100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Complete vertaling (295 pagina's) van het boek Evolutionary Psychology: An Introduction - 4th edition by Lance Workman & Will Reader - H1 t/m H14R233,60
Add to cart
Well, short but sweet.. very nice that there is a translation of the book! I passed my exam with a 7 with this, so very happy with it;)
By: yvonneMrtns • 2 months ago
Translated by Google
Nice translation, saves a lot of extra thought while learning!
By: ehmeinen • 4 months ago
Translated by Google
Clear and easy to read
Seller
Follow
marjoleinbarten
Reviews received
Content preview
EVOLUTIONARY PSYCHOLOGY - An Introduction
HOOFDSTUK 1 - Inleiding in de evolutionaire psychologie
Sleutelbegrippen
de Omgeving van Evolutionaire Aanpassing (EEA) • nabije en ultieme niveaus van verklaring • erfelijke variabiliteit •
differentieel reproductief succes • deeltjesovererving • eugenetica • de Grote Keten van het Zijn (scala naturae) •
sociobiologie • co-evolutie/dubbele overerving van genen theorie • naturalistische denkfout • moralistische denkfout
Evolutionaire psychologie is een relatief nieuwe discipline die de principes van de darwinistische natuurlijke selectie toepast
op de studie van de menselijke geest. De belangrijkste veronderstelling van de evolutionaire psychologie is dat de menselijke
geest moet worden beschouwd als een orgaan dat door natuurlijke selectie is ontworpen om het individu te begeleiden bij
het nemen van beslissingen die de overleving en voortplanting bevorderen. Dit kan gebeuren door soortspecifieke
‘instincten’ die onze voorouders in staat stelden te overleven en zich voort te planten en die aanleiding gaven tot een
universele menselijke natuur. Maar de geest is ook een orgaan dat is ontworpen om te leren, dus – in tegenstelling tot wat
veel mensen denken – suggereert de evolutionaire psychologie niet dat alles aangeboren is. In dit hoofdstuk traceren we
de oorsprong van de evolutionaire psychologie en presenteren we enkele argumenten tussen degenen die beweren dat de
geest een schone lei is en degenen die geloven dat menselijk gedrag, net als dat van andere soorten, het product is van een
lange evolutiegeschiedenis.
De oorsprong van de evolutionaire psychologie
De fundamentele veronderstelling van de evolutionaire psychologie is dat de menselijke geest het product is van evolutie,
net als elk ander lichaamsorgaan, en dat we een beter begrip van de geest kunnen krijgen door de evolutionaire druk te
onderzoeken die deze heeft gevormd. Waarom zou dit het geval zijn? Wat kan een begrip van de evolutietheorie voor de
psychologie betekenen? Wetenschappers konden immers veel leren over lichaamsorganen zoals het hart en de hand, lang
voordat Darwin de theorie van natuurlijke selectie formuleerde. Helaas zijn niet alle lichaamsdelen zo gemakkelijk te
begrijpen als hart en hand. Een klassiek voorbeeld is de staart van de pauw. Deze enorme structuur hindert het dier in die
mate dat het moeilijk wordt om aan roofdieren te ontsnappen en het vereist een aanzienlijke hoeveelheid energie om het
in stand te houden, energie die anders voor de voortplanting zou kunnen worden gebruikt (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 – Een pauw die zijn prachtige veren laat zien.
Darwin had hier eveneens last van en merkte in een brief aan zijn collega Asa Gray op: ‘De aanblik van een veer in de
staart van een pauw, telkens als ik ernaar kijk, maakt me misselijk’ (Darwin, 1860). Of om nog een nog perverser voorbeeld
te nemen: de mannelijke Australische roodrugspin die zichzelf opoffert aan het vrouwtje na paring: waarom zou je een dier
ontwerpen om dat te doen?
