100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Probleem 3 BPR R59,29   Add to cart

Other

Probleem 3 BPR

 6 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Omvat het probleem 3 van het vak BPR aan de EUR in Bachelor Jaar 2.

Preview 2 out of 15  pages

  • November 2, 2023
  • 15
  • 2020/2021
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
PROBLEEM 3
- H7, H2.9
- A.I.M van Mierlo & J.H. van Dam-Lely, Procederen bij dagvaarding in eerste aanleg, 2011 (tweede druk), Deventer: Kluwer,
ISBN 9789013058451, 12.112.3 (bewijs), op Canvas, digital sources
- J.L.M. Luiten, ‘De regierol van de rechter: de rechter is geschillenbeslechter’, TvPP 2018 afl. 1, blz. 1-2 (zie Canvas, digital
sources)
- R.J.C. Flach. Burgerlijk procesrecht: beslag- en bewijsrecht
- Arrest: Van Donkersgoed/Jansen
- Arrest: Ongeval St. Oedenrode
- Arrest: Dimopoulus/Van Mierlo
- Arrest: Eigen Haard
- Arrest: Heesakker/Voets → niet volledig


Wanneer/wie/op welke wijze moet je bewijzen ?
Inleiding (boek)
- De feiten die de rechter voor de beslissing van civiele geschillen mag gebruiken, vallen uiteen in
feiten die van partijen afkomstig zijn en feiten waarvan de rechter zelf op de hoogte is of moet zijn.
- De door de partijen vastgestelde feiten mag de rechter pas gebruiken als zij kunnen worden
aangemerkt als vaststaand: volgens art. 149 lid 1 Rv kan dit gebeuren doordat zij door de
wederpartij zijn erkend, niet zijn betwist of onvoldoende zijn betwist dan wel doordat zij zijn bewezen.
- De rechter kan ook sommige feiten zelf aandragen en voor zijn beslissing gebruiken = processuele
feiten art. 149 lid 1 aanhef Rv & feiten en omstandigheden van algemene bekendheid en algemene
ervaringsregels art. 149 lid 2
- Bewijsrecht gaat over vragen als: welke feiten mag de rechter voor zijn beslissing gebruiken, welke
gestelde maar betwiste feiten komen voor bewijslevering in aanmerking, welke partij dient die feiten
volgens de regel van bewijslastverdeling (art. 150 Rv) te bewijzen, hoe worden ze bewezen en
wanneer is het bewijs geleverd.


Inleiding (artikel)
In een procedure spelen feiten vaak een centrale rol. De eiser en gedaagde verschillen in de regel van
mening over wat precies tussen hen is voorgevallen. Als dit meningsverschil tot een procedure leidt, worden
de betwiste feiten onderzocht. In het ‘prepocessuele’ stadium is de vraag naar de bewijspositie van groot
belang. Het is dus van groot belang dat beide partijen een beeld vormen van haar bewijspositie. Een
onmogelijke bewijspositie kan aanleiding zijn te beslissen het hoofd in de schoot te leggen.
Om de beperking tot één schriftelijke ronde haalbaar te maken (dagvaarding en conclusie van antwoord),
zijn er in art. 111 lid 3 Rv extra zware eisen gesteld aan de formulering van de grondslag van de vordering in
de dagvaarding en in art. 128 lid 5 Rv aan de motivering van het verweer in de conclusie van antwoord. Bij
de dagvaarding wordt het werkelijke geschil zichtbaar. De bewijsaandraagplicht dwingt partijen hun
bewijspositie onder ogen te zien.


De wet voorziet in de mogelijkheid om voor bepaalde vormen van bewijslevering waarvoor de medewerking
van de rechter nodig is, 'preprocessueel' de rechter in te schakelen. Zo bestaat de mogelijkheid tot het
vragen van verlof voor een voorlopig getuigenverhoor.


In het bewijsrecht spelen in grote lijnen drie vragen:
1. Welke feiten behoeven bewijs? (stelplicht van belang)
2. Wie moet de feiten bewijzen? (bewijslastverdeling)
3. Hoe kan het bewijs worden geleverd? (bewijsmiddvelen)
7 hoofdregels van bewijsrecht:
1. In het civiele geding ligt het initiatief tot bewijslevering bij partijen niet bij de rechter; partijen dragen
het bewijsmateriaal aan

