In deze overzichtelijke samenvatting van Heden Verleden Toekomst en Economische Groei wordt alles over ruilen over de tijd en economische groei duidelijk. Met behulp van deze informatie wordt een voldoende halen een eitje!
HAVO economie module 4: samenvattingen, begrippenlijst (+formules)
All for this textbook (8)
Written for
Secondary school
HAVO
Economie
4
All documents for this subject (1242)
Seller
Follow
ilse111
Content preview
Heden Verleden Toekomst / Economische Groei
Heden, Verleden, Toekomst H1
Tijd is geld
● Waarde van tijd voor een producent: bepaalde tijdsduur = bepaalde productie
● Waarde van tijd voor een consument: bepaalde tijdsduur = bepaalde hoeveelheid
consumentensurplus
○ VB: 3 kwartier voetbal = consumentensurplus voor bekijken halve wedstrijd
Algemene prijs van tijd
● Prijs van tijd maakt het mogelijk om te ruilen over tijd
● De factor van tijd heeft een prijs: rente (algemene prijs van tijd)
Sparen
● Consument kan de aankoop uitstellen;
Geld dat hij niet uitgeeft op de bankrekening, de consument spaart
● Sparen (uitstellen van consumptie: directe consumptie wordt vervangen door
consumptie in de toekomst)
● Sparen levert rente op; in ruil voor de tijd dat de consument zijn geld op de bank zet,
betaalt de bank hem rente (hoe langer het geld op de bank blijft, hoe meer rente)
● Intertemporele substitutie (verschuiving van consumptie over de tijd)
○ Consumptie in de huidige tijd wordt gesubstitueerd door consumptie in de
toekomst
Individuele prijs van tijd
● Individuele prijs van tijd (ongemak van consumptie-uitstel)
● Tegenover dit ongemak staat de rente; voor een spaarder is de rente gelijk aan de
opbrengst van het uitstellen van consumptie
● “Als de kosten van sparen (individuele prijs van tijd) lager zijn dan de opbrengsten
van sparen (rente) zal iemand gaan sparen.”
● Individuele prijs van tijd verschilt per persoon (geduld en ongeduld)
○ Individuele prijs van tijd hoog voor ongeduldige mensen
○ Individuele prijs van tijd lager voor geduldige mensen
● Neiging tot sparen hangt ook af van het product; drinken of een mobieltje
Lenen
● Consument kan de aankoop vervroegen;
Er wordt geld geleend
● Lenen (vervroegen van consumptie: directe consumptie wordt betaald uit
toekomstige inkomsten)
● Toekomstige consumptie wordt verschoven naar het heden
● Over de lening moet rente betaald worden aan de instantie die het geld uitleent
● Prijs die betaalt wordt voor het vervroegen van consumptie: rente
● Voordeel: je kan er direct van genieten
● Nadeel: er moet rente worden betaald boven op het aankoopbedrag
● Als het voordeel (vervroegde consumptie) groter is dan het nadeel (rente) zal de
consument lenen
,Inflatie
● Inflatie (stijging van het algemene prijspeil door de tijd)
● Door inflatie daalt de koopkracht
● Inflatie ontstaat doordat centrale banken de maatschappelijke geldhoeveelheid
vergroten
1. ECB verlaagt rente
2. Voor nationale banken is sparen bij ECB minder aantrekkelijk
3. Nationale banken gaan op zoek naar consumenten: verlagen rente
4. Consumenten/producenten lenen en consumeren meer (huizen kopen /
fabrieken bouwen)
5. De vraag naar producten en diensten stijgt omdat mensen meer lenen
● Nationale banken kunnen ook lenen bij ECB
1. ECB verlaagt rente
2. Nationale banken gaan lenen
3. Nationale banken verlagen rente en lenen hun geleende geld op
4. Consumenten/producenten lenen en consumeren meer (huizen kopen /
fabrieken bouwen)
