OVER DE GRENZEN VAN DISCIPLINES
HC 1A – Geschiedenis van sociale wetenschappen
Wetenschap als kennis-systeem met bijzondere eigenschappen: ‘Take nobody’s word for it’.
Wees kritisch, onderzoek tot je zeker weet dat het klopt. Drie manieren gebruik je:
- Kennisverwerving -> wat is kennis? Filosofisch.
- Methodologisch -> ontwikkelt manieren van kennisverwerving.
- Gebonden instituties -> aan universiteiten enz.
Geschiedenis:
Kennis binnen universiteiten
Er is een overgang van learning communities naar communities of practice. Er wordt nu iets
anders van studenten verwacht: vroeger braaf leren en reproduceren, nu zelfstandig iets
toepassen. Co-producent i.p.v. consument van kennis.
HC 1B – Drie filosofische vragen
Ontologie -> zijnsleer: wat bestaat er?
Monisme vs. Dualisme
Monisme = er is één substantie, eventueel met meerdere verschijningsvormen.
Spinoza -> Lichaam en geest zijn verschijningsvormen van dezelfde (goddelijke)
substantie. Doen en laten is gedetermineerd, geen vrije wil. Mensen zijn
bewust van verlangens, maar onbewust van oorzaken achter verlangens.
Marx -> De maatschappij is het resultaat van een historisch noodzakelijk proces, vrije
wil bestaat.
Swaab -> Neurowetenschappers; het denken wordt bepaald door electro-chemische
processen in het brein. Vrije wil bestaat niet.
Dualisme = lichaam en geest zijn twee fundamenteel verschillende substanties die op elkaar
inwerken of uit elkaar voortkomen.
Descartes -> Lichaam is uitgebreid en deelbaar, geest is niet-uitgebreid en niet-
deelbaar. Wisselwerking via de pijnappelklier. Mens heeft vrije wil.
Chalmers -> Bewustzijn komt voort uit denken, maar niet meer tot terug te brengen:
logisch autonoom t.o.v. fysische processen waaruit het voortkomt. Gat tussen
subjectieve ervaring en objectieve processen.
Durkheim -> Er bestaan dingen buiten ons, namelijk social facts (vormen van handelen,
, denken en voelen die buiten het individu plaatsvinden en hem/haar beïnvloeden). Dit
zijn bijvoorbeeld instituties: kerk, school, etc. Oefenen invloed uit op ons.
Reductionisme vs. Holisme
Kun je het één terugbrengen tot het ander?
Reductionisme = brengt dingen van het hogere (god) terug tot het
lager. Culturen maken Goden, maar culturen zijn weer het
product van instituties en zelfs wij bestaan uit meerdere
lagen.
Holisme = neuronen, atomen en quarks hebben juist een functie in
een hogere betekenislaag. We begrijpen individu door
cellen, en God begrijpen we door culturen.
Epistemologie -> kennisleer: wat kan ik zeggen over wat er bestaat?
De vraag is: is de kennis van de wereld correct, en hoe weet ik dat?
Epistemische claim = kennisuitspraak. Doet aanspraak op waarheid (dit
is het geval). Wordt onderbouwd door 1 of meer
rechtvaardigingen. Elke rechtvaardiging kan zelf weer een
epistemische claim zijn.
Hoe weet je wat waar is? Daar zijn posities over, gaan over de relatie
tussen ‘kennis’ en ‘de wereld’.
Idealisme -> Ware kennis is gegeven (a priori), onze voorstelling is een afspiegeling.
We moeten ons best doen om zo dicht mogelijk bij de absolute waarheid te
komen.
Empirisme -> Kennis komt via waarneming tot stand (inductie).
Rationalisme -> Kennis komt tot stand via afleiding uit noodzakelijke waarheden
(deductie).
Kritisch rationalisme -> Popper: afleiding + falsificatie
Relativisme -> Absoluut ware kennis is niet mogelijk, kennisverwerving is gebonden
aan het perspectief dat je inneemt.
Constructivisme -> Zo dramatisch is het niet, kennis is een gezamenlijk product.
Ontologie + Epistemologie -> Hoe kunnen dingen die objectief bestaan, alleen bestaan
dankzij het feit dat wij ze erkennen als feit? Searl’s paradox. Voorbeeld: geld.
Methodologie -> onderzoeksmethoden: hoe kan ik onderzoeken wat er bestaat?
Iedere methode verondersteld ontologische en epistemologische keuzes.
Bijvoorbeeld: MRI-scan -> kennis over hersenprocessen. Relatie tussen activiteit in je
hersenen en psychologische processen. Veronderstelt het bestaan van de relatie tussen
die twee.
Methodes veronderstellen dus dat er iets bestaat, en dat je op een bepaalde manier kennis
daarover op kunt doen.
, HC 1C – Kennis waarmaken
Claim op kennis 1: Positivisme (Hume, Comtes, Durkheim, Wiener Kreis)
Gaat uit van ware, observeerbare feiten.
Empirisch georiënteerd, niet-speculatief. Hoe eenvoudiger, hoe beter.
Gericht op causale verklaringen en abstracte wetten, in de geest van de
natuurwetenschappen. Proberen verbanden te leggen.
Één methode: experiment.
Voorspellen en verklaren: tegenpolen, twee delen die samen methode vormen.
Accumulatie (ophoping) van kennis: steeds meer ware kennis vergaren.
Voordelen: veel precisie en volledigheid nodig, lijkt op natuurwetenschappen,
vooruitgang in kennis.
Nadelen: wetten voldoen niet altijd (sommigen worden niet aggressief!), en: menselijk
gedrag is misschien niet gedetermineerd? Onzekerheid.
POSITIVISME + EMPIRISME -> Deductief nomologisch model (nomologisch = zoeken
naar wetmatigheden)
Verklaringen van gedrag worden afgeleid uit algemene principes / wetten.
‘Covering-law’ theory -> om bepaald gedrag te begrijpen wordt een beroep gedaan op
achterliggende causale wetten. Bijvoorbeeld:
Frustratie-agressie hypothese = wij begrijpen dat agressief gedrag tot uiting
komt doordat iemand frustatie ervaart. Algemene wet, toegepast op
specifiek persoon.
Bystander-effect = waarom mensen niet zullen optreden in een noodgeval.
Claim op kennis 2: Hermeneutiek (Dilthey, Gadamer, Billig)
Gaat uit van intenties, betekenissen en historische processen.
Onderzoek naar betekenisverlening en ontcijfering om gedrag te verklaren.
Gericht op vinden van verbanden / regelmatigheden i.p.v. wetten.
Onderzoek gericht op begrijpen (Verstehen) i.p.v. voorspellen.
Contingentie (gedragingen bouwen op elkaar voort, dit gedrag komt voort uit vorig
gedrag -> achteruit gericht) i.p.v. vooruitgang.
Voordelen: suggestie van levensechtheid (menselijke maat), lijkt aan te sluiten bij de
belevingswereld, laat verandering toe.
Nadelen: eclectisch (oncontroleerbaar), zijn intenties wel kenbaar? Hoe schrijf ik die
toe aan een ander?
In de sociale wetenschappen: in antropologie gaat het over betekenisvolle samenhang tussen
gemeenschappen, in case studies en klinische psychologie gaat het om het begrijpen van de
belevingswereld van de cliënt.
Sociale wetenschappen zitten een beetje tussen positivisme en hermeneutiek in.