Biological Psychology
James W. Kalat 13e editie
Deze samenvatting is gemaakt door Lydia Dekker-Klein Nibbelink. Zelf haalde ik een 9,5
voor dit tentamen. Tips:
Zorg dat je begrijpt hoe het zenuwstelsel functioneel werkt. Ik heb wat links naar
filmpjes toegevoegd die mij hebben geholpen.
Ik verwijs regelmatig naar afbeeldingen in het boek (de afbeeldingen staan in de
paragraaf/het hoofdstuk waarin ik ernaar verwijs). Zorg dat je die bekijkt en
begrijpt.
Zorg dat je de hersendelen echt heel goed kent. Ik gebruikte hiervoor de app 3D
Brain, waar ik de laatste week elke dag 5 of 10 minuutjes doorheen ging om alles te
herhalen.
Geloof me: alles is belangrijk bij dit vak, je moet niet denken dat iets 'niet relevant'
is: alles is relevant en kan gevraagd worden.
BLIJF OP SCHEMA! Dit is een snel blok, zorg dat je de tijd hebt om te herhalen in
de laatste week.
Maak voor jezelf studievragen over de tekst, die je in de laatste studieweek kunt
gebruiken om te testen of je het nog weet. Ik heb dit zelf ook gedaan. Heb je hier
interesse in? Neem contact met me op, dan kan ik dit voor je op Stuvia zetten.
Als deze samenvatting je heeft geholpen, laat dan een review achter!
Deel 1
1.1 Neuronen
Voor een beter begrip van deze paragraaf raad ik je aan om het volgende filmpje te
bekijken: Zenuwstelsel - Neuronen
Het zenuwstelsel bevat twee soorten cellen: de neuronen en de glia. Lang is er discussie
over geweest of alle cellen aan elkaar zaten, of dat ze een los geheel vormden. Nu is er
consensus dat het zenuwstelsel uit losse cellen bestaat. Cajal heeft dit ontdekt.
Elke cel van een dier (behalve de rode bloedcel) heeft een celkern (nucleus) waar
genetisch materiaal zich bevindt. De cel heeft verder een membraan waardoor bepaalde
stoffen wel of niet naar binnen kunnen. In de cel zitten mithochondriën, die
verantwoordelijk zijn voor de stofwisseling. Ribosomen synthetiseren eiwitmoleculen.
Sommige Ribosomen bewegen door de cel heen, maar andere zitten vast aan het
endoplasmisch reticulum, die proteïnen vervoert naar andere locaties.
Neuronen zijn ook cellen, en verschillen enorm van elkaar in vorm. Ze verschillen tevens
,van andere cellen, omdat ze zo’n uitgerekte vorm hebben. Bijna allemaal hebben ze een
soma (een cellichaam), en daarnaast dendrieten, een axon, en presynaptische
terminals. Sommige neuronen hebben geen axonen of dendrieten. Een motorneuron
heeft zijn soma in de ruggengraat, wordt geactiveerd door dendrieten en geeft impulsen
door langs zijn axon naar een spier. Een zintuigneuron is dan weer gevoelig voor een
bepaald soort stimulatie (licht, aanraking, geluid) en geeft dit vanaf de receptor via de
axon door aan de ruggengraat.
1. Dendrieten zijn een soort vezels die steeds dunner vertakken en zijn overdekt met
synaptische receptoren, waardoor de dendriet informatie ontvangt van andere
neuronen. Veel dendrieten hebben dendritic spines (soort haarwortels) om hun
bereik te vergroten voor de ontvangst van de synapsen.
2. De soma bevat de nucleus, ribosomen en mitochondria en is ook overdekt met
receptoren.
3. De axon is een dunne vezel die overal even dik is. Het geeft een impuls aan andere
neuronen door. Het kan wel een meter lang zijn. De axonen van gewervelden zijn
geïsoleerd door een myelineschede, die worden onderbroken door de
knooppunten van Ranvier. Ongewervelden hebben geen myelineschede. Elke
neuron heeft maar 1 axon, maar een axon kan wel vertakken. Elke vertakking heeft
een ‘zwelling’ aan het eind, de presynaptische terminal of bouton. Hier laat de
axon chemicaliën los. Afferent axon= informatie in een structuur brengen
(motorneuronen). Efferent axon = informatie weghalen uit een structuur
(zintuigneuronen). Elke neuron kan binnen het zenuwstelsel zowel afferent als
efferent zijn.
