Leerdoel 1: Hoe ontwerp je een onderzoek? Of: hoe voer je een onderzoek uit?
Leerdoel 2: Hoe formuleer je onderzoeksvragen? Of: welke soorten onderzoeksvragen zijn er?
Leerdoel 3: Wat is operationaliseren? En wat is de rol van validiteit en betrouwbaarheid daarbij?
Leerdoel 4: Wat is de rol van theorie in wetenschappelijk onderzoek? Of: wat is de relatie tussen theorie,
onderzoeksvragen en methode (in zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek)?
Boek 1: Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie, hoofdstuk 1, 2.2-2.4, 2.7, 3
Hoofdstuk 1: Inleiding
Leerdoel 1: Hoe ontwerp je een onderzoek? Of: hoe voer je een onderzoek uit?
De empirische cyclus van kwantitatief onderzoek (De Groot):
1. Theorie: begint met een observatie, een idee. In de theoriefase wordt meestal gebruik gemaakt van
een literatuurstudie om te bepalen hoeveel er al bekend is, wat voor theorieën er over het onderwerp
zijn en hoe deze theorieën zich tot elkaar verhouden.
2. Inductie: er wordt een voorlopige onderzoeksvraag opgesteld. De vraag is al concreter dan het
algemene idee uit de theoriefase, maar wel nog steeds vaag.
3. Deductie: de vaagheden uit de theorie- en inductiefase worden ingevuld. Er moet precies aangegeven
worden hoe er gedacht wordt alles vast te gaan stellen, er moeten duidelijke verbanden zijn en een
andere onderzoeker zou met deze instructies een onderzoek moeten kunnen opstellen.
4. Toetsing: de uitvoering van het geschreven onderzoek. De gegevens worden verzameld en de
gegevens worden getoetst. Moet voldoen aan een aantal regels:
De onderzoekers moeten inwisselbaar en uitwisselbaar zijn. De persoon van de onderzoeker mag
absoluut geen rol spelen.
Het onderzoek wordt gestandaardiseerd:
Er worden standaardintroducties opgesteld bij interviews, zodat elke respondent dit op
dezelfde wijze tot zich neemt.
Het instrumentarium wordt gestandaardiseerd.
Er worden slechts kenmerken geregistreerd: observaties, vragenlijsten, metertjes.
5. Evaluatie: de resultaten van het onderzoek worden vergeleken met bestaande kennis en er wordt
gekeken of het onderzoek van voldoende kwaliteit is en of bestaande theorieën aan de hand van
nieuw onderzoek aangepast dienen te worden. De evaluatie gebeurt aan de hand van vier criteria:
Beoordeling op grond van logische consistentie: de nieuwe resultaten moeten een logisch geheel
vormen. Onderzoeken die innerlijke tegenstrijdigheid vertonen worden per definitie verworpen.
Beoordeling op grond van toetsbaarheid: theorieën moeten zich lenen voor nieuwe toetsing in de
toekomst. Theorieën die niet onderzocht kunnen worden horen niet in de wetenschap.
Absolute criteria^
Parsimonie: als er keuze is uit meerdere theorieën, wordt er gekozen voor de theorie die een
fenomeen gemakkelijk uitlegt.
Compatibiliteit: als er keuze is uit meerdere theorieën, wordt er gekozen voor de theorie die
aansluit bij wat er al bekend is.
Relatieve criteria^
Beschrijvend onderzoek: fenomenen worden met elkaar vergeleken, maar er wordt nog geen verklaring
geboden. Omdat er niet zomaar een verklaring geboden kan worden en veel fenomenen op elkaar lijken of
juist niks met elkaar te maken hebben, wordt er experimenteel onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek
kunnen de factoren gekozen worden en kan er dus gekeken worden welke fenomenen echt met elkaar
samenhangen en welke factoren van invloed zijn en welke niet.
Onderzoek naar de tijdfactor: omdat de tijd vaak een belangrijke rol speelt in de oorzaak-gevolgrelatie
wordt er veel onderzoek gedaan waarbij tijd een rol speelt.
Leerdoel 2: Hoe formuleer je onderzoeksvragen? Of: welke soorten onderzoeksvragen zijn er?
Kwalitatief onderzoek: hoe-vraag.
