Voeding & gezondheid blok 1.1 leerdoelen uitgewerkt
Inleiding voeding, voedsel en gezondheid (week 1)
De student kan het verschil tussen, en de betekenis van de begrippen
‘nutriënt’, ‘voeding’ en ‘dieet’ benoemen
Nutriënten = alle stoffen in voedsel die het lichaam kan gebruiken om energie te
verkrijgen, weefsels te synthetiseren of functies te reguleren
Voeding = de inname van voedsel, in relatie tot de voedingsbehoefte van het
lichaam. Uitgedrukt in voedingsproducten en nutriënten.
Voedsel = wat mensen eten en drinken
Dieet = het totaal aan eten en drinken dat een persoon eet of drinkt
De student kan van voedsel de ontwikkelingen door de eeuwen heen
beschrijven
Jagen en verzamelen → lokale en kleinschalige productie → massaproductie
De student kan de rol van de overheid, consument, bedrijfsleven en
wetenschap met betrekking tot goede voeding beschrijven
Overheid: ministeries van LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), VWS
(Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en EZK (Economische Zaken en Klimaat)
hebben, door middel van wetgeving, prijsbepaling, publieke informatie, stimulatie van
de voedselwetenschap en de nutriëntenwetenschap, voedingsdistributie en het
coördineren van voedsel en nutriënten kwesties, invloed op goede voeding.
Consument: bepaalt de voedselvraag door middel van voedselkeuzes.
Bedrijfsleven: bepaalt het voedingsaanbod. Ze produceren winstgevende producten,
innoveren en hebben een verantwoordelijkheid in betrekking tot gezondheid en
milieu.
Wetenschap: doet onderzoek op het gebied van voedsel en nutriënten.
De student kan (persoonlijke- en omgevings-) factoren herkennen die van
invloed zijn op de voedselkeuze
Sensorische invloed: smaak, kleur, textuur en geur
Cognitieve invloed: gewoontes, aangenaam en onaangenaam eten en voedings- en
gezondheidsovertuigingen
Culturele invloed: religie
Invloed van de media: voedsel en dieet trends
Sociale invloed: levensstijl
Andere: economie en beschikbaarheid
De student kent de globale verschillen tussen verschillende soorten
voedingsonderzoek
Epidemiologisch onderzoek: bevolkingsonderzoek, het zoeken naar een mogelijk
verband tussen het optreden van ziekten en bepaalde eetgewoonten in een
populatie. Het kan inzicht verschaffen in de mogelijke oorzaken van belangrijke
bedreigingen voor de volksgezondheid en in de preventie daarvan. Het is ook van
belang bij cruciale gezondheidsproblemen in de samenleving.
,Experimenteel onderzoek (cel, dier en humaan niveau): relaties tussen voeding en
ziekte verder verduidelijken, door celmateriaal/dieren/proefpersonen opzettelijk bloot
te stellen aan bepaalde voedingsstoffen en deze te volgen over een bepaalde tijd.
Het effect op de gezondheid wordt gemeten en vergeleken met de placebo groep.
Celstudies: specifieke type cellen worden geïsoleerd en op kweek gezet. Deze
cellen kunnen worden gebruikt om het effect van een bepaalde voedingsstof
op metabolische processen te bestuderen.
Dierproeven: kunnen voorlopige resultaten leveren
Humane studies: menselijke proefpersonen nemen deel aan studie
De student kan naar aanleiding van de nutriëntensamenstelling de
energiewaarde van een voedingsmiddel berekenen
Nutriënten zijn de essentiële chemicaliën en worden opgedeeld in:
Macronutriënten: vetten, koolhydraten en eiwitten (grote porties)
Micronutriënten: vitamines en mineralen (kleine porties)
Water
Energiewaarde berekenen:
kcal/g
Vezels 2
Koolhydraten 4
Eiwitten 4
Alcohol 7
Vetten 9
De student kan aangeven wat de kenmerken en voor-/nadelen zijn van een
tweedaagse ‘food record’ methode voor voedselinname
Voordelen:
Lage kosten
Tot in de details kunnen producten meegenomen worden
Nadelen
Voor deelnemers lastig om zelf de eenheden van inname te schatten
Compliance: deelnemers raken vermoeid en vergeten mogelijk
producten/ingrediënten. Hierdoor wordt er mogelijk minder energie
gerapporteerd dan daadwerkelijk ingenomen.
Training effect: er bestaat de kans dat de deelnemer opzettelijk zijn/haar
eetpatroon aanpast, omdat hij/zij weet dat alles genoteerd wordt.
Dieet, product en gezondheid (week 2)
De student kent de definitie van het begrip ‘gezonde voeding’ (‘gezond
eetpatroon’)
Een gezond eetpatroon voldoet aan de behoefte van een individu met betrekking tot
kwantiteit en kwaliteit. De behoefte varieert per persoon door verschillen in bijv.
leeftijd, ras, fysieke activiteit, geslacht of gezondheidsstatus.