4. Een interneuron of intrinsieke neuron zit volledig in 1 structuur (bijv. volledig in de
thalamus).
Zorg dat je het verschil tussen afferent en efferent goed kent.
Glia (of neuroglia) vervullen vele functies. Er zijn er ongeveer evenveel als neuronen. Er
zijn meer glia dan neuronen in de cerebrale cortex, maar in andere terreinen zijn er meer
neuronen, vooral in het cerebellum. Er zijn verschillende soorten:
1. Stervormige astrocyten: zitten om de synapsen van gerelateerde axonen en vormt
zo een schild tegen rondzwevende chemicaliën. Daarnaast zijn ze verantwoordelijk
voor het opnemen en opnieuw vrijmaken van ionen en transmitters die door axonen
worden vrijgegeven, waardoor ze gerelateerde neuronen helpen met
synchroniseren en waardoor axonen boodschappen in golven kunnen doorgeven.
Ze zijn erg belangrijk voor ritmische processen, zoals ademhaling. Daarnaast zijn ze
verantwoordelijk voor het uitzetten van bloedvaten in het brein op plekken waar
veel activiteit is.
2. Microglia: onderdeel van het immuunsysteem, verantwoordelijk voor de
verwijdering van virussen en schimmels uit het brein. Ze vermenigvuldigen na
breinschade en halen dode en kapotte neuronen weg. Ze snoeien daarnaast de
zwakste synapsen, waardoor ze bijdragen aan leren.
, 3. Oligondendrocyten en Schwann cellen zijn verantwoordelijk voor het bouwen van
myelineschedes. Daarnaast leveren ze voedingsstoffen aan de axonen.
4. Radiale glia leiden de migratie van neuronen en hun axonen en dentrieten tijdens
de embryologische fase. Daarna veranderen de meesten in neuronen, en sommigen
in astrocyten en oligondendrocyten.
in de powerpoint staan de Glia ook uitgebreid beschreven met een plaatje. Je moet
deze kennen en kunnen onderscheiden. Je moet ook hun functies uit elkaar kunnen
houden.
De bloed-hersenbarrière
Deze zorgt ervoor dat chemicaliën niet zomaar in de hersenen terecht komen. Dit is
nodig, omdat het immuunsysteem als volgt werkt: als een cel wordt geïnfecteerd met een
virus, wordt deze vernietigd door het immuunsysteem. Beschadigde neuronen worden in
gewervelde dieren niet vervangen. Sommige ziektes kunnen wel door de bloed-
hersenbarrière heen komen, wat zorgt voor de dood, of ze worden wel aangevallen door
het lichaam, maar op een manier die hersencellen zo min mogelijk beschadigt, waardoor
een klein beetje van de ziektekiem kan blijven bestaan en van binnenuit voor
herbesmetting kan zorgen (bijv. genitale herpes).
De bloed-hersenbarrière wordt gevormd door het endotheel wat aan de binnenkant van
alle (haar)vaten zit. Overal in ons lichaam zitten hier kleine openingen waardoor
voedingsstoffen e.d. doorgang vinden, maar bij de hersenen zijn deze cellen dicht op
elkaar, zodat het niet kan. Kleine, ongeladen deeltjes zoals CO2 en O2 kunnen wel
doorgang vinden. Ook moleculen die oplossen in het vet van het membraan kunnen
erdoor (vit. A en D maar ook alle medicatie die het brein aangaat of drugs). Water moet
door speciale proteïnekanalen in het endotheel. Sommige andere chemicaliën (glucose,
aminozuren, purine, choline, vitaminen en ijzer, bepaalde hormonen) kunnen naar binnen
door actief transport. Bij alzheimer en andere ziektes krimpen de endotheelcellen,
waardoor te grote chemicaliën naar binnen kunnen.
