Ik heb een samenvatting gemaakt van alle belangrijke informatie die je in de kennisbasis toets Nederlands kunt krijgen. Alle belangrijke begrippen staan erin en zijn uitgewerkt met een voorbeeld.
Kennisbasis Nederlands:
Deeltaalvaardigheden: woordenschat, fonologische-, syntactische, morfologische en pragmatische.
Hoofdstuk 1: Luistervaardigheid:
Spreekdoelen:
- amuseren (mop vertellen)
- informeren (iemand vertellen hoe laat het is)
- instrueren (de weg wijzen)
- overtuigen (iemand vertellen dat hij een boek echt moet lezen).
Sociale taalfuncties: (communicatieve taalfunctie)
De spreker hanteert sociale taalfuncties die betrekking hebben op de interactie tussen mensen. De
startbekwame leerkracht besteedt in zijn onderwijs aandacht aan de volgende functies:
- zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen (Die had ik!);
- zelfsturing: eigen handelingen met woorden ordenen of plannen aankondigen (Dan ga ik eerst naar
de bakker en dan naar de supermarkt.);
- sturing van anderen: beïnvloeden van gedrag van anderen (Zullen we gaan zwemmen?);
- structurering van het gesprek (Mag ik even wat zeggen?).
Cognitieve taalfuncties: verwijzen naar de conceptualiserende functie van taal
- rapporteren: verslag doen van iets wat in werkelijkheid voorkomt (benoemen/etiketteren,
beschrijven, vergelijken: dit is een visje met een lange start, die andere is korter).
- redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord (chronologisch ordenen,
concluderen; middel-doelrelatie; oplossen probleem; oorzaak-gevolgrelatie leggen (als we.. dan..)
- projecteren: verplaatsen in de gedachten en de gevoelens van iemand anders (Esra heeft geen zin
om te spelen; ze is verdrietig want haar konijn is dood).
Modeling is een belangrijke leerkrachtvaardigheid bij strategisch taalonderwijs. Het houdt in dat de
startbekwame leerkracht denkprocessen hardop voordoet. Zo worden die veelal impliciete en
daardoor onzichtbare vaardigheden voor leerlingen verduidelijkt.
Bij scaffolding biedt de leerkracht talige ondersteuning die net boven het niveau van de leerling ligt
en die de leerling helpt bij het verwerven van taalvaardigheid (= steiger).
Met de volgende scaffoldingstrategieën stimuleert de leerkracht de mondelinge taalontwikkeling:
- Herformuleren van mondelinge leerlinguitingen;
- Verwijzen naar de benodigde denkstappen;
- Verwijzen naar woorden of formuleringen;
- Vragen om de mondelinge taal te verbeteren;
- Herhalen van correcte taaluitingen;
- Vragen om de denkstappen te verwoorden.
Vragen stellen:
ingedeeld naar doel:
- oplossingsgerichte vragen: (welke lessen wil jij dan hebben vandaag?)
- controlevragen (kun je nog eens uitleggen hoe dat werkt?)
- reproducerende vragen (wat is de hoofdstad van Spanje?)
,- diagnosticerende vragen (weet je nog wat hoofdsteden waren?)
- opiniërende of evaluatieve vragen (wat vind jij daarvan?)
Ingedeeld naar vorm:
open en gesloten vragen
Door coöperatieve werkvormen op de juiste manier in te zetten, kan de interactie tussen de
leerlingen worden bevorderd.
Mondelinge taalvaardigheid:
De taalkijkwijzer: worden de taaldoelen gekoppeld aan de praktijk; Bekijken of kind doelen heeft
bereikt (VVE)
De taallijn: diverse observatiesystemen om de taalontwikkeling van peuters/kleuters vast te stellen;
CITO-toetsen bijvoorbeeld.
Taalontwikkelingsfasen
In de moedertaalverwerving zijn de volgende fasen te onderscheiden:
Prelinguale of preverbale fase (0-1):
- huilen (eerste 6 weken);
- vocaliseren (6-20 weken);
- vocaal spel (4-6 maanden);
- brabbelfase (vanaf 7 maanden).
