Leerdoel 1: Hoe ontwerp je een onderzoek? Of: hoe voer je een onderzoek uit?
De empirische cyclus van kwantitatief onderzoek:
1. Theorie: begint met een observatie, een idee. In de theoriefase wordt meestal gebruik gemaakt van
een literatuurstudie, om te bepalen hoeveel er al bekend is, wat voor theorieën er over het onderwerp
zijn en hoe deze theorieën zich tot elkaar verhouden.
2. Inductie: er wordt een voorlopige onderzoeksvraag opgesteld. De vraag is al concreter dan het
algemene idee uit de theoriefase, maar wel nog steeds vaag.
3. Deductie: de vaagheden uit de theorie- en inductiefase worden ingevuld. Er moet precies aangegeven
worden hoe er gedacht wordt alles vast te gaan stellen, er moeten duidelijke verbanden zijn en een
andere onderzoeker zou met deze instructies een onderzoek moeten kunnen opstellen.
4. Toetsing: de uitvoering van het geschreven onderzoek. De gegevens worden verzameld en de
gegevens worden getoetst.
5. Evaluatie: de resultaten van het onderzoek worden vergeleken met bestaande kennis en er wordt
gekeken of het onderzoek van voldoende kwaliteit is en of bestaande theorieën aan de hand van
nieuw onderzoek aangepast dienen te worden. Vier criteria voor evaluatie:
Logische consistentie: de nieuwe resultaten moeten een logisch geheel vormen. Onderzoeken die
innerlijke tegenstrijdigheid vertonen worden per definitie verworpen.
Toetsbaarheid: theorieën moeten zich lenen voor nieuwe toetsing in de toekomst.
Parsimonie: als er keuze is uit meerdere theorieën, wordt er gekozen voor de theorie die een
fenomeen gemakkelijk uitlegt.
Compatibiliteit: als er keuze is uit meerdere theorieën, wordt er gekozen voor de theorie die
aansluit bij wat er al bekend is.
Meetniveaus: het niveau waarop gemeten wordt in een onderzoek:
Nominaal: de getallen die bij de waarnemingen horen geven alleen een label aan, maar er is geen
cijfermatig verschil tussen de waarnemingen.
Ordinaal: er zit een rangorde in de getallen die aan de metingen zijn toegekend.
Interval: de intervallen tussen metingen zijn hetzelfde en er is geen absoluut nulpunt.
Ratio: de verhoudingen van de metingen zelf liggen ook vast en er is een absoluut nulpunt.
Microniveau: het niveau van het individu.
Mesoniveau: er is interactie tussen meerdere personen of groepen.
Macroniveau: niveau van een heel land of werelddeel.
Kwalitatief onderzoek: er wordt gevraagd naar de modus operandi en dit moet anders aangepakt worden
dan met cijfers. Methoden:
Interviews.
Bestudering van dossiers.
Etnografische studie: een studie waarin niet alleen het gewilde fenomeen onderzocht wordt, maar ook
waarin andere fenomenen van personen bevraagd worden.
Combinatie van kwalitatief en kwantitatief: mixed methods.
Experiment: onderzoek uitgevoerd in een experimenteerruimte, waarin verschillende groepen
verschillende kenmerken krijgen.
Kwantitatief onderzoek: er wordt gevraagd naar een toename of een afname en het antwoord is een
hoeveelheid. Wordt uitgevoerd door cijfers met elkaar te vergelijken en data op te vragen.
Longitudinaal onderzoek: onderzoek waarin door de tijd heen metingen worden gedaan en er voor langere
tijd meegelopen wordt met onderzoekssubjecten.
Prospectief onderzoek: er wordt een tijd met de onderzoekssubjecten meegelopen en in die tijd wordt
steeds onderzoek gedaan.
Retrospectief onderzoek: de respondenten worden achteraf gevraagd om de onderzoeksgegevens
over een bepaalde tijd te delen.
Panelstudie: een studie naar een groep personen die herhaaldelijk onderzocht wordt.
Cohortstudie: een studie naar een groep personen uit een bepaald geboortejaar die herhaaldelijk
onderzocht wordt.
Trendstudie: een studie waarbij op meerdere momenten steekproeven worden gehouden.
Cross-sectioneel onderzoek: verschillende momenten uit de tijd worden met elkaar vergeleken.