, 2. De rechter moet getuigenbewijs opdragen als een partij een daartoe een ter zake dienend
bewijsaanbod heeft gedaan → art 166 Rv
3. Besluit de rechter tot bewijslevering dan vermeldt hij daarbij welke feiten bewezen moeten worden
en door welke procespartij
4. De rechter kan alleen bewijs opdragen omtrent voldoende betwiste feiten → art 149 lid 1, tweede zin
5. Na bewijslevering door een partij staat het de wederpartij vrij tegenbewijs te leveren → art 151 lid 2
Rv
6. De rechter waardeert het bewijs; in die beoordeling is de rechter in het algemeen vrij; in een beperkt
aantal gevallen is deze vrijheid aan banden gelegd → art 152 lid 2
7. Aan de bewijslast is het bewijsrisico verbonden: is aan de eiser opgedragen de door hem gestelde
feiten te bewijzen en slaagt hij daarin niet dan wordt zijn vordering afgewezen; ligt de bewijslast op
de gedaagde en slaagt deze er niet in de door hem gestelde feiten te bewijzen dan wordt de
vordering van de eiser toegewezen.


Het bewijsrecht van de dagvaardingsprocedure (art 149-207 Rv) vormt het uitgangspunt. Het is grotendeels
ook van toepassing op de verzoekschriftprocedure dankzij de schakelbepaling van art 284 Rv, tenzij de aard
van de procedure zich daartegen verzet’.


Welke feiten behoeven bewijs?
Algemeen
Art. 24 Rv bepaalt dat de rechter beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering of verweer
ten gronde hebben gelegd. Men zegt ook wel dat de partijen de omvang van de rechtsstrijd bepalen door de
feitelijke grondslag die zijn aan hun vordering of verweer geven en door de feiten die zij stellen. Stelplicht:
partijen zullen in het algemeen de feiten moeten stellen die voor de vordering/verweer van belang zijn. De
rechter is in beginsel afhankelijk van welke feiten partijen stellen en mag zijn oordeel alleen baseren op
feiten die in het geding zijner kennis zijn gekomen of die vaststaan.


Taak van de partijen (stelplicht)
Partijen zullen in het algemeen de feiten moeten stellen die voor de vordering of het verweer van belang zijn.
Eiser moet de feiten stellen waaruit het rechtsgevolg waarop hij zich beroept voortvloeit. Bij rechtsgevolg
moeten we denken aan het recht op nakoming (dat voortvloeit uit een overeenkomst) of bijvoorbeeld aan het
recht op schadevergoeding, dat voortvloeit uit een onrechtmatige daad.
Gedaagde moet daartegenover de feiten stellen die de grondslag vormen voor zijn verweer. Het verweer van
gedaagde kan gericht zijn op het betwisten van de door eiser gestelde feiten maar kan ook een beroep op
een rechtsgevolg inhouden teneinde de vordering van eiser 'af te weren' (denk bijvoorbeeld aan een beroep
op overmacht). Partijen moeten duidelijk aangeven welke feiten de grondslag vormen voor de vordering of
het verweer. In dit verband wordt ook wel gezegd dat partijen voldoende 'rechtsfeiten' moeten stellen. Art 24
Rv bepaalt dat de rechter onderzoekt en beslist op de grondslag die partijen aan hun vordering of verweer
ten gronde hebben gelegd. Dit betekent dat de rechter verboden is de feiten en de feitelijke grondslag aan te
vullen. Deze regel is te vinden in art. 25 Rv dat voor de rechter de verplichting bevat de rechtsgronden
ambtshalve aan te vullen. Daarmee is in grote lijnen de verhouding tussen rechter en partijen gegeven: de
partijen stellen de feiten, de rechter past het recht toe.


Welke feiten moeten worden gesteld, wordt bepaald door het materiële recht. De eiser die onvoldoende stelt
loopt het risico dat zijn vordering wordt afgewezen omdat de vordering 'onvoldoende is onderbouwd' dan wel
omdat eiser 'onvoldoende heeft gesteld'. Hetzelfde geldt voor gedaagde indien deze geen of onvoldoende
feiten aanvoert ter betwisting van de stellingen van zijn wederpartij. De rechter zal dan de vordering kunnen
toewijzen als 'onvoldoende weersproken'. Als onvoldoende feiten zijn gesteld, komt de rechter aan het
toelaten van bewijslevering niet toe. Hij kan immers alleen bewijs opdragen van gestelde feiten.
Soms is uit de wetsbepaling niet duidelijk op te maken of de rechter ambtshalve kan oordelen dat
onvoldoende is gesteld en welke partij een stelplicht heeft. Bijvoorbeeld de klachtplicht; mag de rechter
ambtshalve oordelen dat aan de klachtplicht niet is voldaan. De HR oordeelde van niet. Vervolgens was er
de vraag wie de stelplicht (en bewijslast) heeft ten aanzien van de vraag of aan de klacht is voldaan. De

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying this summary from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merle_1234. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy this summary for R59,29. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

80796 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy summaries for 14 years now

Start selling
R59,29  1x  sold
  • (0)
  Buy now