Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten – Tak,
Bosch, Begeer en Albrecht.
Hoofdstuk 1: De plaats van diagnostiek binnen het hulpverleningsproces
Diagnostiek kan een begin van hulp worden en daartoe doelbewust worden ingezet. Daarom
wordt ook wel gesproken van ‘therapeutische diagnostiek’.
De focus van het diagnostische proces in handelings- en probleemoplossingsgericht: het gaat
erom, op een te verantwoorden manier de hulpvrager te helpen zijn probleem aan te
pakken en hem daarbij te helpen zijn eigen mogelijkheden optimaal te benutten om
zelfredzaamheid en zelfsturing te realiseren.
Psychodiagnostiek betreft onderzoek op het gebied van psychosociaal functioneren, met als
doel om een betrouwbare en valide beschrijving van deze psychosociale werkelijkheid te
verkrijgen; mogelijke verklaringen te zoeken voor het ontstaan en voortbestaan van de
problemen en; deze verklaringen te toetsen.
Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten vraagt speciaal
rekening te houden met de vele en relatief snelle ontwikkelingen die kinderen en
adolescenten doormaken; het verband tussen lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren
dat met name in die leeftijdsfasen aanwezig is en; het gegeven dat kinderen en adolescenten
opgroeien binnen de context van hun gezin, school, vriendenkring en virtuele wereld.
Diagnostisch onderzoek volgt de zogeheten empirische cyclus (De Groot, 1961)
- Observatie: het verzamelen en groeperen van gegevens
- Inductie: het formuleren van hypothesen op basis van de waarnemingen
- Deductie: het afleiden van toetsbare voorspellingen uit die hypothesen
- Operationalisering: bij iedere voorspelling worden nu adequate onderzoeksmiddelen
gezocht om de voorspellingen toetsbaar te maken
- Toetsing: nagaan of de voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te
verzamelen
- Evaluatie: het terugkoppelen van de uitkomsten van het onderzoek naar de
hypothesen: kunnen zij de toetsing doorstaan of worden ze verworpen?
Screeningsonderzoek breed, verkennend onderzoek: “Welke problemen en
mogelijkheden zijn er aanwezig? Wat is precies de vraag? Wie ervaren het probleem, wie zijn
er verder betrokken en wie heeft hierin welke verantwoordelijkheid?” (=beschrijvende
diagnostiek)
Zoekschema / heuristiek een lijst met te onderzoeken aandachtspunten, wordt gebruikt
door de diagnosticus bij het screeningsonderzoek
Onderkennende diagnostiek via gesprekken, observaties of met het gebruik van een
screeningsinstrument wordt nagegaan of bepaalde problemen aanwezig zijn
Gericht onderzoek (of: assessment) het onderzoek wordt uitgebreid en verdiept om meer
inzicht te verkrijgen en om alternatieve hypothesen uit te sluiten
Classificatie het onderbrengen van individuele kenmerken bij een algemeen bekend
beeld, zonder uitspraken te doen over oorzaken of indicaties voor hulp
Monitoring onderzoek tijdens het uitvoeren van een interventie om het verloop en de
resultaten daarvan in beeld te brengen ten behoeve van eventuele bijsturing
Evaluatie onderzoek om het effect van een interventie te bepalen
,Kloof tussen wetenschap en praktijk moest overbrugd worden. Van Strien (1975, 1986)
kwam met de regulatieve cyclus:
- Probleemherkenning -> eerste oriëntatie op de hulpvraag, diagnosticus stelt vast of
hij de aangewezen persoon is om hiermee verder te gaan.
- Probleemdefiniëring -> het beantwoorden van de vraag wat de oorzaak is van het
probleem en het formuleren van een (ontstaans)theorie: een probleemdefinitie.
- Het bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden -> brainstorming en kosten-
batenanalyse
- Planning van de interventie -> wie gaat wat doen, waar, wanneer, waarmee, wie
coördineert en welke criteria worden gehanteerd?