, Historisch onderzoek: er worden vergelijkingen gemaakt met hoe dingen vroeger waren. Is goed om
langetermijntrends mee te onderzoeken.
Toetsend onderzoek: er worden twee hypotheses gesteld en onderzocht.
1. Nulhypothese: er is niks veranderd.
2. Alternatieve hypothese: er is wel iets veranderd.
Exploratief onderzoek: er wordt een onderzoeksvraag gesteld die opener en verkennender is.
Primair onderzoek: wordt gedaan op basis van gegevens die de onderzoeker zelf heeft verzameld.
Secundair onderzoek: wordt gedaan op basis van gegevens die eerder al door anderen zijn verzameld.
De kwalitatieve onderzoekscyclus:
1. De onderzoeksvraag: stuurt de opzet van het onderzoek. Het onderzoek moet zo opgezet worden dat
de onderzoeksvraag beantwoord kan worden.
2. Literatuurstudie: de literatuur wordt uitvoeriger verkend, er wordt gekeken naar hoe onderzoekers
hun onderzoek hebben opgezet en tegen welke moeilijkheden ze aanliepen.
3. Voorbereiding: er moet toestemming verkregen worden vanuit privacywetgeving, maar er moet ook
toegang gevonden worden tot de personen die betrokken zijn.
4. Keuze van onderzoeksopzet: alles wat met het ontwerp van het onderzoek te maken heeft wordt
uitgekozen.
Nomothetisch onderzoeksontwerp: gericht op het onderscheiden van factoren, die het gedrag van
een grote groep kunnen verklaren.
Idiografisch onderzoeksontwerp: gaat om het verklaren van een serie gebeurtenissen bij één
specifieke persoon. Niet gericht op het brede.
5. Keuze van analyse-eenheden: er worden keuzes gemaakt in wat voor respondenten er worden
gekozen.
6. Keuze van dataverzamelingsmethode: elke respondent vraagt weer om een ander meetinstrument.
7. Keuze van analysemethode: er moet bepaald worden welke techniek het best is om de gegeven
metingen mee te verwerken.
8. Toestemming, privacy en ethiek: informed consent: respondenten moeten weten waar zij
toestemming voor geven en moeten informatie krijgen over de volgende zaken:
Het doel en de werkwijze van het onderzoek.
Informatie over eventuele schadelijke effecten voor de respondenten.
Wie de onderzoekers zijn.
Een adres of telefoonnummer waar informatie over de studie kan worden verkregen.
De medewerking moet te allen tijde kunnen worden stopgezet.
Een tussentijdse samenvatting van resultaten.
Actieve consent: de respondent wordt gevraagd om zijn toestemming.
Passieve consent: iemand krijgt een brief thuis met alle informatie over het onderzoek en moet het
aangeven als deze niet mee wil doen.
9. Privacywetgeving en gedragscodes: moet de onderzoeker aan voldoen.
10. Voor-, hoofd- en naonderzoek: het onderzoek wordt op onderdelen uitgetest, dit wordt een pilot
study genoemd. Als deze goed is verlopen kan de hoofdstudie beginnen. Als er nog problemen blijven
wordt er een na-onderzoek uitgevoerd, waarin betrokkenen anoniem worden gevraagd naar wat ze
van bepaalde problemen en oplossingen hiervoor vinden. Dit wordt de delphi-methode genoemd.
11. Triangulatie: het inzetten van meerdere verschillende methoden van onderzoek.
12. Onderzoeksopzet en budgettering: het onderzoeksplan wordt geschreven en er wordt rekening
gehouden met het beschikbare budget.
Narratieve methode: uit verschillende persoonlijke verhalen wordt een groter verhaal gemaakt.
Interpretatief paradigma: hoort bij kwalitatief onderzoek. Het gaat om het verstehen, er moet vanuit het
perspectief van de actor begrepen worden wat er wordt bedoeld en welke betekenis de actor zelf aan zijn
handelen geeft. Dit wordt het emic-perspectief genoemd.
Het formuleren van een probleemstelling:
1. Formuleren van een onderzoeksdoel, geeft in vage termen aan wat de relevantie van het onderzoek is.
Redenen hiervoor:
Intellectuele redenen: redenen die vanuit de wetenschap zelf voortkomen om voor een bepaald
onderwerp te kiezen.
