Klinische psychologie 1: Persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie
Institution
Open Universiteit (OU)
Book
Klinische psychologie
Klinische Psychologie 1 deel 1: samenvatting van het boek ‘Klinische Psychologie’ van Henk Van der Molen en Ellin Simon, hoofdstukken 1-13 + Masterclass
Uitgebreide samenvatting Klinische Psychologie 1; persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie, deel 3
Volledige samenvatting Saxion Psychopathologie Deel 2 - Leerjaar 2/Kwartiel 4
Samenvatting Klinische psychologie
All for this textbook (24)
Written for
Open Universiteit (OU)
Psychologie
Klinische psychologie 1: Persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie
All documents for this subject (56)
3
reviews
By: mcaterin • 6 months ago
By: mervekumas38 • 9 months ago
By: confetti24 • 6 months ago
Seller
Follow
Azara
Reviews received
Content preview
Klinische Psychologie
Persoonlijkheidstheorieën en
psychopathologie - Deel
‘Klinische Psychologie’ - van der Molen, Simon & Lankvel
Deel 1: Klinische theorieën en theoretische referentiekader
1. Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedra
2. Neurobiologische benaderingen van psychopathologi
3. Leertheoretische benaderingen van psychopathologi
4. Cognitieve benaderingen van psychopathologi
5. Psychoanalytische benaderingen van psychopathologi
6. Humanistische benaderingen van psychopathologi
7. Syteembenaderingen van psychopathologi
8. Het nut van theori
Deel 2: Classi catie en diagnostie
9. Classi cati
10. Klinisch psychologische diagnostie
Masterclas
fi s
e
fi e
k
k
e
e
g
e
e
e
e
1
s
1
d
, 1. Klinische theorieën en theoretische referentiekader
Het terrein van de klinische psychologi
In de psychologie zijn er 3 toepassingsgerichte disciplines
• Klinische en gezondheidspsychologi
• Arbeids- en organisatiepsychologi
• Onderwijspsychologi
Klinische psychologie
De kern van de klinische psychologie wordt gevormd door psychische stoornissen. In de
Angelsaksische literatuur spreekt men ook van ‘abnormal psychology’. De klinische psychologie
houdt zich bezig met gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm. Het gaat daarbij om
afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of voor diens omgeving.
Afwijkingen kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van menselijk functioneren. In
de individuele persoon er kan sprake zijn van afwijkend gedrag, gedachten of belevingen. Iemand
kan ook afwijken van de norm in relaties met andere mensen. Deze afwijkingen van ‘normaliteit’
in sociale relaties kunnen binnen het individu dan ook weer invloed hebben op gedrag, gedachten
en belevingen
Abnormale gedragingen, gedachten en gevoelens kunnen enkel verklaard worden tegen de
achtergrond van normale processen. Hier ligt het belang van de basisdisciplines van de
psychologie: kennis van de normale psychologische functies, normale ontwikkeling, sociale- en
persoonlijkheidspychologie zijn nodig om afwijkingen van de norm te kunnen vaststellen
Aspecten van normaal gedra
Seligman, Walker & Rosenhan (2001) onderscheiden 7 factoren die bepalen of gedrag als abnormaal
of pathologisch wordt beschouwd
• Persoonlijk leiden: vaak lijdt men onder problemen, maar dit hoeft niet het geval te zijn.
Persoonlijk lijden alleen is niet voldoende om van pathologie te kunnen spreken
• (Dis)functionaliteit van het gedrag: de mate waarin het gedrag invloed heeft op iemands
dagelijks functioneren en welbevinden, bepaalt de beoordeling van (ab)normaliteit
• Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: als er geen logica in het gedrag te vinden is, wordt de
ander vaak als abnormaal gezien
• Onvoorspelbaarheid en controleverlies: wordt als abnormaal gezien: 1/ als gedragsregels niet
werken en gedrag ongeremd wordt, 2/ als men de oorzaak van het aanschouwde gedrag niet
kent en op dat moment niet kan achterhalen
• Opvallend en onconventioneel gedrag: of gedrag opvalt is sterk afhankelijk van hoe vaak het
voorkomt. Alleen als mensen opvallend of non-conformistisch gedrag ook sociaal onwenselijk
achten, zijn zij geneigd dit pathologisch te vinden
• Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt: ‘Observer discomfort’ leidt tot
het abnormaal beoordelen van dat gedrag. Het gaat om impliciete regels waarvan men zich
pas bewust wordt wanneer ze overtreden worden
• Het overtreden van morele normen: tegen een moreel kompas worden ‘slechte’ gedragingen
vaak als ‘abnormaal’ beoordeeld.