Dit soort vragen staan bekend als ultieme vragen, omdat ze vragen waarom een bepaald gedrag of bepaald orgaan
überhaupt bestaat. Deze worden meestal gecontrasteerd met directe vragen die bijvoorbeeld vragen hoe een bepaald
gedrag zich ontwikkelt, wat de neurale of cognitieve onderbouwing ervan zou kunnen zijn of in welke mate het is verworven
of aangeboren; met andere woorden, de vragen die door de traditionele (dat wil zeggen niet-evolutionaire) psychologie
worden gesteld.
,Ultieme vragen richten zich daarentegen op de vraag wat de evolutionaire functie van de specifieke eigenschap is. Hoe heeft
deze specifieke eigenschap bijgedragen aan de overleving van het organisme en zijn vermogen om zich effectief te
reproduceren?
De antwoorden op deze vragen benadrukken een diepgeworteld probleem in de fundamenten van het traditionele
psychologische denken. Voor zover psychologen zich ooit afvragen waarom we bepaald gedrag vertonen – en dit gebeurt
weliswaar niet zo vaak – houden ze zich doorgaans bezig met het voordeel voor het individu dat het gedrag vertoont. Maar
de Darwinistische theorie zet dit denken op zijn kop. Wij zijn niet noodzakelijkerwijs de begunstigden van ons eigen gedrag;
de begunstigden van ons gedrag zijn in veel gevallen onze genen.
Het is de moeite waard om even stil te staan bij dit punt en de implicaties ervan te overwegen. De pauw die zijn staart
(of sleep, zoals het correcter wordt genoemd) achter zich aan sleept, zou er – als hij over zulke dingen zou kunnen nadenken
– misschien de voorkeur aan geven om ervan af te komen. De mannelijke roodrugspin zou er bij nader inzien voor kunnen
kiezen om af te zien van de kannibalistische driften van zijn partner. Maar door op deze manier het individu in het
middelpunt van de actie te plaatsen, krijgen we niet altijd het volledige beeld. De moderne evolutietheorie beschouwt het
individu slechts als een kortstondige en voorbijgaande figurant in het theater van het bestaan, die een script uitspeelt dat
niet door hem of haar is geschreven. Een script geschreven in de taal van de genen. Richard Dawkins heeft dit waarschijnlijk
het beste samengevat toen hij het beroemde onderscheid maakte tussen replicator en voertuig (zie hoofdstuk 2). ‘Wij zijn
overlevingsmachines – robotvoertuigen die blindelings zijn geprogrammeerd om de zelfzuchtige moleculen die bekend
staan als genen te behouden’ (Dawkins, 1976, xxi). Als je erover nadenkt, moet dit wel het geval zijn. Het leven is ontstaan
uit replicerende chemicaliën – voorlopers van DNA – en pas na vele miljoenen jaren begonnen deze chemicaliën structuren
om zich heen te bouwen om zo de voorlopers van cellen te vormen. Eencellige organismen werden meercellig; weefsel werd
organen totdat we uiteindelijk dieren met hersenen en gedrag kregen. Hersenen profiteerden duidelijk van het DNA, anders
zouden ze niet zijn geproduceerd; de intelligente mensen zouden zijn weggeconcurreerd door de hersenlozen. Dit betekent
dat onze genen niet in ons voordeel zijn, maar in hun voordeel. Dawkins vervolgt: ‘Dit is een waarheid die mij nog steeds
met verbazing vervult’. Als je niet verbaasd bent, heb je het niet begrepen, maar maak je geen zorgen: we bespreken dit
verder en diepgaander in hoofdstuk 2.
Het is de moeite waard om bij dit alles een kanttekening te plaatsen, het bovenstaande is alleen van toepassing op
geëvolueerd gedrag. Elk gedrag dat niet is geëvolueerd, zoals puur aangeleerd gedrag, komt mogelijk helemaal niet ten
goede aan de genen. Het precies bepalen welk gedrag ontwikkeld is en welk gedrag niet (en welke een beetje van beide is)
is een moeilijke taak, waar we in de volgende hoofdstukken vaak op terugkomen.
