener dient zich aan regels te houden, hulpvrager
heeft consumentenrechten. De vraag om hulp vraagt van de hulpverlener enerzijds betrokkenheid en
inlevingsvermogen (empathie), anderzijds een onderzoekende en kritische houding waarbij
objectivering op zijn plaats is (distantie). De professionele hulpverlener-diagnosticus zoekt daarom
‘maximale nabijheid met behoud van distantie’ = dilemma. Nabijheid: persoonlijke presentie en
veiligheid, het zoeken naar aansluiting op de belevingswereld van de hulpvrager ook als die cultureel
anders is, is essentieel voor nabijheid. Deze subjectieve inleving motiveert zowel hulpvrager als verlener
en is noodzakelijk voor een goede werkrelatie, net als eerlijkheid, betrouwbaarheid en betrokkenheid.
Omgang met culturele diversiteit: cultuur is een systeem van kennis, concepten, regels en praktijken
die worden geleerd en overgedragen van de ene generatie op de andere. Hierbij horen taal, religie en
spiritualiteit, familiestructuren, levensfasen, rituelen, gewoonten, morele en juridische opvattingen. De
culturele diversiteit uit zich in: tastbare zaken (kleding), waarden (gezag voor oudere mensen), normen
(wie geef je een hand) en minder zichtbare basiswaarden waarvan men meestal niet bewust is (de mate
waarin een individu zich verbonden voelt met zijn groep). Om intercultureel competent te werken:
Cultuur en attitude  sensitiviteit voor culturele verschillen, hulpverlener dient zich bewust te zijn van
zijn eigen percepties en vooroordelen, behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden.
Cultuur en kennis  kennis om misinterpretaties van het gedrag en de belevingswereld van de ander te
voorkomen (individualisme <> collectivisme), het onderscheid tussen ‘laagcontext’- (context van
mededelingen doet er niet zo toe, de boodschap is expliciet, gestructureerd en de letterlijke betekenis is
van belang, eerst de kern dan bijzaken) en ‘hoogcontext’-culturen (uitspraken zijn vaak figuurlijk
bedoeld, betekenis hangt sterk samen met de context en de gebaren die daarbij gemaakt worden, vanuit
de context werken naar de kern) is van belang. Laagcontextcultuur: grote persoonlijke ruimte,
individualisme en een monochrone tijdsopvatting (tijd is geld). Hoogcontextcultuur: goed gesprek is
belangrijker dan op tijd komen voor volgende afspraak, je raakt elkaar makkelijker aan en er is veel
aandacht voor de juiste vorm.
Interculturele vaardigheden  kennis van andere culturen is van belang, maar de hulpverlener moet
vervolgens toch weer in staat zijn de hulpvrager als individu te zien (tegen de achtergrond van zijn
cultuur) om zich af te kunnen stemmen. Culturele competentie berust op de integratie van sensitiviteit
voor verschillen, een onderzoekende houding, kennis van de cultuur van de ander en de mentale
flexibiliteit om de positie van de ander te ontdekken. Hulp voor het begrijpen van de positie van de
hulpvrager: diversiteit binnen iedere cultuur (variatie in leeftijd, ontwikkelingsniveau, sociaal-
economische achtergrond, beroepssocialisatie, religieuze en subculturele ervaringen/ gewoonten/
waarden en normen, sekse en seksuele oriëntatie) en diversiteit in positie tussen culturen
(acculturatietheorie, als houding naar land van herkomst verschilt van houding naar land van toekomst).
Technische aspecten van interculturele psychodiagnostiek  taalbarrière kan een rol spelen,
onderkenning van stoornissen: niet ieder beeld blijkt in iedere cultuur even maladaptief te zijn (stress
kan verschillend verklaard en geuit worden in verschillende culturen) en bij gebruik van
onderzoeksinstrumenten is het altijd de vraag in hoeverre de gebruikte normen van toepassing zijn op
de onderzochte jeugdige.
Explicitering en kwaliteit: in staat zijn uit te leggen waarom je iets doet en waarom = expliciteren 
overleggen en samenwerken, kennis overdragen aan collega’s in opleiding, bij ziekte kan werk
overgenomen worden, hulpvrager kan zo betrokken worden bij de hulp, voorwaarde voor evalueren en
verbeteren = legitimering en verantwoorden van het handelen. Samenwerken, verbeteren,
verantwoorden en aansprakelijk zijn (juridisch) spelen een rol in het kwaliteitsbeleid in de jeugdzorg

, (bijv. eisen aan behandelplannen)  aantekeningen én uitkomsten bijhouden en zo een dossier
opbouwen.
Verantwoordelijkheden van de hulpverlener: verantwoordelijk voor handelen maar ook gebonden
aan beroepsethische regels, de voorgeschreven richtlijnen binnen zijn organisatie, alsmede de wetgeving
rondom zijn werk. Betrokkenen vooraf duidelijkheid geven over hun rechten en plichten, relatie tussen
hulpvrager en hulpverlener in een zeker evenwicht brengen en bevorderen van werkrelatie.
Hulpverleningskader  goed doen, gezondheid bevorderen, autonomie/rust, waarden/betekenis/context,
rekening houden met, relatie. Juridisch kader  recht doen, winnen of verliezen, schuld of onschuld,
waar of onwaar, juist of onjuist, regels en afspraken.