.
e
.
:
e
e
g
.
.
e
:
.
.
s
.
, Psychische stoornis (de nitie APA)
Een Psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door klinisch signi cante symptomen op
het gebied van cognitieve functies, emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting
is van een dysfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten
grondslag liggen aan het psychisch functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk
gepaard met signi cante lijdensdruk of beperkingen in functioneren op sociaal of beroepsmatig
gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie op een veelvoorkomende stressor of
verlies, bvb het overlijden van een dierbare, die te verwachten valt en cultureel geaccepteerd
wordt, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag (bvb politiek, seksueel of religieus) en
con icten die zich vooral afspelen tussen een individu en de maatschappij zijn geen psychische
stoornissen, tenzij de deviantie of con ict het gevolg zijn van disfunctioneren van het individu.
Nadruk ligt hierbij op de nadelige gevolgen die een gedrags- of psychologisch syndroom (een
groep van samenhangende factoren) voor de betrokkene kunnen hebben
Normaal en abnormaal: waar ligt de grens
Het statistisch mode
Binnen dit model heeft ‘abnormaal’ uitsluitend een statistische betekenis. Als het gaat om
eigenschappen die ongeveer normaal verdeeld zijn over de bevolking, biedt het statistisch model
aanknopingspunten om de vraag naar (ab)normaliteit te beantwoorden.
Problemen van het statistisch model
• Er wordt geen strakke grens getrokken tussen normaal en abnormaal, maar de verschillende
scores krijgen een betekenis in termen van zeer laag tot zeer hoog
• Het speci ceert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen.
Sommige stoornissen zijn ook niet normaal verdeeld (bvb genderidentiteitsstoornis komt voor
bij minder dan 1/30.000). De ene stoornis komt minder vaak voor dan een andere en is dus in
statistisch opzicht ook ‘abnormaler’
• Er is geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan met individueel lijden
en afwijkingen waarvoor dat niet geldt
fl fi fi fi l
.
:
fl.
?
.
.
fi
, Het medisch of ziekte mode
Somatogene oorzaken Psychogene oorzaken
Een lichamelijke stoornis ligt ten grondslag van Wanneer een psychologisch mechanisme ten
de psychische stoornis. (Bvb neurosy lis) grondslag ligt van een psychologische stoornis.
Veel klinisch psychologen en psychiaters menen dat de oorzaken van psychische stoornissen
moeten gezocht worden in bovenstaande mechanismen. Volgens aanhangers van het medisch
model zijn psychische stoornissen vergelijkbaar met somatische ziekten en dus best te verhelpen
door de onderliggende mechanismen te behandelen
Kritiek op het medisch model
• Voor niet alle psychische stoornissen werd heden een eenduidig onderliggend mechanisme
aangetoond, zodat het twijfelachtig is of er dan wel sprake kan zijn van ‘ziekte’ en of de term
‘genezing’ wel geschikt is. Voor het bepalen van de aanwezigheid van psychische stoornissen
worden veelal psychosociale en ethische normen gebruikt, terwijl voor de behandeling
medische termen worden gehanteerd. Het is daarom nuttig onderscheid te maken tussen
geestelijke gezondheid en geestesziekte ahv aantoonbare neurologische, fysiologische en
biochemische afwijkingen
• De termen ‘ziekte’ en ‘therapie’ werken stigmatisering in de hand. Zie ‘labelling-theorie’:
eenmaal geestesziek verklaard is het moeilijk om weer van dat label af te geraken
Het leer- of onderwijsmode
Authier en collega’s (1975) formuleerden een alternatief voor het medisch model, maar vervingen de
twee partijen ‘therapeut’ en ‘patiënt’ door ‘leraar’ en ‘leerling’. Er wordt dan niet gesproken over
ziekte of abnormaliteit, maar over een persoonlijk probleem, en ‘therapie’ heet dan het ‘uitvoeren
van een onderwijsprogramma’. De uitkomst van de diagnostiek wordt niet zozeer in termen van
stoornissen geformuleerd maar wel in termen van vaardigheidstekorten, het bepalen van een