, Beschrijvend onderzoek: verklarende vragen en waarom-vragen.
Leerdoel 3: Wat is operationaliseren? En wat is de rol van validiteit en betrouwbaarheid daarbij?
Niet voorbij gekomen in dit hoofdstuk.
Leerdoel 4: Wat is de rol van theorie in wetenschappelijk onderzoek? Of: wat is de relatie tussen theorie,
onderzoeksvragen en methode (in zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek)?
Waarheid: wetenschappelijke waarneming moet objectief zijn. Wat er waargenomen wordt mag niet
gekleurd zijn.
Intersubjectiviteit: er wordt niet gestreefd naar absolute objectiviteit, maar er wordt genoegen
genomen met het hoogst haalbare.
Legt nadruk op standaardisatie van onderzoek, openbaarheid van regels en repliceerbaarheid van
onderzoek.
Rationaliteit: verklaringen moeten logisch onderbouwd zijn en geen tegenstrijdige conclusies
opleveren.
Fenomenologie: het onderzoeken van de mens is alleen zinvol in relatie tot zijn omgeving.
Symbolisch interactionisme: mensen interacteren met elkaar door middel van het gebruik van
symbolen. Het is dan ook als wetenschapper alleen zinvol om onderzoek te doen naar mensen als je
de symbolen begrijpt.
Participerende observatie: de methode die het best past bij symbolisch interactionisme. Doordat
de onderzoeker zoveel mogelijk in de rol van het object kruipt, worden de interacties en de
symbolen die hierbij horen zo goed mogelijk begrepen.
Neopositivisme: door te beoordelen of de basisuitspraken achter wetenschappelijke theorieën waar
zijn of niet, kan men ook beoordelen of de theorie kloppend is of niet. Tegenhanger van het kritisch
rationalisme.
Kritisch rationalisme: absolute kennis bestaat niet en het enige waar men zeker van kan zijn is dat iets
onwaar is.
De kritisch rationalist begint met een opgebouwde theorie en kijkt of hij deze omver kan brengen.
Dit wordt falsificationisme genoemd. Een niet gefalsifieerde theorie is voorlopig waar.
Alleen interesse in empirisch, waarneembaar onderzoek.
Modellen: het model helpt om de werkelijkheid te structureren en te begrijpen. Het is een weerspiegeling
van wat er kan gebeuren als er bepaalde factoren worden veranderd.
Theorieën: kunnen tot voorspellingen leiden en kunnen waarnemingen verklaren.
Hoofdstuk 2: Onderzoek naar criminaliteit en aanverwante zaken
Leerdoel 1: Hoe ontwerp je een onderzoek? Of: hoe voer je een onderzoek uit?
Meetniveaus: het niveau waarop gemeten wordt in een onderzoek.
Nominaal meetniveau: de getallen die aan waarnemingen worden toegevoegd geven alleen een
label aan en de enige conclusie die hieruit getrokken kan worden is of een waarneming gelijk of
verschillend is.
Ordinaal meetniveau: er zit een rangorde in de getallen die aan de metingen zijn toegekend.
Preferentieoordelen: een vraag naar wat beter is of juist niet.
Transformeren: het veranderen van getallen.
Interval meetniveau: de intervallen tussen metingen zijn hetzelfde.
Ratio meetniveau: de verhouding van de metingen zelf ligt ook vast en heeft een vast nulpunt.
Absoluut meetniveau: alle informatie ligt besloten.
Hoe lager het meetniveau, hoe meer vrijheid om getallen te transformeren.
Voor interval- ratio- en absolute metingen worden kwantitatieve technieken gebruikt, voor nominale en
ordinale metingen worden andere technieken gebruikt.
Microniveau: het kleinste abstractieniveau van analyse. Er wordt onderzoek gedaan naar het individu.
Mesoniveau: zit tussen micro en macro in. Er is interactie tussen meerdere personen die vanuit het
microniveau komen.
Macroniveau: niveau van de staat.
Vragen op basis van het macroniveau: zullen vaak op basis van meerdere landen bekeken moeten worden.
Kwalitatief onderzoek verloopt niet per se volgens vaste stappen en wordt vaak tussendoor aangepast.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evaverkoren0. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R68,33. You're not tied to anything after your purchase.