Begrippenlijst Development, Learning and Behaviour
Samenvatting ontwikkelings- en onderwijspsychologie
Samenvatting OOP 1 (colleges en boek) AOLB1 RUG
All for this textbook (36)
Written for
Universiteit Leiden (UL)
Psychologie
Ontwikkelings- En Onderwijspsychologie
All documents for this subject (33)
Seller
Follow
janiellehoegee02
Reviews received
Content preview
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 2: Prenatale ontwikkeling en de periode na de geboorte
P.40-63
Prenatale ontwikkeling
In de Bengcultuur is een kind een voortlevende van een voorvader, pas als de navelstomp is
afgevallen dan is het kind pas een echt levend wezen. Daarvoor is het geen echt kind.
Epigenese: het ontstaan van nieuwe structuren en functies in de verloop van de ontwikkeling.
Conceptie: gametes (germ cells): reproductive cellen (ei- en sperma) die voor de helft uit genetisch
materiaal bestaan van alle andere cellen. Deze worden geproduceerd door meiose: celdeling die
gameten produceren. Het proces van reproductie begint met het loslaten van een eicel tijdens de
ovulatie van de vrouw in de eierstokken naar de aangrenzende eileider. Als het richting de
baarmoeder gaat dan komt er een chemische substantie die spermacellen aantrekt. Dan is conceptie
mogelijk: de vereniging van een ei van de moeder en sperma van de vader. Tijdens het proces van
zaadcel naar eicel gaat het om de survival of the fittest. Wanneer de zaadcel in de eicel komt, sluit de
eicel zich en ontstaat de zygote: bevruchte eicel.
Processen bij van zygote naar embryo:
1. Mitose: celdeling die zorgt voor twee identieke cellen. Dit gaat door tot de geboorte.
2. Celmigratie: beweging van nieuw gevormde cellen van hun oorsprong af
3. Celdifferentiatie: embryonische stamcellen zijn cellen die in elk soort cel zich kan
ontwikkelen en dit gebeurt tijdens deze fase. Cellen specialiseren zich.
4. Apoptose: celdood
5. De aanwezigheid van androgenen (hormonen met testosteron) zorgt voor de ontwikkeling
van mannelijke geslachtsdelen en anders vrouwelijk. De bron van deze androgenen is de
foetus zelf. Stereoide en glucocorticoide zijn ook hormonen die belangrijk zijn voor groei en
weefsel.
Als de cel zich nestelt en een inner cell mass bekomt is dit vaak de plek waar identieke (monozygote)
tweelingen ontstaan: splitsing van de zygote, waardoor er twee identieke zygotes ontstaan.
Fraternale (heterozygote) tweelingen ontstaan als er twee eicellen worden vrijgegeven bij de
eisprong en er dus twee eicellen worden bevrucht door spermacellen. Als alles goed gaat nestelt de
zygote zich in de baarmoederwand en is op dat moment afhankelijk van de moeder. De cellen
splitsen zich dan op in embryo en in het support systeem: de placenta (een supportorgaan voor de
foetus. Het zorgt voor het bloedsysteem van moeder en kind gescheiden blijft, maar dat bepaalde
stoffen worden uitgewisseld: eten/zuurstof naar kind en afval/koolstof uit kind) en de vruchtzak: een
transparante met vochtgevuld membraan dat de foetus omringt en beschermt. Deze twee worden
door elkaar verbonden via de navelstreng: een bui met bloedvaten die de foetus aan de placenta
verbindt. Hierna splitst de inner cell mas zich in drie lagen elk met hun eigen bestemming:
zenuwsysteem, spieren/botten/bloed/interne organen en longen/klieren/urinesysteem/
spijsvertering. Hierna ontstaat de neurale buis: een buis gevormd in de top van de lagen van
verschillende cellen in het embryo dat het brein en de ruggenmerg gaat vormen.
Embryo: het ontwikkelende organisme van de derde tot de achtste week van de prenatale
ontwikkeling. Foetus: het ontwikkelende organisme vanaf de 9e week.