Neuronen van gewervelde dieren leven bijna geheel van glucose, omdat dit het enige
nutriënt is dat vrij makkelijk de bloed-hersenbarrière passeert. De enige andere cellen die
hier voornamelijk van afhangen zijn kankercellen en de cellen die sperma produceren. Het
brein gebruikt maar liefst 20% van de zuurstof en 25% van de glucose die het lichaam
binnenkrijgt. Glucose is altijd wel beschikbaar (behalve bij extreme honger). Om glucose
te kunnen gebruiken heeft het brein echter vitamine B1 (thiamine) nodig. Hiervan kan een
tekort ontstaan door bijv. chronisch alcoholisme, waardoor breincellen afsterven en wat
ook kan zorgen voor Korsakoff’s syndroom (ernstige geheugenproblemen). Zie ook H12
paragraaf geheugenverlies.
1.2 The nerve impulse
Deze paragraaf is best ingewikkeld om te begrijpen, maar wel belangrijk voor de rest
van het boek. Ik raad je aan om het volgende filmpje te bekijken: Actiepotentiaal
, Axonen geleiden impulsen van de ene axon naar de andere, om te zorgen dat het impuls
niet uitsterft voordat het bij de hersenen aankomt. Hoe snel dit gebeurt, verschilt per
axon. Om de timing gelijk te krijgen (wat heel belangrijk is, bijv. voor het juist verwerken
van visuele informatie), zijn axonen dichtbij het brein langzamer dan axonen ver weg,
zodat impulsen tegelijkertijd aankomen.
Het rustpotentiaal
Neuronen zijn overdekt door een membraan bestaande uit twee laagjes fosfolipiden. Deze
lagen kunnen los van elkaar ‘zweven’. Als het membraan in ruststand is, onderhoudt het
een electrische gradiënt, polarisatie, een verschil in elektrische lading tussen de
binnenkant en de buitenkant van de cel, waarbij de binnenkant licht negatief is (-70 mV
t.o.v. de buitenkant van de cel) vanwege de negatief geladen proteïnen in de cel. Dit
verschil in voltage heet het rustpotentiaal. Het membraan heeft een selectieve
doorlaatbaarheid, om de lading te behouden. Als er sprake is van ruststand, kunnen
natrium en kalium niet naar binnen, omdat de kanalen hiervoor gesloten zijn. Sommige
stimulaties kunnen dit wel openen. De natrium-kaliumpomp, een proteïnecomplex,
transporteert continu 3 natrium-ionen uit de cel waarbij 2 kaliumionen naar binnen
worden gehaald met actief transport. Hierbij is energie nodig. Er zitten in de cel meer
kaliumionen en buiten de cel meer natriumionen. Dankzij de selectieve doorlaatbaarheid
wordt dit verschil niet gelijkgetrokken. Kalium+ ‘lekt’ echter af en toe naar buiten,
waardoor de elektrische gradiënt wordt verhoogd (het ladingsverschil neemt toe, dus de
cel wordt negatiever geladen), om het rustpotentiaal te behouden, moet dus actief
transport plaatsvinden.
Twee krachten trekken aan Na+ om naar binnen te komen: de elektrische gradiënt (want
negatief geladen cel trekt positief geladen deeltje aan), en ook de concentratiegradiënt,
omdat deeltjes evenredig verdeeld willen zijn, en er veel meer Na+ aan de buitenkant zit
dan in de cel. Toch gebeurt dit niet, vanwege het rustpotentiaal.
Ook aan K+ trekken deze 2 krachten. K+ wil ook naar binnen vanwege de negatieve lading
(elektrische gradiënt), MAAR! er zit meer K+ in de cel dan buiten de cel, dus K+ wil naar
buiten vanwege de concentratiegradiënt. Vandaar dat K+ soms naar buiten lekt, maar de
natrium-kaliumpomp doet dat effect teniet.
Cl- zit voornamelijk buiten de cel. Als het membraan rust, zal Cl- niet naar binnen gaan,
aangezien de cel al negatief is. Als de polarisatie echter verandert, kan Cl- wel in
beweging komen.
Het rustpotentiaal behouden kost veel energie. Toch is dit nodig, om te zorgen dat een
neuron snel reageert indien nodig. Het rustpotentiaal is als het ware een gespannen
boog. Zodra het wordt getriggerd, kan Na+ snel de cel binnendringen.
Het actiepotentiaal
Een actiepotentiaal is een ‘boodschap’ die door axonen wordt verstuurd. Als het