leerdoel
Voordelen van het leer-of onderwijsmodel
• In alle fasen van het model worden nadelige connotaties van het medisch model vermeden
• Meer gewicht aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen met een persoonlijk probleem
Er kan gesproken worden van geestesziekte als aan psychische problemen organische afwijkingen
ten grondslag liggen, ook de term therapie is dan op zijn plaats. Als criterium tussen ziekte en
gezondheid worden in dit model verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid gehanteerd. Zolang
iemand nog zelf verantwoordelijkheid kan dragen en aanspreekbaar is voor de eigen daden, wordt
die persoon niet als ‘ziek’ beschouwd (= demarcatie- of afgrenzingscriterium)
Con ict met DSM5 waarin niet alle opgenomen stoornissen een organische oorsprong hebben,
terwijl wel moet worden getwijfeld of er nog sprake is van eigen verantwoordelijkheid van het
individu waarop de diagnose van toepassing is. Volgens het leer- of onderwijsmodel is er dan wel
sprake van ‘ziekte’ en mag de term ‘therapie’ gebruikt worden.
fl .
.
:
l
l
fi :
.
.
.
.
.
, 2. Neurobiologische benaderingen van psychopathologi
Reductionisme is een basiskenmerk van de wetenschap: het zoeken naar één of een beperkt aantal
onderliggende mechanismen om een gedrag te verklaren. Een verklarend mechanisme kan in een
in een maatschappelijke omstandigheid of een psychologisch leerprincipe, maar net zo goed in een
biologisch proces gevonden worden
Biologisch onderzoek legt tegenwoordig meer de nadruk op de relatie en interactie tussen
biologische en psychologische processen. De hersenen zijn in hoge mate betrokken bij de
ontwikkeling van psychopathologisch gedrag. Enkele voorbeelden
• Afasie van Broca: door schade aan de linker frontaalkwab hebben patiënten moeilijkheden in
de uitspraak van taal
• Dementia paralytica: neurosy lis zorgt bij patiënten aanvankelijk voor bizarre gedragingen
en waanachtige ideeën, en later diverse cognitieve disfuncties waaronder geheugenverlies en
verlammingen.
Externaliserende stoornissen Internaliserende stoornissen
Externaliserende stoornissen manifesteren zich Internaliserende stoornissen manifesteren zich
in agressief, anti-sociaal en impulsief gedrag en in emotionele instabiliteit en verstoord affect,
hangen samen met een onderactiviteit van het waaronder angst en stemmingsstoornissen, en
autonome zenuwstelsel (hartslag, schrikre ex, teruggetrokken en geremd gedrag. Ze hangen
huidgeleiding). Er is sprake van ondercontrole, samen met een overactiviteit van het autonome
het gedrag is vooral storend voor de omgeving. zenuwstelsel.
Psychopathologie: een genetisch perspectie
Studies die gebruikt worden bij genetisch onderzoek
• Familiestudies: gaan uit van het idee dat als de vatbaarheid voor een bepaalde stoornis
erfelijk is, die in bepaalde families vaker zal voorkomen. Families delen naast genetische
echter vaak ook omgevingsfactoren. Concordantie: de mate waarin een eigenschap bij twee
familieleden voorkomt, uitgedrukt in een coëf ciënt die varieert van 0 tot 1
• Tweelingenstudies: onderzoeken zowel één- als twee-eiige tweelingen. Indien de concordantie
bij eeneiige tweelingen groter is dan bij twee-eiige suggereert dit een genetische invloed
• Adoptiestudies: bewijs voor genetische bijdrage wordt geleverd wanneer een stoornis vaker
voorkomt bij geadopteerde kinderen waarbij de stoornis ook voorkomt in de de biologische
familie, dan geadopteerde kinderen zonder geschiedenis van stoornis in hun biologische
familie
De relatie tussen genotype en fenotyp
Genotype Fenotype
Het genotype is de totale genetische opmaak Het fenotype zijn de observeerbare fysieke en
van een individu. Het bestaat uit de speci eke gedragsmatige kenmerken van een individu
genen die geërfd zijn. Alleen bij identieke die het resultaat zijn van de interactie tussen
tweelingen is het genotype exact hetzelfde. genen en omgeving.