Linguale of talige fase:
- vroeglinguale periode(1-2,5 jaar): eenwoordzin, tweewoordzin, meerwoordzin;
- differentiatiefase(2,5-5 jaar): explosieve ontwikkeling waarin reeds verworven aspecten worden
uitgebouwd en verfijnd, en nieuwe aspecten aan bod komen;
- voltooiingsfase (5 jaar en ouder): het kind bezit de bouwstenen, voor mondelinge taalvaardigheid
komen er geen nieuwe aspecten meer bij. De puntjes worden op de i gezet
Tweedetaalverwerving:
Bij het verwerven van twee (of meer) talen kan sprake zijn van simultane ontwikkeling, waarbij twee
talen min of meer gelijktijdig worden verworven. Meestal wordt hiervoor de leeftijdgrens van drie
jaar gehanteerd. Start een kind met het verwerven van een tweede taal vóór de derde verjaardag,
dan spreken we van simultane verwerving. Het kind heeft dan als het ware twee ‘eerste talen’.
Successieve tweetaligheid komt het meest voor. Daarbij wordt de tweede taal verworven ná het
derde levensjaar.
interferentiefouten; Wanneer tweedetaal verwervers fouten maken waarin die kennis een rol speelt,
spreken we van (Turkse mensen die geen lidwoorden gebruiken; want zit in niet hun taal).
Functies van taal:
- communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een
taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren;
- conceptualiserende functie van taal: taal wordt gebruikt om de werkelijkheid te ordenen. Via de
taal die je gebruikt, verwijs je voortdurend naar betekenissen en concepten. Een taalgebruiker
benoemt de werkelijkheid om zich heen en beschrijft relaties. Hiermee krijgt hij grip op die
werkelijkheid; (cognitieve taalfuncties: rapporteren, redeneren, projecteren)
- expressieve functie van taal: taal wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties.
,Communicatieve competentie
- grammaticale competentie: de taalgebruiker beschikt over fonologische en syntactische
vaardigheden en over een adequate woordenschat;
- tekstuele competentie: de taalgebruiker is vaardig in het doorzien van de opbouw van teksten en
kan teksten structureren;
- strategische competentie: de taalgebruiker kan strategieën hanteren om communicatieve doelen
te bereiken (bijvoorbeeld overtuigen, aanzetten tot actie);
- functionele competentie: de taalgebruiker kan zijn taalgebruik aanpassen aan specifiek contexten
Mondelinge taalvaardigheid in interactief taalonderwijs
Vier soorten gesprekken als onderwijsmiddel:
- Interactie in de kleine kring (samen denken en praten): In de kleine kring vindt gemakkelijker
interactie plaats. Met name als leraren het aantal vragen beperken en kinderen uitdagen te reageren
door aarzelend hardop te denken. De hoofddoelen van interactie in de kleine kring zijn leerlingen
complexe taalfuncties (zoals vergelijken, redeneren, argumenteren, concluderen, projecteren) te
laten gebruiken en leerlingen actief aan een gesprek te laten deelnemen.
- Verhalen vertellen: Leerlingen spreken in het onderwijs zelden langer dan één of twee zinnen
achter elkaar. Een mogelijke manier om leerlingen langer aan het woord te laten, is hen verhalen te
laten vertellen. Dit kan bijdragen aan diverse aspecten van taalvaardigheid, zoals communicatieve
competentie, denkontwikkeling, literaire ontwikkeling, leesmotivatie en leesvaardigheid. Aan het
verhalen vertellen wordt uiteraard ook begrijpend luisteren gekoppeld.
- Gesprekken om te leren: Instructiegesprekken ontaarden vaak in te ingewikkelde of onduidelijke
leerkrachtmonologen, zonder dat de beoogde informatie wordt overgebracht. Het doel van
gesprekken om te leren is instructie, informatieverwerking en interactie zodanig vorm te geven, dat
beter wordt tegemoetgekomen aan de behoeften van individuele leerlingen. Daarbij is de actieve
deelname van de leerlingen aan het gesprek en het gezamenlijke denkproces essentieel.