Een geschiedenis van evolutionair denken
EVOLUTIE VOOR DARWIN Al millennia lang zijn mensen gefascineerd door de natuurlijke wereld, niet alleen door de
complexiteit van de organismen waaruit deze bestaat, maar ook door de onderlinge afhankelijkheid die tussen verschillende
soorten bestaat. Bloemen bieden voedsel voor insecten die worden opgegeten door vogels die worden geconsumeerd door
kleine zoogdieren die worden belaagd door grotere dieren die uiteindelijk sterven en voedsel leveren aan de planten die
bloemen produceren, en zo gaat de cyclus door. Zo’n complex systeem kan toch niet per ongeluk zijn ontstaan? Dit moet
toch op de een of andere manier ontworpen zijn, gecreëerd door een almachtig wezen? Het idee dat de natuur in al haar
complexiteit in één keer werd geschapen, heeft lange tijd de boventoon gevoerd, niet alleen als religieuze doctrine, maar
ook als een waarheidsgetrouw verslag van de oorsprong van Alles.
Niet elk oud geloofssysteem stelde een intelligente schepper voor. De oud-Griekse filosoof Thales (ca. 624–545 v.Chr.)
probeerde de oorsprong van het leven in natuurlijke in tegenstelling tot bovennatuurlijke termen uit te leggen. Hij stelde
ook voor dat het leven ‘evolueerde’ uit eenvoudiger elementen, waarbij het meest fundamentele element – waaruit al het
andere uiteindelijk voortkwam – water was. Later suggereerde een andere oud-Griek, Empedocles (495–435 v.Chr.), dat de
wereld in het begin vol was met lichaamsorganen die af en toe samenkwamen en zich verenigden, aangedreven door de
stuwende kracht van liefde. De resultaten van de meeste van deze verenigingen waren ‘wangedrochten’ en stierven uit,
maar een minderheid was succesvol en ging zich voortplanten en kopieën van zichzelf produceren. Hoewel we dit duidelijk
als fantasievol kunnen beschouwen, omdat we liefde nu als een menselijke emotie zien in plaats van als een drijvende kracht
van de natuur, vertoont het mechanisme van Empedocles opvallende overeenkomsten met natuurlijke selectie (zie
hoofdstuk 2). In het bijzonder het idee dat verandering in de loop van de tijd plaatsvindt door een geleidelijk wannen van
minder succesvolle vormen.
, Aristoteles (384–322 v.Chr.) maakte voor een tijdje een einde aan het evolutionaire denken door te stellen dat elke soort
een bepaalde plaats innam in een hiërarchische structuur die bekend staat als The Great Chain of Being (De Grote Keten van
het Zijn) of scala naturae. Hij classificeerde bijvoorbeeld dieren vanwege hun vermogen om te bewegen als hoger dan
planten, dieren zelf werden hoger of lager geplaatst en gewervelde dieren werden hoger geplaatst dan ongewervelde
dieren. Deze volledig biologische onderneming werd in de middeleeuwen door de christelijke religie overgenomen en
omvatte zowel bovennatuurlijke als natuurlijke wezens. God bezette de bovenste sport van de ladder, gevolgd door engelen,
daarna de adel (mannen en vervolgens vrouwen), daarna gewone mannen, gewone vrouwen, dieren, planten en ten slotte
levenloze voorwerpen. Het was niet toegestaan om van de ene trede naar de andere te gaan, wat betekende dat er sprake
was van een natuurlijke gang van zaken. Bovendien was de Grote Keten van het Zijn niet alleen beschrijvend (‘zo is de
wereld’) maar ook prescriptief (‘zo zou de wereld moeten zijn’). Elke verandering in de gevestigde hiërarchie zou tot chaos
leiden totdat de orde werd hersteld. Door de hiërarchie op deze manier te fixeren sloot The Great Chain of Being effectief
het debat over evolutionaire verandering af. Een dergelijke benadering zou niet alleen als theoretisch incoherent worden
beschouwd, maar ook als moreel verkeerd om de manier waarop dingen zouden moeten zijn in twijfel te trekken.