.
.
fi .
fifl fi e
:
f
:
.
.
e
, Genotype-omgeving correlatie: fenomeen waarbij het genotype van invloed is op de ervaringen die
een persoon met zijn omgeving heeft
Genotype-omgeving interactie: mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate
gevoelig voor hun omgeving
Momenteel domineert de opvatting dat psychopathologie het gevolg is van een interactie tussen
een predispositie (genetische overgevoeligheid) en een stress-verhogende omgeving. De omgeving
heeft op dezelfde wijze een effect op internaliserende problematiek
Wanneer vatbare personen in een negatieve Vatbare personen worden zowel in positieve
omgeving opgroeien, hebben zij meer kans op als negatieve omgevingen meer beïnvloed.
een negatieve uitkomst.
Voorbeeld: temperament heeft zowel een genetische als een omgevingsvariabele en kan een
risicofactor zijn voor de ontwikkeling van een psychopathologie. Een moeilijk temperament heeft
invloed op de ouder-kind relatie en werkt een bepaalde opvoedingsstijl in de hand, waardoor de
kans op een ongunstige ontwikkeling van het gedrag groter wordt
De hersene
De hersenen bestaan uit 10-12 miljard neuronen die bestaan uit
• Soma of cellichaam: bevat de kern (nucleus) en de organelle
• Nucleus of kern: bevat de genetische cod
• Dendrieten: ontvangen informatie, elk neuron heeft verschillende dendriete
• Axon: verstuurt informatie, elk neuron heeft slechts 1 axon (kan vertakt zijn
• Synaps: een kleine ruimte tussen neuronen waarin neurotransmitters worden vrijgelaten die
signalen doorsturen naar de andere neuronen. Het neuron dat een signaal verstuurt, is het
presynaptisch neuron, het neuron dat het signaal ontvangt is het postsynaptisch neuron
In het presynaptisch neuron worden neurotransmitters gesynthetiseerd die bij elektrische activatie
van het neuron via blaasjes getransporteerd worden naar de synaptische spleet. Daar barsten de
blaasjes open waardoor de neurotransmitters in de synaptische spleet terecht komen. Er is een
speci eke receptor voor elke speci eke neurotransmitter en door zich aan receptoren te hechten
van het postsynaptisch neuron prikkelen ze de vervolgzenuw.
fi n
.
fi .
e
n
:
.
.
n
)
.
, Factoren die synaptische overdracht beïnvloeden
• De hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet: bij tekort zal het postsynaptisch
neuron niet genoeg stimulatie ontvangen om te vuren en overgestimuleerd geraken bij een
overschot. De enzymen die neurotransmitters afbreken worden door het presynaptisch
neuron vrijgemaakt. 3 processen beïnvloeden de hoeveelheid neurotransmitters in de synaps
• Productie: het presynaptisch neuron kan veel of weinig neurotransmitters produceren
• Katabolisme: er is chemische afbraak door stoffen aanwezig in de synaptische spleet en
hierdoor kunnen te veel of te weinig neurotransmitters afgebroken worden
• Heropname: neurotransmitters kunnen geïnactiveerd worden door hun heropname in
het presynaptisch neuron voordat de postsynaps geactiveerd kan worden
• Blocking agents: neurotransmitters zijn als een sleutel die op het slot van de receptor past,
maar er zijn ook andere chemische stoffen die qua structuur op een neurotransmitter lijken en
op de receptor passen, maar het neuron niet prikkelen waardoor het niet zal vuren. Bepaalde
medicatie om psychische stoornissen te behandelen maakt gebruik van deze blocking agents
• Remmend neuron: kan zowel het presynaptisch als het postsynaptisch neuron afremmen
• Neuronengevoeligheid: sommige neuronen hebben een grotere kans om te vuren als ze
geprikkeld worden
• Aantal receptoren op het postsynaptisch neuron
Het limbisch systeem speelt een rol bij emotie, genot, motivatie en het emotioneel geheugen. Het
bestaat uit
• Amygdala: zorgt dat een persoon alert reageert op informatie betrokken bij de verwerking
van emoties, de opslag van emotionele herinneringen en de bekrachtiging van gedrag. Het is
posterieur gelegen in de mediaal temporaalkwab. Bij depressieve mensen is de amygdala
vaak overactief