Praktische redenen: geven aan dat de onderzoeker echt iets wil bereiken met zijn onderzoek.
Persoonlijke redenen: er is een intrinsieke motivatie vanuit een onderzoeker om iets te
onderzoeken.
, 2.Het bijhouden van een onderzoekslogboek. Hier staat in wat de redenen van het onderzoek zijn, maar
ook waarover er wordt geschreven.
3. Het formuleren van de onderzoeksvraag.
4. Literatuuronderzoek voor het creëren van een theoretisch kader voor de probleemstelling.
5. Afkaderen van de onderzoeksvraag, met eventueel deelvragen.
Mixed methods: een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve methoden. De krachten van beide
methoden vullen elkaar aan.
Voordelen:
1. Grotere zekerheid van resultaten.
2. Grotere hoeveelheid van resultaten.
3. Meer onderzoeksvragen en meer specificiteit.
4. Het zorgt ervoor dat door een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek kwalitatieve
resultaten op een kwantitatieve manier verwerkt kunnen worden.
5. Het zorgt ervoor dat door een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek kwantitatieve
resultaten diepgaander uitgelegd kunnen worden.
Nadelen:
1. Er is niet bekend hoeveel instellingen trainingen aanbieden in mixed methods.
2. Er is heel veel ruimte nodig om grote onderzoeken met mixed methods te kunnen publiceren.
Verschillende soorten:
1. Parallel ontwerp: de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens worden apart van elkaar verzameld
en voor het trekken van conclusies bij elkaar gebracht.
2. Opeenvolgend kwantitatief ontwerp: de kwantitatieve gegevens worden eerst verzameld, welke
vervolgens worden gebruikt om de kwalitatieve gegevens beter uit te kunnen leggen.
3. Opeenvolgend kwalitatief ontwerp: de kwalitatieve gegevens worden eerst verzameld, welke
vervolgens worden gebruikt om uit te leggen hoe de kwantitatieve gegevens zijn verzameld.
Leerdoel 2: Hoe formuleer je onderzoeksvragen? Of: welke soorten onderzoeksvragen zijn er?
Grounded aanpak: er worden heel veel gegevens verzameld, van waaruit onderzoeksvragen gedestilleerd
worden.
Het formuleren van de onderzoeksvraag:
1. De eerste aanzet: een onderzoeksvraag moet helder, begrijpelijk en ondubbelzinnig zijn. De eerste
versie wordt nog nagekeken op onderzoekbaarheid en haalbaarheid.
Onderzoekbaarheid: de mate waarin een onderzoeksvraag wel degelijk kan en mag leiden tot een
onderzoek.
De onderzoeksvraag moet te beantwoorden zijn aan de hand van sociaalwetenschappelijke
onderzoeksmethoden.
De respondenten mogen geen schade ondervinden door de onderzoeksvraag.
Haalbaarheid: het onderzoek moet uitvoerbaar zijn. Drie criteria:
1. Tijd: de tijd moet goed ingeschat worden en overeenkomen met de realiteit. Er moet een
tijdpad gemaakt worden, waarin de tijd ingeschat wordt.
2. Geld: er moet een begroting gemaakt worden van hoeveel het onderzoek gaat kosten. Als het
een te grote investering is in verhouding tot wat het oplevert is een andere onderzoeksvraag
raadzaam.
3. Bereikbaarheid en bereidheid van onderzoeksobjecten: de onderzoeksobjecten moeten wel
bereikbaar zijn, maar ook bereid zijn tot participatie.
2. Literatuuronderzoek: er moet een theoretisch kader geschetst worden voor het formuleren van de
probleemstelling. Sensitizing concepts: algemene concepten die nog niet of heel weinig uitgewerkt
zijn. Deze kunnen helpen.
3. Kaderen en uitwerken van de onderzoeksvraag, met eventueel deelvragen.
Leerdoel 3: Wat is operationaliseren? En wat is de rol van validiteit en betrouwbaarheid daarbij?
Operationalisatie: het omzetten van abstracte concepten in duidelijk meetbare concepten. Door een
onderzoek te operationaliseren zou een andere onderzoeker het onderzoek ook uit kunnen voeren, zonder
verdere instructies. Er moet vastgelegd worden:
Welke handelingen verricht moeten worden.
Welke vragen gesteld moeten worden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evaverkoren0. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R107,50. You're not tied to anything after your purchase.