5. De vraag naar producten en diensten stijgt omdat mensen meer lenen
● De maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt, de vraag stijgt en de prijzen stijgen
Monetair beleid
● Monetair beleid (beleid van de centrale bank)
● Centrale banken proberen de economie te beïnvloeden
● Rente verlagen = economische activiteit stimuleren
● Als de vraag te snel stijgt en er tekorten ontstaan: rente verhogen
● Hoge rente = minder lenen en meer sparen
● Hierdoor daalt de vraag en vermindert de druk op prijzen
Indexcijfers
● Indexcijfer (verhoudingsgetal van een waarde in twee verschillende perioden)
● Je kunt de procentuele verandering ten opzichte van een basisjaar aflezen
● Eerst kies je een basisjaar; je zet de prijs van een product om naar 100
(prijsindexcijfer)
○ VB: 1 kilo aardappelen in basisjaar 0,36 euro
1 kilo aardappelen in vergelijkingsjaar 0,94 euro
○ 0,,36 x 100 = 261,11, dit rond je af op 261
● Indexcijfers hebben een handige eigenschap: het verschil ten opzichte van het
basisjaar is gelijk aan de procentuele verandering
○ 261 - 100 = 161%
○ (0,94 - 0,36) / 0,36 x 100% = 161%
De berekening van inflatie
1. Bepaling goederenmandje
● Inflatie meet de stijging van het algemene prijspeil
● Alle producten en diensten waar een gemiddeld gezin zijn geld aan uitgeeft
● Ieder jaar bekijkt het CBS of het goederenmandje nog actueel is
, 2. Bepaling wegingsfactoren
● Niet alle producten en diensten die in het goederemandje zitten zijn even
belangrijk voor het algemene prijspeil
○ Voor iemand die een huis huurt is huurstijging vervelender dan de
prijsstijging van melk
● CBS houdt rekening met wegingsfactoren: de uitgave aan een product of
dienst als percentage van de totale uitgaven (hoe groter wegingsfactor, hoe
meer het meetelt in het algemene prijspeil)
3. Omzetting prijzen in indexcijfers
● Prijsindexcijfers van een bepaalde groep (voedsel): partipitiële indexcijfers
● VB:
○ Brood kost in 2014 2 euro
○ 2014 als basisjaar -> indexcijfer 100
○ Brood kost in 2015 2,20 euro
○ Indexcijfer 2015 -> 2, x 100 = 110
4. Berekening consumentenprijsindex (CPI)
● Algemene prijspeil = gewogen gemiddelde van alle partipitiële indexcijfers
● CPI = wegingsfactor¹ x prijsindexcijfer¹ + w² x p² + w³ x p³ + …
5. Berekening verandering CPI
● CPI vergelijken met 100 (CPI basisjaar)
○ Verschil = inflatie
Deflatie
● Deflatie (daling van het algemene prijspeil door de tijd)
● Ontstaat als consumenten en producenten minder geld uitgeven
● Vraag neemt af
● Bijvoorbeeld als er minder vertrouwen is in de toekomst: geld sparen
Rendement
● Rendement (investeringsopbrengst in procenten van het geïnvesteerde bedrag)
● Spaarder krijgt rente
● Rente is opbrengst van het ingelegde spaargeld
● Rente is percentage van het spaargeld het rendement
● Rendement = investeringsopbrengst / investering x 100%
● VB:
○ Bedrag = 1600 euro
○ Rente = 80 euro
○ Rendement = x 100% = 5%
Nominaal rendement
● Nominaal rendement (rendement waarbij geen rekening wordt gehouden met
inflatie)
Reëel rendement
● Reëel rendement (rendement waarbij rekening wordt gehouden met inflatie)
● Komt dus wel overeen met de koopkrachtstijging van het spaargeld
● Indexcijfer reële spaarwaarde = indexcijfer nominale spaarwaarde / CPI x 100
● Reële rendement = indexcijfer reële spaarwaarde - 100
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilse111. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R106,61. You're not tied to anything after your purchase.