• Hippocampu
• Hypothalamu
Het limbisch systeem wordt ook in verband gebracht met angst, waarbij het als een soort van
bemiddelaar tussen de cortex en hersenstam fungeert. Bij paniekpatiënten kunnen de hersenstam
en het limbisch systeem snel in een toestand van overactivatie geraken wat kan leiden tot een
plotse, aanvalsgewijze toename van arousal en subjectieve angstgevoelens. Onderactiviteit van het
limbisch systeem kan dan weer leiden tot een lagere gevoeligheid voor angst, wat samenhangt mer
een gebrek aan angstconditionering waardoor ongewenst gedrag minder snel door straf kan
afgeleerd worden. Ongevoeligheid voor straf wordt in verband gebracht met lage niveau’s van het
stresshormoon cortisol
Cortisol wordt gereguleerd door de HPA-as, een essentieel onderdeel van het limbisch systeem dat
betrokken is bij inductie en regulatie van stress. Ontregeling van de HPA-as kan een persoon
vatbaarder maken voor zowel internaliserende als externaliserende problemen. Bvb bij depressie
wordt vaak een verhoogd niveau van cortisol gevonden, wat mogelijk in verband staat met atro e
(afsterving of verschrompeling) van de hippocampus, dit is een neurotoxisch effect (vernietigt de
cellichamen van zenuwcellen)
:
s
s
.
.
m
.
.
.
:
.
.
.
.
f
.
:
fi
, Prefrontale corte
De neocortex is betrokken bij waarneming, motoriek en spraak. In het voorste gedeelte ervan ligt
de prefrontale cortex met een cruciale functie in regulering van emoties, gedrag, abstractie,
verbaal geheugen, aandacht en psychomotorische snelheid. De prefrontale cortex is vooral
betrokken bij doelgericht gedrag, het initiëren en inhiberen van handelingen, het evalueren en
corrigeren van uitkomsten.
De ventrolaterale cortex blijkt (voornamelijk links) betrokken bij emotieregulatie, met name de
herwaardering van emotie-opwekkende situaties. Deze emotionele respons wordt gestuurd door
de prefrontale cortex, maar geïnitieerd in het limbisch systeem, mat name in de amygdala. Leasies
kunnen al deze functies ondermijnen, beschadigingen in deze regio kunnen zowel divers als bizar
gedrag uitlokken. Het komt regelmatig voor dat iemand met bvb een prefrontale tumor voor een
psychiatrisch patiënt wordt gehouden
Leasies in de prefrontale cortex kunnen zo bvb leiden tot
• Pseudodepressief syndroom: initiatiefverlies, affectieve vervlakking en sociaal teruggetrokken
• Pseudopsychopatisch syndroom: het initiatief blijft aanwezig, maar het vermogen tot zelf
evaluatie en correctie is aangetast
Neuroimagin
Sinds de jaren ’70 ontwikkelde neuroimaging zich sterk, van computed tomography (CT scan) ,
positron emission tomography (PET) en single photon emission (SPECT) naar
• Structural imaging: MRI magnetic resonance imaging, het opwekken van magnetische
resonanties voor info over verschillen in waterstofdichtheid, maar ook weefseltypen (bvb
witte en grijze stof, hersenvloeistof)
• Functional imaging: fMRI kan veranderingen in de regionale cerebrale doorbloeding
vaststellen met BOLD techniek: blood oxygen level dependent, die in het bloed verschillen in
zuurstofgehalte meet
Emotieregulati
Emotieregulatie is het hanteren, ervaren en uiten van een door een probleemsituatie opgeroepen
emotie. Problemen met emotieregulatie kunnen zowel externaliserend als internaliserend zijn. Het
onder controle houden van emotionele reacties onder verschillende omstandigheden is mogelijk
door verschillende emotieregulatie strategieën
• Selectie van de situatie, bvb wegblijven van situaties waarvan men weet dat ze een bepaalde
ongewenste emotionele reactie oproepen
• Modi catie van de situatie: de situatie veranderen, bvb naar een andere ruimte gaan
• Verandering in aandacht tov de stimulus waardoor de emotionele reactie verandert, bvb door
selectieve aandacht
• Verandering van de herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal): emotionele
toestand wijzigen ahv de manier van denken daarover
• Emotionele gedragsuiting onderdrukken door de expressies van emoties te onderdrukken.
