H4 Koolhydraten: suiker, zetmeel en vezels
4.2 Digestion and absorption of carbohydrates
Koolhydraatvertering
Als er zetmeel in de voeding zit wordt dat zetmeel door enzymen afgebroken tot kortere
ketens en uiteindelijk tot monosachariden. Dit proces verloopt in verschillende stappen.
De mond. Speekselklieren produceren speeksel dat slijm en het enzym amylase
bevat. Amylase dit breekt een deel van het zetmeel in het voedsel af tot maltose.
De maag. Door het maagzuur en eiwit-verterende enzymen wordt amylase geremd.
De spijsverteringssappen in de maag hebben geen enzymen die koolhydraten kunnen
afbreken, dus de koolhydraatvertering stopt even als het voedsel in de maag komt.
Vezels worden niet verteerd, maar omdat ze blijven hangen in de maag vertragen ze
het leegmaken van de maag waardoor ze een vol gevoel en verzadigdheid geven.
De dunne darm. Hier vindt het grootste deel van de koolhydraatvertering plaats.
Pancreas amylase gaat verder met het afbreken van de polysachariden tot
monosachariden. De laatste stap vindt plaats op het buitenmembraan van de
darmcellen.
- Maltase breekt maltose af tot 2 glucose moleculen.
- Sucrase breekt sucrose af tot 1 glucose en 1 fructose molecuul.
- Lactase breekt lactose af tot 1 glucose en 1 galactose molecuul.
De dikke darm. Alleen de vezels bereiken de dikke darm, suikers en zetmeel zijn dan
al volledig verteerd. De vezels trekken water aan waardoor de stoelgang makkelijker
wordt. Bacteriën in het spijsverteringskanaal fermenteren sommige vezels waarbij
water, gas en korte vetzuren ontstaan. Die korte vetzuren kunnen worden gebruikt
voor energie. Vezels 2 kcal per gram
Koolhydraatabsorptie
Absorptie van voedingsstoffen vindt plaats in de dunne darm. Glucose en galactose komen
de cellen van de dunne darm binnen door actief transport, fructose door gefaciliteerde
diffusie. Het bloed van de dunne darm stroomt door de lever en daar nemen cellen fructose
en galactose op uit het bloed. Glucose wordt nog verder doorgestuurd naar andere delen in
het lichaam.
Lactose-intolerantie
Darmcellen produceren het enzym lactase dat lactose kan verteren. Hoe ouder je wordt, hoe
minder lactase er wordt aangemaakt door je lichaam. Slechts een klein deel van de
wereldbevolking behoudt genoeg lactase om lactose te kunnen verteren. Als lactose niet kan
worden verteerd blijft het achter in de darmen. Het trekt water aan, veroorzaakt een
opgeblazen gevoel, buikpijn en diarree: dit zijn de symptomen van lactose-intolerantie.
Bacteriën in de darm gebruiken de lactose als voedsel waardoor er zuur en gas ontstaan wat
weer voor meer vervelende klachten zorgt. Een lactasedeficiëntie kan ook worden
veroorzaakt doordat de darmvlokken beschadigd zijn. Afhankelijk van de schade kan een
lactose-intolerantie dan tijdelijk of permanent zijn.
,Bij een lactose-intolerantie moeten er aanpassingen in de voeding worden gemaakt. Melk en
melkproducten hoeven niet helemaal te worden vermeden. Verhoog langzaamaan de
hoeveelheid lactose die je binnenkrijgt en eet het met andere producten samen en op
verschillende momenten op de dag. Veel mensen met een lactose-intolerantie kunnen wel
gefermenteerde melkproducten hebben, omdat lactose daarin al is verteerd. Mensen met
een lactose-intolerantie moeten er extra op letten dat ze genoeg riboflavine, vitamine D en
calcium binnenkrijgen.
4.3 Glucose in the body
Als je eet komt er glucose in je bloed. Cellen in de lever en in spieren zetten glucose om in
glycogeen, dat vervolgens in die cellen wordt opgeslagen waardoor de glucoseconcentratie
in het bloed daalt. Als je een tijdje niks eet daalt de bloedsuikerspiegel onder de
normwaarde van 5,0 mmol/L. Cellen in de lever en in spieren zetten dan glycogeen om in
glucose, dat wordt afgegeven aan het bloed. Hierdoor stijgt de glucoseconcentratie van het
bloed weer. De glucose wordt dan verplaats naar de plekken waar energie nodig is.
