MARKTEN EN PRIJZEN
Deel 1: Rationeel vraag- en aanbodgedrag
MODULE 1: CONSUMPTIE EN VRAAG
Consumptiegedrag - deel 1: Determinanten van de vraag
1. Situering
1.1 Binnen de opleiding
In de cursus “Globale economie” werkten jullie met de concepten “marktvraag” en “marktaanbod”. In deze cursus
gaan we in op de krachten die achter vraag en aanbod schuilgaan, m.n. we zullen het hebben over het
beslissingsproces binnen gezinnen en bedrijven. In eerste instantie: “de consument”, d.w.z. het gezin dat
consumptiebeslissingen neemt. (In volgende lessen hebben we het dan over “de onderneming”, die
productiebeslissingen nemen.)
Noteer: een gezin bestaat typisch uit verschillende gezinsleden die hun economische beslissingen op elkaar afstellen.
Voor de eenvoud zullen we verder veronderstellen dat het gezin zich gedraagt alsof het uit één persoon bestaat,
m.n. “de consument”
Opdat bedrijven correcte beslissingen kunnen nemen, moeten ze voldoende inzicht hebben in de vraag naar het
product dat wordt aangeboden. De gezinnen bieden de productiefactoren aan (bvb. arbeid en kapitaal); deze
aanbodbeslissingen hangen nauw samen met de consumptiebeslissingen (zie verder: het arbeidsaanbod). Bedrijven
zijn vragers/consumenten van productiefactoren/inputs; de formele analyse van dit vraaggedrag is analoog aan dat
van het vraaggedrag van gezinnen (zie verder: winstmaximerend gedrag van bedrijven)
1.2 Binnen het gedeelte over consumptiegedrag
In eerste instantie richten we ons op de factoren die de vraag van gezinnen verklaren. Meer bepaald bespreken we
de instrumenten die economen ter beschikking hebben om de betreffende effecten te beschrijven. In het volgende
gedeelte zullen we een formeel model bespreken dat toelaat het keuzegedrag van gezinnen te verklaren. Dit sluit
direct aan bij onze eerdere beschrijving van het (economische) beslissingsproces, waarbij optimerend (of ‘rationeel’)
beslissings- (of keuze-)gedrag betekent dat het best mogelijke alternatief gekozen wordt uit de verzameling van
mogelijke alternatieven.
2. Enkele basisveronderstellingen
Om de discussie eenvoudig te houden, maken we aantal vereenvoudigende veronderstellingen:
1. Het totale budget dat bestemd is voor aankoop van consumptiegoederen vastligt (of: ‘exogeen gegeven’ is)
M.a.w. we veronderstellen dat het aantal arbeidsuren dat gepresteerd wordt (en dat het budget bepaald)
“onafhankelijk” is van het bestedingsgedrag m.b.t. consumptiegoederen; of: de arbeidsaanbodbeslissing is
onafhankelijk van de allocatie van het inkomen over de verschillende consumptiegoederen
Noteer: de arbeidsaanbodbeslissing wordt verder als een speciaal geval behandeld
2. ‘Inkomen’ = ‘budget’ = ‘totale uitgaven
M.a.w. we ‘verwaarlozen’ sparen (= inkomen – bestedingen)
Noteer: de spaarbeslissing wordt verder als een speciaal geval behandeld (zie ook de oefeningen)
1
,3. Bepalende factoren van de individuele vraag
3.1 Inleiding
De algemene vraagfunctie van een individuele consument:
Met qv de vraag naar goed i
o … die een functie is van:
o De prijs van goed i (p)
o De prijs van andere goederen (pa en pb)
o Het inkomen y van de consument
Inzicht in het consumentengedrag betekent inzicht in het effect van deze verschillende factoren
3.2 Prijzen en inkomen
Wij concentreren ons op het effect van prijzen en inkomen, maar het beslissingsprobleem is als volgt:
Doelstelling: goederen kopen die voor zichzelf het best zijn (nastreven van eigenbelang)
Mogelijkhedenverzameling: de verzameling van alle goederenbundels die haalbaar zijn met het gegeven
budget onder de gegeven prijzen van de verschillende goederen
Deze ‘budgetbeperking’ wordt in essentie bepaald door de prijzen en het inkomen (andere factoren, zoals seizoen
en gezinsgrootte, hangen samen met smaken of voorkeuren)
3.3 De eigen prijselasticiteit
3.3.1 Definitie
De eigen prijselasticiteit εp meet de (relatieve) verandering in de vraag naar een goed bij een (relatieve) verandering
in de prijs van dat goed. De eigen prijselasticiteit is in principe negatief.