fi .
g
x
.
e
.
.
.
.
:
.
:
:
.
.
,Comorbiditeit van externaliserende en internaliserende stoornisse
Comorbiditeit: het gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie. Dit kan
inzicht verschaffen over de etiologie van de algehele psychopathologie. Bovendien treedt het niet
enkel op binnen een individu, maar kan het ook binnen een familie voorkomen
Naast genetische aanleg zijn er ook een aantal biologische factoren die onderliggend zijn aan
externaliserende en internaliserende problematieken, zoals het autonome zenuwstelsel, de HPA-as,
verschillende hersencircuits en bepaalde neurotransmitters zoals cortisol, dopamine en serotine.
Early starters: stoornissen met een vroeg begin, voor de leeftijd van 10 jaar, vaak zijn deze ‘life
course persistent’ en hebben ze een slechtere prognose dan latere beginners
Late onset: stoornissen met een start na de leeftijd van 10 jaar, ook wel ‘adolescent-limited’.
.
.
n
, 3. Leertheoretische benaderingen van psychopathologi
Thorndike en Pavlo
Edward Lee Thorndike (°1911
Thorndike deed onderzoek met katten die hij in een kist opsloot en daaruit konden ontsnappen
door aan een touw te trekken. Naarmate hij het experiment vaker uitvoerde, bleek de tijd die het
dier nodig had om te ontsnappen systematisch af te nemen, tot uiteindelijk enkel nog het correcte
gedrag over bleef (aan het touw trekken). Men spreekt van acquisitie: de kat had nieuwe gedrag
verworven
Wet van het effect
Op basis van zijn experimenten formuleerde Thorndike de wet van het effect: gedrag dat tot een
aangename uitkomst leidt, zal in frequentie toenemen en gedrag dat tot een onaangename
uitkomst leidt, zal in frequentie afnemen.
De procedure van Thorndike wordt instrumentele conditionering genoemd: voedsel krijgen is
afhankelijk van het gedrag van het dier, alleen als de kat aan het touw trok, kreeg ze eten
Nadat BF Skinner (°1938) de procedure van Thorndike verder uitgewerkt had, werd deze gekend
als operante conditionering. Hij gebruikte een aangepaste versie van de kist, de Skinner-box
Ivan Pavlov (°1927
Pavlov deed onderzoek naar spijsvertering bij honden en merkte dat ze speeksel gingen afscheiden
bij allerlei andere stimuli die met het toedienen van voedsel gepaard gingen. Deze ontdekking
vormde de basis van de leerstudies van Pavlov. Voorafgaand het krijgen van voedsel kregen de
honden een neutrale stimulus, bvb een zoemer. Na enkele herhalingen scheidt het proefdier al
speeksel uit na het horen van de zoemer: de acquisitie is voltooid
De procedure van Pavlov wordt klassieke conditionering genoemd: de toediening van voedsel was
onafhankelijk van wat het proefdier deed, het volgde gewoon op het aanbieden van de zoemer
Lere
Leren
De Houwer, Barnes-Holmes en Moors (2013) de niëren leren als gedragsveranderingen van een
organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving.
Regelmatigheden in de omgeving: alles wat meer inhoudt dan de aanwezigheid van slechts één
stimulus op een uniek moment in de tijd. Het gedrag van een organisme kan ook deel uitmaken
van de omgeving en dus deel zijn van de regelmatigheden die een gedragsverandering uitlokken
n
.
)
v
)
fi .
.
e
.
.
.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Azara. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R158,41. You're not tied to anything after your purchase.