- Uitvoering van de interventie -> door monitoring wordt gekeken of de interventie
wordt uitgevoerd zoals deze gepland was en of deze het gewenste en verwachte
effect heeft.
- Evaluatie van de effecten van de interventie
Distantie objectivering in de relatie hulpverlener – hulpvrager.
Nabijheid subjectivering in de relatie hulpverlener – hulpvrager. De hulpvrager wil zich
gehoord en begrepen voelen.
Een diagnosticus moet cultureel sensitief zijn. Een gouden regel hierbij is ‘behandel een
ander zoals je zelf ook behandeld zou willen worden’.
Niet in elke cultuur worden stoornissen/ziektes/gedragingen als hetzelfde gezien. Wat hier
afwijkend is kan in een ander deel van de wereld heel gepast gedrag zijn.
Een belangrijk kenmerk van professioneel handelen is expliciteren: uit leggen wat je doet en
waarom je dat doet.
Tabel 3.1. Toestemmingsrechten van het kind en van de betrokken opvoeders
Leeftijd Kind Gezagsdragende Gescheiden ouder, Niet-gezagsdragende
ouder(s) en/of gezagsdragend persoon met
voogd(en) (standaard) omgangsrecht*
0 tot 12 Toestemming door Toestemming door Geen
jaar (beide) gezagsdrager(s) (beide) gezagsdrager(s); beslissingsbevoegdheid.
is vereist. Bij lichte recht op informatie en Een niet-gezagsdragende
ingrepen of bij acute consultatie. Gescheiden ouder dient wel door de
nood kan hier van ouders dienen elkaar te gezagsdragende ouder
afgeweken worden – dat informeren en mogen geconsulteerd te worden.
laatste alleen in overleg elkaar vertegenwoordigen Recht op feitelijke en
en met zorgvuldige ten aanzien van het kind – globale informatie met
documentatie en met het tenzij er vermoedens zijn betrekking tot verzorging,
informeren van de van conflicten inzake de schoolvorderingen en
gepasseerde ouder. Via toestemming. (geestelijke) gezondheid
de kinderrechter of de (maar niet op inzage
Raad voor dossier) tenzij het belang
Kinderbescherming kan van het kind zich hier tegen
een weigerende ouder verzet. Hulpverlener hoeftn
eventueel gepasseerd iet zelf actief informatie aan
worden. te bieden.
12 tot Naast toestemming Idem. Bij gegronde Hulpverlener verstrekt op
16 jaar door kind is ook redenen kan het kind verzoek informatie mits het
toestemming van de echter zelfstandig hulp kind er geen bezwaar tegen
ouders vereist. Bij vragen zonder zijn heeft.
, gegronde redenen kan ouders daar in te kennen
het kind zelfstandig of kan de mening van
hulp vragen zonder (één van de) ouders de
zijn ouders daar in te wensen van het kind
kennen. Als de ouders niet blokkeren.
weigeren en het
(wilsbekwame) kind
blijft volharden in zijn
wens, kan de hulp
toch worden verleend.
16 tot Kind beslist Gezagsdragers beslissen Gezagsdragers bepalen
18 jaar zelfstandig, tenzij indien het kind nog wel waar het kind
wilsonbekwaam; wilsonbekwaam is. verblijft.
behalve wanneer het
over residentiële
behandeling gaat.
Vanaf Gezagsdragers beslissen Einde gezag van de
18 jaar indien het kind ouders, tenzij het kind
wilsonbekwaam is en wilsonbekwaam is en dat
door de rechtbank is door de rechtbank wordt
vastgesteld door wie en vastgesteld.
hoe het gezag zal
worden uitgeoefend.
* Let op: een man die een kind erkend heeft is daarmee wel de juridische vader, maar heeft nog geen gezag en is dus nog
geen wettelijk vertegenwoordiger. Dat laatste dienen ouders gezamenlijk aan te vragen.