,Cephalocaudale ontwikkeling: het patroon van groei waarbij gebieden dicht bij het hoofd eerder
ontwikkelen dan andere gebieden. De ontwikkeling gaat in de eerste fase ook altijd veel sneller dan
daarna. Een hazenlip ontwikkelt zich tussen 5-8 weken, omdat dan de neus en de mond zich
ontwikkelen. Vanaf 28 weken kan een kind met medische ondersteuning zelfstandig blijven leven als
het geboren zou worden. Vanaf 28 weken ontwikkelt het kind vooral gedragingen en grootte en het
kind leert alvast van ervaringen. (Tabel 2.1 p.49 = samengevat model)
Ervaringen en gedrag van de foetus
1. Beweging: vanaf 5/6 weken kan het kind spontaan bewegen, vaak door hikken. Dit komt
waarschijnlijk omdat het kind al leert lucht vrij te krijgen. Slikken helpt het kind ook voor te
bereiden op het leven buiten de baarmoeder. Ook het ademhalingsstelsel begint zich nu te
ontwikkelen, waardoor het lijkt alsof het kind ademt, ook al doet dat kind het niet echt.
2. Aanraking: een voorbeeld hiervan is het duimen. Kinderen die op hun linkerhand duimen,
zijn later linkshandig en andersom. Ook hun vestibulaire systeem werkt: zintuigelijke systeem
in het binnenoor wat zorgt voor beweging en balans. Dit zie je als het kind beweegt tegen de
baarmoederwand aan. Daarnaast reageert het hart van de foetus op beweging van de
moeder.
3. Zicht: wat ze zien is minimaal, maar uit onderzoek blijkt dat het zien van gezichten en een
voorkeur daarvoor niet post, maar prenataal al is vastgesteld.
4. Smaak: een voorkeur voor smaak bestaat ook al prenataal, baby’s hebben een voorkeur voor
zoete smaken.
5. Reuk: kinderen kunnen prenataal al ruiken doordat geuren opgenomen worden in het
vloeistof wat naar het kind gaat en wat het door het nep-ademen binnenkrijgt. Door
phylogenetische continuiteit kunnen we dit vast stellen: dieren hebben gemeenschappelijke
kenmerken van ontwikkeling met mensen.
6. Gehoor: de hartslag van de foetus gaat omhoog als de moeder spreekt, hieruit weten we dat
ze kunnen horen. In laatste stadia horen foetussen ook geluiden uit de omgeving. Ze kunnen
zelfs onderscheid maken tussen verschillende soorten geluiden. Geluiden vanuit de prenatale
ontwikkeling zorgen voor een betere auditieve cortex ontwikkeling.
Foetaal leren: de laatste drie maanden van de prenatale ontwikkeling is het zenuwstelsel compleet
en kan de foetus leren van prenatale ervaringen. In onderzoek gebruikt men habituatie om te meten
of een kind leert. Een stimulus wordt dan saai en aandacht neemt af, wanneer er dan verandering
optreedt, is er sprake van dishabituatie. Daarnaast wijst hartslagmeting uit dat het kind onderscheid
maakt tussen stemmen. Ook buiten de baarmoeder heeft het kind nog voorkeur voor geluiden die
men hoorde toen men nog in de baarmoeder zat. Ook geur en smaakvoorkeur komt vanuit de
baarmoeder. Het kind leert dus veel, maar niets specifieks, dus educatie heeft geen zin als het kind
zich in de baarmoeder bevindt.
Gevaren van de prenatale ontwikkeling
Spontane abortus of miskraam is iets wat vaak voorkomt, dit gebeurt vaak nog voordat de vrouw
weet dat ze zwanger is. Miskramen zijn niet te voorspellen of voorkomen, maar er zijn wel andere
omgevingsfactoren die ook later nog van schadelijke invloed kunnen zijn:
1. Teratogenen: omgevingsfactoren die kunnen zorgen voor schade of dood tijdens de
prenatale ontwikkeling. Vaak zijn ze alleen schadelijk als ze binnen een sensitieve periode
voorkomen. De orgaansystemen zijn het meest kwetsbaar op het moment dat ze gevormd
worden. Voor elke ontwikkeling is er een andere sensitieve periode. Een voorbeeld is
thalidomoide (tegen ochtendmisselijkheid) dat voor misvormde baby’s leek te zorgen. De
, meest sensitieve periodes liggen nog voordat de moeder op kan merken dat ze zwanger is.
de mate waarin deze teratogenen invloed hebben hangt ook af van de duur en de
hoeveelheid blootstelling, bekend als de dose-respons relatie. Foetale programmering is het
proces waarbij er iets geprogrammeerd wordt in de foetus, wat later na de geboorte niet
reset wordt. Bijv. overgewicht na WOII. Vaak is er ook sprake van het sleeper effects: het
effect merk je pas later.