Mag de hulpverlener ingaan op de hulpvraag van een kind?
Ingaan op de hulpvraag van een kind onder 16 jaar kan alleen met toestemming van beide
gezagsdragende ouders (WGBO). Een hulpverlener is in alle gevallen verplicht om te vragen naar de
gezagsverhoudingen én hij moet navragen of hij ervan uit kan gaan dat de andere gezagsdragende
ouder of voogd ook akkoord is. Een persoon met omgangsrecht hoeft geen toestemming te geven maar
heeft wel recht (tenzij dat het belang van het kind zou kunnen schaden) op informatie over belangrijke
feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen
(globale/feitelijke informatie, mag dossier niet inzien). De toestemming van het kind zelf is het
belangrijkst. In acute situaties is toestemming van de ouders niet nodig  kindermishandeling. Ook in
niet-acute situaties waar behandeling noodzakelijk is, kan goed hulpverlenerschap met zich meebrengen
dat de hulp zonder toestemming van ouders wordt gegeven  wanneer een vertegenwoordiger niet het
belang van het kind dient en zijn subjectieve mening te veel laat meewegen.
Niet-ingrijpende handeling: een eerste onderzoek om na te gaan of hulp noodzakelijk is. Toestemming
van de ouders mag hier worden verondersteld.
Alleenstaande ouder  nagaan of er een tweede gezagsdragende ouder of voogd is, door raadpleging
van het Gezagsregister van de rechtbank. Ouder onvindbaar = melding maken en in dossier toevoegen.
Aan kinderrechter vervangende toestemming van de andere ouder verzoeken indien er sprake is van een
conflict tussen ouders (‘klem’-criterium) of weigerende ouders (met gezag)  door ouders. Hulpverlener
kan de Raad voor Kinderbescherming vragen de noodzaak van ondertoezichtstelling te onderzoeken in
geval van ernstige schade voor het kind = soms voorlopige voogdijregeling. Zie blz. 35 voor een
overzicht van de toestemmingsrechten van het kind en de betrokken opvoeders.
Mag de hulpverlener het onderzoek verrichten dat het team vraagt?
Ouders dienen in alle gevallen op de hoogte te worden gebracht van elk onderzoek dat gaat plaatsvinden
én van de reden voor dit onderzoek. Als zij voorafgaand niet geïnformeerd zijn dan moeten zij nu ook te
horen krijgen dat zij het onderzoek mogen weigeren. Ouders moeten voor ieder onderzoek informed
consent geven (dit toevoegen aan dossier). Gezagsdragende ouder is verplicht de (ex)partner te
informeren en in geval van gedeeld gezag te consulteren. Verplichting van toestemming van de ouders
kan omslachtig en tijdrovend zijn maar ook de betrokkenheid vergroten bij de zorg van het kind.
De leden van een multidisciplinair team hebben geen toestemming van de hulpvrager nodig om elkaars
verslagen te mogen inzien. De verslagen worden gebundeld in 1 dossier. Het medisch dossier blijft
echter onder beheer van de arts die beslist welke informatie gedeeld wordt met de rest van het team.
Voor het opvragen en inzien van informatie bij andere instellingen en hulpverleners is toestemming van
beide ouders én (vanaf 12 jaar) van het kind zelf vereist.
Soms is het de hulpverlener bekend dat ook anderen zich met de hulpvrager bezighouden, met
toestemming van ouders kan hij met hun in contact komen (anders conflict van plichten). Wanneer
hulpverlener zorgen heeft om veilige en gezonde ontwikkeling van een kind en de ouders geen
toestemming geven dit nader te onderzoeken kan hij het volgende doen, ook zonder toestemming:
- Verwijsindex risicojongeren  geeft hulpverleners toegang tot een computersysteem waarin zij een
vermoeden kunnen melden dat ‘de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling
van de jeugdige daadwerkelijk worden bedreigd’.
- Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling  eerst overleggen met gespecialiseerde
hulpverleners, privacy waarborgen door gegevens anoniem te verstrekken, pas wanneer tot een
melding wordt besloten wordt deze anonimiteit verbroken.
- Vertrouwenscentrum kindermishandeling  de mogelijkheid om vertrouwelijk een consult aan te
bieden en te bezien hoe het (als richtlijn) Stappenplan Kindermishandeling kan worden uitgevoerd.
Morele dilemma’s
De behoefte aan richtlijnen is ontstaan door keuzes waarbij alle mogelijke gedragslijnen serieuze voor-
en nadelen hebben. Waarden en normen spelen hierbij een rol. Hulpverlener kan zich bijv. niet goed
afstemmen op een hulvrager vanwege allerlei regels in de zorg, eis tot geheimhouding of juist de plicht
informatie te delen kan wringen met het belang van anderen. Of wanneer hulpvragers beperkte
mogelijkheden hebben hun kinderen te geven wat ze nodig hebben (verstandelijke beperking, stoornis).
De pluriformiteit en dynamiek van de samenleving leveren ook confrontaties op tussen de diverse

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper verastrijker. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 70055 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,99  3x  verkocht
  • (1)
  Kopen