Hulpverleners uit een multidisciplinair team hebben automatisch toegang tot dossiers van
teamgenoten. Ook mag een hulpverlener informatie opvragen bij anderen, bijvoorbeeld
andere instanties. Hiervoor is wel toestemming van ouders en (indien ouder dan 12) het kind
voor nodig.
Soms wil een hulpverlener contact zoeken met een andere instantie, ook dit mag alleen na
toestemming. Artikel 53 van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ, 2004) biedt ruimte om het
beroepsgeheim te doorbreken, de hulpverlener kan dan het volgende doen, zonder
toestemming:
- Verwijsindex risicojongeren -> de hulpverlener kan vermoedens melden dat de
noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige
worden bedreigd.
- Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
- Vertrouwenscentrum kindermishandeling (Vlaanderen)
Deze morele richtlijnen komen voort uit morele dilemma’s: keuzes waarbij alle mogelijke
gedragslijnen serieuze voor- en nadelen hebben.
Er zijn vier manieren om de integratie van empirische en regulatieve cyclus, als
overkoepelend proces, toe te lichten:
1. Beperkte horizon -> de diagnosticus tracht via het hulpverleningsproces de
probleemsituatie te veranderen, maar dit kan ook door andere factoren gebeuren of
gebeurd zijn.
2. Procesmatig karakter -> de diagnostiek kan blijven worden bijgesteld en bijgestuurd.
3. Complexiteit -> er zijn vele bronnen van onzekerheid, meer dan men empirisch kan
onderzoeken.
4. Normen en waarden -> in de beoordeling of hulp geboden is, en welke vormen van
hulp gepast zijn, spelen ook pragmatische, normatieve, financiële, beleidsmatige en
ideologische afwegingen een rol.
, In elke fase van het hulpproces beïnvloeden diagnostiek en hulpverlening elkaar. De
verhouding tussen die twee aspecten (onderzoeken en beïnvloeden) verschilt echter
gedurende de loop van het proces.
Figuur 1.3. De verschuivende verhouding en de interactie tussen diagnostiek en
hulpverlening
Hoofdstuk 2: Theoretische aspecten van diagnostiek
Een belangrijk verschil tussen psychodiagnostiek en wetenschappelijk onderzoek is dat
psychodiagnostiek zich richt op een individueel geval en niet op het vaststellen van
algemene wetmatigheden.
Psychodiagnostiek begint met een eerste waarneming waarbij vermoedens of ideeën naar
boven komen die om kunnen worden gezet in toetsbare hypothesen. Dan komt de
diagnosticus bij inductie: de stap van waarneming naar hypothese. Vanuit losse
waarnemingen wordt een meer algemene samenhangende interpretatie geformuleerd. In de
volgende stap gaat de hulpverlener na of zijn interpretatie klopt, dit is deductie: het toetsen
van hypothesen. Dan komt de diagnosticus aan bij operationaliseren: de keuze voor een
passend onderzoeksinstrument wordt gemaakt. In het onderzoek worden nieuwe
waarnemingen gedaan die in een inductief proces teruggekoppeld worden naar de
hypothesen: toetsing.
Multidisciplinair werken stelt eisen aan samenwerkingsvaardigheden van de teamleden:
- Kennis van de theoretische referentiekaders van andere disciplines
- Er is een overkoepelend theoretisch kader, waarbinnen de bijdragen van de
deelnemers geplaatst kunnen worden
- Er is een gedeelde visie op het methodische proces
Theorieën uitspraken over een bepaald omschreven gebied van de werkelijkheid die een
logisch samenhangend systeem vormen, waaruit bovendien toetsbare hypothesen zijn af te
leiden. Ze verschillen in mate van algemeenheid en functie.
Evidence-based assessment verklaren op basis van een probleemgerichte theorie. Hierbij
gaat het zowel om het kiezen van een passende theorie voor het betreffende probleem
waarvoor ook wetenschappelijk bewijs is, als om het kiezen van bij die theorie passende
meetinstrumenten waarvan de kwaliteit door wetenschappelijk onderzoek is aangetoond.