Snel vooruit naar recentere tijden waarbij Darwins eigen grootvader, Erasmus Darwin (1731–1802), schreef dat alle
levende wezens uit een gemeenschappelijke voorouder hadden kunnen voortkomen (wat hij ‘één levend filament’
noemde). Hij suggereerde ook dat concurrentie de drijvende kracht achter de evolutie zou kunnen zijn. Hij zag deze
competitie plaatsvinden tussen verschillende soorten en binnen een soort tussen leden van hetzelfde geslacht (een
voorbode van de theorie van seksuele selectie die in 1871 door zijn kleinzoon werd voorgesteld). In De wetten van het
organische leven stelt Darwin senior: Het uiteindelijke verloop van deze strijd onder mannetjes lijkt te zijn dat het sterkste
en meest actieve dier de soort moet voortbrengen die aldus moet worden verbeterd.
Hoewel we grote overeenkomsten kunnen zien tussen deze ideeën en de evolutietheorie van Darwin junior, slaagde
Erasmus er niet in een plausibel mechanisme voor evolutionaire verandering te produceren.
Een tijdgenoot van Erasmus Darwin, Jean-Baptiste Lamarck (1744–1829), stelde precies zo’n mechanisme voor om
verandering te verklaren. De eerste wet van Lamarck suggereerde dat veranderingen in de omgeving kunnen leiden tot
veranderingen in het gedrag van een dier, wat er op zijn beurt toe kan leiden dat een orgaan meer of minder wordt gebruikt.
De tweede wet was dat dergelijke veranderingen erfelijk zijn. Alles bij elkaar schrijven deze wetten de voortdurende
geleidelijke verandering van een organisme voor als gevolg van de interactie tussen de behoeften van het organisme en de
omgeving. De meeste evolutiebiologen zijn het erover eens dat de overerving van verworven kenmerken, zoals de theorie
van Lamarck sindsdien wordt genoemd, onjuist is. Hoewel de omgeving inderdaad de lichaamsorganen kan beïnvloeden,
bijvoorbeeld door meer lichaamsbeweging de capaciteit van het hart en de longen kan vergroten, worden dergelijke
veranderingen niet doorgegeven aan de nakomelingen van het organisme. Hierop bestaan enkele uitzonderingen. Eén die
steeds belangrijker wordt in de evolutionaire psychologie (en ook op andere terreinen) is de epigenetica (zie hoofdstuk 2),
waarbij de levenservaringen van een individu van invloed kunnen zijn op welke genen tot expressie komen (welke genen
worden in- of uitgeschakeld) bij hun kinderen. Een recente studie beweert te hebben aangetoond dat de blootstelling van
moeders aan luchtverontreiniging via epigenetische middelen de gevoeligheid van hun kinderen voor astma kan vergroten.
Sommigen hebben gesuggereerd dat epigenetica Lamarkiaans van aard is, maar de huidige gedachte is dat het slechts een
speciaal geval is van Darwins theorie (Haig, 2007).
DARWIN EN NATUURLIJKE SELECTIE Natuurlijke selectie is afhankelijk van twee componenten: erfelijke variatie (individuen
binnen een populatie hebben de neiging van elkaar te verschillen op manieren die worden doorgegeven aan hun
nakomelingen) en differentieel reproductief succes (als gevolg van deze verschillen laten sommige individuen meer
overlevende nakomelingen achter dan andere). Je kunt dit proces blootgelegd zien bij aseksuele soorten zoals de amoebe,
waarbij een individu zich eenvoudig voortplant door een identieke kopie van zichzelf te maken. In dergelijke gevallen zal de
overgrote meerderheid van de nakomelingen identiek zijn aan de ouder, maar een paar zullen op de een of andere manier
anders zijn als gevolg van fouten in het kopieerproces.