- Interactie in de kleine kring (praten over gesprekken) Het gaat erom dat de leerkracht de
interactiepatronen die zich voordoen in een gesprek tussen hem en de leerlingen tot onderwerp van
gesprek maakt. In zo’n gesprek wordt dus niet alleen gewerkt aan mondelinge taalvaardigheid, maar
ook aan taalgebruiksbewustzijn.
, Hoofdstuk 2: Woordenschat
Het mentale lexicon maakt deel uit van het langetermijngeheugen. Alle woorden die we ons vanaf
onze babytijd leren, worden erin opgeslagen. Omschrijving: De systematische representatie van
woordkennis in het geheugen. Verschillende eigenschappen van woorden worden opgeslagen:
- semantische informatie over de betekenis van een woord
- akoestische informatie: hoe een woord klinkt
- fonologische informatie: hoe spreek je het uit
- morfologische informatie: hoe je het vervoegt en verbuigt
- syntactische informatie: hoe je het in een zin gebruikt.
- pragmatische informatie: in welke situaties gebruik je het woord
- orthografische informatie: hoe je het woord schrijft.
Receptieve woordenschat: Een leerling beschikt receptief over een woord als hij bijvoorbeeld bij het
horen of lezen van het woord cavia het juiste plaatje kan aanwijzen. Luisteren en lezen
- 4 jaar: 3300 woorden
- 12 jaar: 17.000 woorden
- Volwassenen: 50-70.000
Productieve woordenschat: Een leerling beschikt productief over een woord als hij bijvoorbeeld bij
het zien van een plaatje van een cavia, dit dier kan benoemen. Schrijven en spreken
- 4 jaar: 2000 woorden
- 8 jaar: 4000 woorden
- 10 jaar: 5000 woorden
- Volwassene: 30.000 – 40.000 woorden
Woordleerstrategieën: De startbekwame leerkracht leert de leerlingen hierbij gebruik te maken van
de context, van woordanalyse of illustraties.
Woordbetekenissen achterhalen:
- woord analyseren;
- gebruikmaken van de verbale en non-verbale context;
- gebruikmaken van een bron in de eerste of de tweede taal;
- letten op overeenkomsten tussen eerste en tweede taal
Woorden onthouden:
- woord herhalen en opschrijven;
- woord ophalen uit geheugen;
- woord produceren.
Woordenschatopbouw: Er bestaan verschillende soorten relaties tussen woorden.
- betekenisrelaties (zoals tussen venster – raam (synoniemen), tussen vogel – mus (categorie en
exemplaar), of tussen koekenpan – schort (context));
- vormrelaties (tussen woorden die hetzelfde klinken, bijvoorbeeld tussen woorden die rijmen (bank-
rank), of woorden die hetzelfde klinken maar iets anders betekenen (bank-bank).
Schooltaalwoorden: woorden die leerlingen nodig hebben om in een schoolse context nieuwe
informatie te kunnen verwerven en verwerken, maar ook woorden die buiten school in een wat
formelere context worden gebruikt. CAT (cognitief academisch taalgebruik)
Signaalwoorden: verschaft de leerling informatie over de taal- en denkrelaties in een tekst.
- verbanden tussen taal en werkelijkheid: (morgen, tussentijds)
- ondersteunen bepaalde redeneringen: (belangrijk, daadwerkelijk)
- duiden verbanden tussen alinea’s aan: (desondanks, niettegenstaande)
Selecteren van woorden:
- woordfrequentie: hoe vaak komt een woord voor
- nut: hoe nuttig is het woord voor de leerling
- context:
niet effectief om losse woorden aan te leren; meer effectief om in zinvol verband aan te bieden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marleenarkink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R85,46. You're not tied to anything after your purchase.