De lever kan maar een bepaalde hoeveelheid glycogeen opslaan. Als iemand niet genoeg
koolhydraten eet én er zit niet genoeg glycogeen in de lever ontstaat er dus een glucose
tekort. Dan zal er gluconeogenese plaatsvinden: eiwitten worden afgebroken en de
aminozuren vormen glucose. Dit is niet de bedoeling, want eiwitten moeten andere functies
uitoefenen. Daarom hebben koolhydraten ook de rol om eiwitten te sparen tegen afbraak.
Als er te weinig koolhydraten worden ingenomen gaan vetfragmenten ketonen vormen.
Ketonen leveren energie in tijden dat er heel lang geen eten binnenkomt. Ketonen zijn zuur
en verstoren dus de natuurlijke zuur-base balans van het lichaam. Als er teveel ketonen
worden gevormd stapelen ze zich op in het bloed en ontstaat er ketose. Om dit te
voorkomen moet je dus genoeg koolhydraten eten.
Als je teveel koolhydraten eet zal er een overschot aan glucose zijn. Niet al dat glucose kan
worden opgeslagen als glycogeen. Het lichaam zal dan overschakelen naar het verbranden
van glucose in plaats van vet voor de energielevering. Als dat nog niet genoeg is om het
overschot aan glucose te verwerken, dan zal de glucose worden afgebroken tot kleinere
delen en worden opgeslagen als vet.
Het is belangrijk dat de bloedsuikerspiegel goed geregeld worden. In de eilandjes van
Langerhans komen twee verschillende type cellen voor: α-cellen produceren glucagon, β-
cellen produceren insuline.
Koolhydraten uit je voedsel worden in je darmkanaal verteerd tot glucose. Glucose wordt in
de dunne darm opgenomen in het bloed waardoor de glucoseconcentratie stijgt en de
normwaarde boven 5,0 mmol/L gaat. De β-cellen gaan dan meer insuline produceren,
waardoor er meer glucosetransportmoleculen ontstaan in het celmembraan. Hierdoor kan
glucose makkelijker door het celmembraan transporteren waardoor cellen dus meer glucose
uit het bloed opnemen.
, Cellen in de lever en in spieren zetten glucose om in glycogeen, dat vervolgens in die cellen
wordt opgeslagen waardoor de glucoseconcentratie in het bloed daalt. Daarnaast stimuleert
insuline de omzetting van glucose in eiwitten en vetten.
Na een tijd niets te hebben gegeten daalt de bloedsuikerspiegel onder 5,0 mmol/L. De α-
cellen produceren dan glucagon. Glucagon stimuleert in de lever en in de spieren de
omzetting van glycogeen in glucose en het bevordert de afgifte van glucose aan het bloed.
Hierdoor stijgt de glucoseconcentratie van het bloed weer.
insuline
Glucose ⇄ glycogeen
glucagon
Daarnaast zorgt epinefrine (adrenaline) ervoor dat in stresssituaties alle cellen genoeg
energie hebben om een noodsituatie te kunnen overleven.
Door op regelmatige tijden te eten met steeds een bepaalde tijd er tussen en door bij elke
maaltijd een goede combinatie van koolhydraten, vetten en vezels te eten zorg je ervoor dat
glucose geleidelijk wordt afgebroken en de glucosespiegel altijd redelijk constant blijft.
Bij sommige mensen is de bloedsuikerspiegel niet goed geregeld.
Diabetes. Mensen met diabetes hebben problemen met insuline, waardoor de
glucoseconcentratie na een maaltijd hoog blijft.
- Type 1: de alvleesklier kan geen insuline maken.
- Type 2: cellen reageren niet op insuline.
Hypoglycemie. De bloedsuikerspiegel is dan te laag, waardoor je symptomen krijgt
zoals zwakte, versnelde hartslag, zweten, angst, trillen, etc. Dit komt vaak voor bij
diabetici die het lastig vinden om hun glucose inname te controleren.
De glycemische respons zegt iets over hoe snel glucose wordt opgenomen, hoe hoog de
bloedsuikerspiegel stijgt en hoe snel het weer terug gaat naar normaal.
Lage glycemische respons: langzame opname, kleine stijging, geleidelijke afname.
Hoge glycemische respons: snelle opname, grote stijging, plotselinge en snelle afname.
De glycemische index geeft per voedingsproduct aan wat het voor een glycemische respons
geeft. Hoe lager de GI, hoe beter.