2. Drugs (onderdeel van teratogenen): zowel legaal als illegaal zijn ze schadelijk.
a. Antidepressiva: kunnen schadelijk zijn voor de foetus, maar een moeder heeft daar
ook veel baat bij. Een lastige afweging.
b. Opioiden (verdovende middelen): erg schadelijk voor het ontwikkelende brein,
daarnaast kan ook de baby verslaaf worden. Bijv. NAS.
c. Marijuana: heeft ook schadelijke cognitieve gevolgen voor een kind, maar is lastig te
voorspellen omdat vaak moeders die dit gebruiken ook drinken en roken.
d. Sigaretten: schadelijk effect op de foetus, omdat het kind minder ademt. Het kind
heeft vaak te laag gewicht en te weinig groei, lager IQ, SIDS*, ADHD etc. ook hier is
het dat tijd en duur uitmaken. Ook e-sigaretten zijn niet goed, omdat daar soms zelfs
nog meer nicotine inzit.
e. Alcohol: is schadelijk voor het brein van het kind. Het kind krijgt zowel direct (in het
bloed) als indirect (via koolstof) alcohol binnen. Dit kan leiden tot FAS(D): schadelijke
effecten van zwangerschap alcohol consumptie op een foetus. Verschillende
effecten: gezichtsafwijkingen, hyperactiviteit, aandachtsproblemen en intellectuele
tekortkomingen. FAE wordt gebruikt voor kinderen die wel een paar kenmerken
hebben van dit syndroom, maar niet allen.
f. SIDS: Sudden Infant Death Syndrome. Verschillende oorzaken: 1. Genetisch, minder
serotonine, maar ook omgeving. Niet roken en kind op rug laten slapen en het
beddengoed kunnen bijdragen om dit te voorkomen. Nadeel: minder snel kruipen.
3. Omgevingsvervuiling: kan ook enige effecten hebben op de foetus. Ook hier sprake van een
dose-respons relatie.
4. Moederlijke factoren
a. Leeftijd: hoe hoger de leeftijd, of hoe lager nadeliger voor het kind.
b. Voeding: bijv. vitamine B tekort kan leiden tot open ruggetje.
c. Ziekte: rodehond en geslachtsziektes en zika-virus hebben gevaarlijke gevolgen
d. Emotionele staat moeder: stress van de moeder kan zorgen voor een verandering in
het HPA-axis en cortisollevel. Het is wel lastig om dit los te zien, want ook andere
omgevingsfactoren gaan samen met stress en vaak speelt postnatale ervaring mee.
Hoofdstuk 3: Biologie en gedrag
P.78-104
Biologie en gedrag
In de Minnesota Twin Study was men verbaasd over de hoeveelheid gelijkenissen die men aantrof
tussen tweelingen die direct na de geboorte gescheiden waren in zowel lichamelijk als
gedragseigenschappen. Maar niet alle eigenschappen zijn hetzelfde, want er is ook epigenetica.
Nature en nurture
Genoom: het complete set van DNA van elk organisme, inclusief alle genen. Drie verrassingen bij een
studie naar vergelijking van DNA met soorten: 1. Mensen hebben niet per se meeste genen 2. Genen
, zijn gedeeld door levende wezens 3. Genen zorgen maar voor 1% van het DNA, de rest bestaat uit
Junk DNA dat belangrijk is voor de regulatie van activatie van proteïne coderende genen.