= (%Δqv) / (%Δp) = (Δqv/qv) / (Δp/p)
|εp|> 1 : prijselastische vraag
|εp|< 1 : prijsinelastische vraag
|εp|= ∞: perfect prijselastische vraag
|εp|= 0 : volkomen prijsinelastische vraag
3.3.2 Onderliggende effecten
De uiteindelijke prijselasticiteit is in principe negatief. Echter, het is belangrijk in te zien dat het uiteindelijke effect
van een prijsverandering de resultante is van twee (mogelijk tegengestelde) effecten, namelijk:
Het substitutie-effect: als prijs stijgt, worden andere goederen relatief aantrekkelijker de vraag daalt omdat
(relatief) duurder geworden goederen vervangen worden door (relatief) goedkoper geworden goederen; het
substitutie-effect is doorgaans negatief (als p ↑ dan q ↓)
Het inkomenseffect: als de prijs stijgt, daalt de koopkracht van het inkomen, en dus wijzigt de
budgetbeperking dit inkomenseffect kan zowel positief als negatief zijn (zie verder)
3.3.3 Normaal vs. inferieur
Het inkomenseffect kan zowel positief als negatief zijn:
Normaal is het inkomenseffect positief, m.a.w. een daling (stijging) van het inkomen leidt tot een lagere
(hogere) consumptie van het goed normale goederen (p ↑ dan y/p ↓ en q ↓)
Soms is het inkomenseffect negatief, m.a.w. een daling (stijging) van het inkomen leidt tot een hogere (lagere)
consumptie van het goed inferieure goederen (‘hun consumptie wordt vooral aantrekkelijk bij lagere
inkomens’) (p ↑ dan y/p ↓ en q ↑)
Normaal is het totale prijseffect (en dus de prijselasticiteit) negatief, (inferieure) goederen waarbij het (negatieve)
inkomenseffect sterker is dan het substitutie-effect noemt men giffengoederen: bij die goederen stijgt (daalt) de
vraag als de prijs toeneemt. (vb. aardappelen voor sommige inkomensklassen, kleinere vraag bij lagere prijs)
2
,3.4 De inkomenselasticiteit
3.4.1 Definitie
De inkomenselasticiteit meet de (relatieve) verandering in de vraag naar een goed bij een (relatieve) verandering in
het inkomen van de consument. (Noteer: de waarde van inkomenselasticiteit kan variëren met het inkomensniveau)
3.4.2 Normaal vs. inferieur
Inkomenselast. > 0 normaal goed: de consumptie neemt toe als het inkomen toeneemt
Inkomenselast. < 0 inferieur goed: de consumptie neemt af als het inkomen toeneemt (uitzonderlijk)
Noteer: sommige goederen zijn niet-inferieur bij lage inkomens, maar worden inferieur bij hogere inkomens
3.4.3 Budgetaandeel
We kunnen een bijkomend onderscheid maken tussen twee categorieën van normale goederen wanneer we het
begrip budgetaandeel introduceren. De waarde van w i geeft dus het aandeel van het budget y dat besteed wordt
aan elk goed i.
Voor een normaal goed i zal de consumptie toenemen als het inkomen y toeneemt. Maar wat gebeurt er met het
budgetaandeel? We kunnen 2 categorieën van normale goederen onderscheiden:
Inkomenselast. > 1; budgetaandeel neemt toe wanneer inkomen toeneemt luxegoederen
1 > inkomenselast. > 0; budgetaandeel neemt af wanneer inkomen toeneemt noodzakelijke goederen
3.4.4 Engelcurve
Engelcurven geven de relatie tussen inkomen en consumptie grafisch
weer. Er zijn twee varianten:
Consumptie als functie van inkomen
Budgetaandeel als functie van inkomen
Inferieure, noodzakelijke en luxegoederen corresponderen met verschillende types van Engelcurven.
3.5 De kruiselingse elasticiteit
De kruiselingse elasticiteit meet de (relatieve) verandering in de vraag naar een goed x bij een (relatieve) verandering
in de prijs van goed b.
3.5.1.1 Wijzigingen in voorkeuren
In voorgaande hebben we ‘ceteris paribus’ verondersteld; i.e., de voorkeuren van de consument blijven onveranderd
bij prijswijzigingen. Dit is soms een irrealistische veronderstelling, bijvoorbeeld:
Snobgoederen/veblen goederen: worden aantrekkelijker precies omdat ze duurder worden
(Gerelateerd:) De veronderstelde positieve relatie tussen prijs en kwaliteit
In deze gevallen kan het negatieve verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid doorbroken worden
In het vervolg maken we hier abstractie van.