,De student kent de gemiddelde energiebehoefte van een volwassen man en
vrouw bij een laag actieve en actieve levensstijl
Energiebehoefte laag actief Energiebehoefte actief
Volwassen man 2700 kcal 3100 kcal
Volwassen vrouw 2100 kcal 2400 kcal
(1 kcal = 4,184 kJ)
De student kan aangeven hoe een evenwichtig samengestelde voeding zou
moeten zijn opgebouwd qua energie% voor eiwit, vet en koolhydraten
Eiwitten: 10 tot 25 en%
Vetten: 20 tot 40 en% (maximaal 35 en% bij overgewicht)
Koolhydraten: 40 tot 70 en%
De student begrijpt de totstandkoming van de Voedingsnormen, Richtlijnen
goede voeding en Richtlijnen Schijf van Vijf en voor wie ze bedoeld zijn
De Gezondheidsraad bepaald de Voedingsnormen en Richtlijnen goede voeding.
Voedingsnormen: aanbevolen dagelijkse hoeveelheden voedingsstoffen
Richtlijnen goede voeding 2015: adviezen over voedingspatronen en voedings-
middelen in relatie tot gezondheid
De RIVM creëert de NEVO en VCP.
NEVO: samenstelling van voedingsmiddelen
VCP: gemiddeld Nederlands voedingspatroon
De Gezondheidsraad en RIVM leveren deze informatie aan het Voedingscentrum.
Het Voedingscentrum bepaal criteria voor voedingsmiddelen in en buiten de Schijf
van Vijf en stelt randvoorwaarden voor een gezond en duurzaam voedingspatroon
op. Vervolgens wordt een vertaalslag gemaakt naar eenduidige adviezen voor
verschillende doelgroepen die aansluiten op het Nederlands voedingspatroon. Het
eindproduct is de Richtlijnen Schijf van Vijf en adviezen voor de consument.
De student kan de richtlijnen en consumentadviezen herkennen uit een
gegeven aantal voedingsadviezen
-
De student kan de overeenkomsten tussen de Nederlandse en buitenlandse
consumentadviezen benoemen
De overeenkomsten zijn:
Grote inname graanproducten, groenten en fruit
Gematigde inname vlees, melk en zuivelproducten
De student kan de begrippen die gehanteerd worden bij de Voedingsnormen
(gemiddelde behoefte, AH, AI, AB) toelichten
Gemiddelde behoefte = de hoeveelheid komt overeen met de behoefte aan
voedingsstoffen van 50% van de mensen in een levensfase- of geslachtsgroep
AH (Aanbevolen Hoeveelheid) = hoeveelheid van een voedingsstof die voldoende is
voor de behoefte van vrijwel alle (= 97,5%) personen in de desbetreffende
bevolkingsgroep
AH = gemiddelde behoefte + 2*SD (bij normale verdeling)
, AI (Adequate Inname) = een hoeveelheid die adequate voor de meeste mensen zou
moeten zijn. Deze wordt gebruikt wanneer de gemiddelde behoefte en AH onbekend
zijn.
AB (Aanvaarbare Bovengrens van inname) = een inname boven deze grens kan
schadelijk zijn
De student kan het energie% van de macronutriënten in voeding berekenen uit
relevante gegevens
Zie week 1 voor het aantal kcal/g per macronutriënt.
De student kent de definitie van het begrip ‘nutrient profiling’ en kan deze
toelichten
‘Nutrient profiling’ met behulp van voedselkeuzelogo’s (het vinkje):
Gezondere of bewustere keuze binnen een productgroep
Bedoeld om de consument te helpen kiezen
Criteria voor verzadigde vetzuren, transvetzuren, natrium, toegevoegde
suikers en vezels
Criteria vastgesteld door onafhankelijke wetenschappelijke commissies
De student kan verschillende soorten gezondheidsinformatie op het etiket
benoemen
Vergelijk van de energie en voedingsstoffen van een product met aanbevelingen:
Totale energie
Macronutriënten en energie%
Micronutriënten
Andere voedingsstoffen en stoffen die een invloed hebben op de gezondheid
Houdt rekening met:
Lokale eetpatronen en veelvoorkomende gezondheidsproblemen
Doelgroep
Consumptie van het product (hoeveelheid/frequentie)
De student is bekend met het begrip Referentie Inname en kan de betekenis
toelichten aan de hand van een voorbeeld, inclusief de kanttekeningen van
deze richtlijn
RI (Referentie Inname) = inname van voedingsstoffen in relatie tot de AH
De RI geeft een inzicht in de bijdrage van het product aan een gebalanceerd dieet.
De energie wordt per portie en per 100 g aangegeven en wordt vergeleken met de
referentie inname van een gemiddelde volwassene (8400 kJ/2000 kcal). Deze
referentie inname ligt zelfs onder de gemiddelde energiebehoefte van een laag
actieve volwassene vrouw.