Genotype: genetisch materiaal van individu. Fenotype: observeerbare expressie van het genotype,
inclusief lichaamskenmerken en gedrag. De omgeving: elk aspect van een individu dat hem omringt,
maar geen genen is, speelt ook een rol. Ontwikkeling van een kind kent 5 fundamentele relaties:
1. Ouders genotype -> Kind genotype: het doorgeven van genetisch materiaal, bestaat uit
chromosomen: moleculen van DNA die genetische informatie transmitten, gemaakt van
DNA: moleculen die alle biochemische instructies die voor de formatie en functie van een
organisme zorgen, dragen. Deze instructies zijn verpakt in genen: secties van chromosomen
die de basis van erfelijkheid in levende wezens zijn. beïnvloeden ontwikkeling en gedrag door
het produceren van eiwitten. De helft van de 46 chromosomen komt van vader en de andere
helft van moeder. De random assortment bij de formatie van gametes zorgt voor individuele
verschillen. Crossing over: proces waarbij secties van DNA switchen van de ene chromosoom
naar de ander, zorgt voor variabiliteit tussen individuen. Mutatie zorgt ook voor verschillen:
een verandering in de sectie van DNA. Vaak zijn ze schadelijk, maar niet altijd. Stoornissen
ontstaan vaak op deze manier. XX geeft moeder door en XY vader, vader bepaalt geslacht.
2. Kind genotype -> Kind fenotype: endofenotype: intermediate fenotype, inclusief het brein en
zenuwsysteem die zorgen voor niet zichtbaar gedrag. Maar een deel van de genen zie je
terug, dat komt door activatie. Sommige genen worden maar voor kort aangezet,
bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een arm, andere genen worden voor altijd aangezet. Het
aan en uitgaan van genen wordt geregeld door regulatory genes: genen die de activatie van
anderen genen regelen. Zorgt vaak ook voor het aan- en uitzetten van weer andere genen.
Wat bepaald of een gen wordt uitgedrukt? Allelen: twee of meer verschillende vormen van
een gen zorgen voor verschillende uitkomsten. In het recessief-dominant patroon is er steeds
of twee dominanten of twee recessieven of één dominant en één recessief: de dominante
bepaalt dan. Eerste is homozygoot en andere heterozygoot. Allen de geslachtshormonen
wijken hiervan af, omdat de moeder met X veel meer genen heeft dan de vader. Er is sprake
van polygene erfelijkheid: erfelijkheidspatroon waarbij een eigenschap door meerdere genen
wordt bepaald.
3. Omgeving -> Kind fenotype: voorbeeld: PKU: een stoornis gerelateerd aan een defect
recessief gen op chromosoom 12 dat metabolisme van de aminozuur fenylallanine prevents.
Wanneer men op dieet is hoeft dit geen schade te leveren, maar als je niet weet dat je dit
hebt en je toch dingen eet met deze aminozuur kan dit leiden tot breindisfunctie. Een ander
voorbeeld zie je bij MAOA (agressie). Hierin zie je dat de combinatie van genen en de
omgeving leiden tot antisociaal gedrag. De genen van een ouder zorgen ervoor hoe ouders
met hun kinderen omgaan, waardoor dit weer de omgeving van de kinderen beïnvloedt. Dit
geen genetische nurture.
a. Genetisch testen kan op drie manieren: drager genetisch testen: genetisch testen is
gebruikt om te bepalen of de toekomstige ouder specifieke stoornissen draagt.
Prenatale testen: genetisch testen gebruikt om te bepalen of de foetus risico’s heeft
voor genetische stoornissen. Newborn screening: zoals de hielprik gebruikt om
geboren kinderen te testen op genetisch en niet-genetische stoornissen.
4. Kind fenotype -> Omgeving: kinderen zijn een bron van hun eigen ontwikkeling. Ze zorgen
voor interactie met hun omgeving door respons uit te lokken met hun gedrag. Daarnaast zijn
ze selectief in hun gedrag door iets te zoeken bij hun interesse.
5. Omgeving -> Kind genotype: door het proces van epigenetica: de studie naar stabiele
veranderingen in genenexpressie die worden gemedieerd door de omgeving. Kan
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller janiellehoegee02. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R108,60. You're not tied to anything after your purchase.