4. Wat hebben we geleerd?
1. Een veelheid aan omgevingsfactoren bepaalt de vraag naar een goed
2. Twee belangrijke factoren zijn de prijzen en het inkomen
3. De effecten van prijs- en inkomensveranderingen meten we aan de hand van elasticiteiten
3
, 4. Deze elasticiteiten laten toe de goederen in verschillende categorieën op te delen
Consumptiegedrag - deel 2: Het keuzemodel grafisch
1. Situering
Als we budgetbeperking en voorkeuren kennen, kunnen we de keuze van de (‘rationele’) consument bepalen, en
kunnen we analyseren hoe deze keuzes veranderen bij veranderingen in prijzen en inkomens. In de praktijk stelt de
consument ‘goederenbundels’ samen die uit een veelheid van goederen bestaan. In het vervolg beperken we ons tot
goederenbundels bestaande uit 2 goederen (nl. CD’s en boeken). Dit laat grafische analyse toe en de inzichten zijn
gemakkelijk veralgemeenbaar naar n (n > 2) goederen.
2. Consumptiemogelijkheden: budgetbeperking
2.1 Kostprijs
Gegeven: 2 goederen (1 = CD; 2 = boek) met gegeven (= onafhankelijk van het keuzegedrag) prijzen p 1= 15 euro en
p2= 30 euro. Stel: een goederenbundel (q 1,q2 ) met een hoeveelheid q1 CD’s en een hoeveelheid q2 boeken
consumeert; de kostprijs is p1q1 + p2q2 (vb. 6 CD’s en 2 boeken kosten samen 150 (= 15x6+30x2) euro).
2.2 Budgetbeperking
De budgetbeperking stelt dat enkel goederenbundels kunnen worden aangeschaft die de consument kan betalen
met zijn inkomen y, d.i. de mogelijkhedenverzameling voor de consument wordt bepaald door p1q1 + p2q2 ≤ y.
“Niet-verzadigbare” consumenten zullen hun budget steeds volledig opgebruiken, d.w.z. de gekozen
goederenbundel voldoet aan (budgetrechte) p1q1 + p2q2 = y.
Uitgeschreven als een beperking op aangekochte goederen: q2 = (y/p2) – (p1 /p2)q
2.2.1 Interpretatie
De budgetrechte (q2 = (y/p2) – (p1 /p2)q) geeft de maximaal haalbare
consumptie van het ene goed voor elke geconsumeerde hoeveelheid
van het andere goed.
Het snijpunt met de verticale as (of “intercept”), bepaald als (y/p 2), geeft
de maximale hoeveelheid q2 als q1 = 0 in ons voorbeeld: men kan
maximaal 5 boeken kopen als men geen CD’s koopt met een inkomen y
=150
Het snijpunt met de horizontale as (y/p 1 ) heeft een analoge interpretatie in ons voorbeeld: men kan maximaal
10 CD’s kopen als men geen CD’s koopt met een inkomen y =150
De helling of richtingscoëfficiënt is gelijk aan de verhouding van de 2 prijzen (namelijk – (p 1 /p2 )); het geeft weer
hoeveel consumptie men van het 2e goed (boeken) moet opgeven wanneer men 1 eenheid meer consumeert
van het 1e goed (CD’s) in ons voorbeeld: per CD die men koopt (tegen een prijs van 15 euro) kan men een ‘half’
boek minder consumeren (tegen een prijs van 30 euro)
Belangrijk: het intercept en de helling van de budgetrechte hangen enkel en alleen af van de prijzen en het
inkomen. M.a.w. een verandering in de mogelijkhedenverzameling (of budgetverzameling) van de consument (wat
op zijn beurt aanleiding kan geven tot een verandering in de keuze van de consument) vloeit voort uit een
verandering in één van deze parameters.
2.3 Inkomensverandering
Stel: inkomen stijgt van 150 euro tot 210 euro. Dan wordt (y/p 2) = (210/30)
= 7 en (y/p1) = (210/15) = 14
Intuïtief: een stijging van het inkomen (bij constante prijzen) leidt tot
een toename van de consumptiemogelijkheden
Formeel: een stijging van het inkomen impliceert een ‘hoger’ snijpunt van de budgetrechte met de verticale as
(y/p2) en met de horizontale as (y/p1)
Noteer:
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller febebenoit. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R316,29. You're not tied to anything after your purchase.