Kopieerfouten kunnen onder meer het gevolg zijn van straling, waardoor de structuur van DNA, het materiaal waaruit
genen zijn gemaakt, verandert. Mutaties veroorzaakt door straling zijn een van de redenen waarom nucleaire ongelukken
zoals die in de kerncentrale van Tsjernobyl zo gevaarlijk zijn, en waarom we zonnebrandcrème gebruiken om huidkanker te
voorkomen, op zichzelf een vorm van mutatie, veroorzaakt door ultraviolette straling van de zon. Natuurlijk kun je
huidkanker niet doorgeven aan je nakomelingen; de mutaties die er vanuit het oogpunt van natuurlijke selectie toe doen,
bevinden zich in de geslachtscellen (eicellen en sperma).
, Maar hier bespreken we eencellige organismen (seks komt later). Wanneer onze gemuteerde amoebe zich voortplant
(door eenvoudigweg in tweeën te delen), zullen beide dochtercellen de mutatie bevatten. Dit is erfelijke variatie. Als we ons
nu voorstellen dat deze mutatie de amoebe enig voordeel geeft ten opzichte van de niet-gemuteerde versie ten opzichte
van opeenvolgende delingen, kan het gemeengoed worden. Dit is differentieel reproductief succes.
Kopieerfouten hebben echter zelden positieve gevolgen. Om dit te zien, stelt u zich eens voor dat u een fout maakt bij
het kopiëren van een recept: de kans is groot dat de fout geen merkbaar verschil zal maken voor het eindproduct (u kunt
bijvoorbeeld tweemaal peper toevoegen in plaats van één). Aan de andere kant kan dat het eindproduct aanzienlijk slechter
maken (het toevoegen van een eetlepel in plaats van een theelepel zout); slechts zeer zelden zal een fout het recept
daadwerkelijk verbeteren.
Een voorbeeld hiervan, zo gaat het verhaal, is dat chocoladekoekjes zijn gemaakt omdat ene Ruth Wakefield, die gewone
ouderwetse chocoladekoekjes wilde maken, zich realiseerde dat de cacaopoeder op was en daarom een reep Nestlé in
stukken hakte in de hoop dat de chocolade zou smelten in het mengsel in de oven. Dat gebeurde niet en chocoladekoekjes
waren geboren.
Hoewel er veel verhalen bestaan over zulke gelukkige toevalligheden, zijn er nog veel meer tragische gevallen die nooit
het daglicht zien. Op dezelfde manier zouden kopieerfouten in de natuurlijke wereld waarschijnlijk geen effect hebben of
ertoe leiden dat het individu er niet in slaagt zijn genen door te geven. In zeer zeldzame gevallen kan het echter zo zijn dat
een fout een ‘chocoladechip’-organisme voortbrengt dat eigenlijk beter in de omgeving past dan zijn ouders, of dat het in
staat is een eigenschap van de omgeving te exploiteren die zijn voorouders niet konden exploiteren. In dergelijke gevallen
zal dit individu, afgezien van ongelukkige willekeurige toevalligheden, de neiging hebben om meer nakomelingen voort te
brengen en zal de ‘fout’ spoedig de norm worden. In sommige gevallen zou de nieuwe lijn de oude kunnen overtreffen en
deze kunnen vervangen. In andere gevallen, vooral als de twee varianten geografisch gescheiden raken, kunnen beide
versies naast elkaar bestaan en uiteindelijk twee verschillende soorten vormen.
Zoals we in hoofdstuk 3 zullen zien, is de stand van zaken iets gecompliceerder voor organismen die zich seksueel
voortplanten. Bij aseksuele soorten komt de variatie alleen voort uit kopieerfouten (of mutaties). Geslachtelijk
voortplantende soorten combineren tijdens de voortplanting de genen van twee individuen, wat betekent dat
nakomelingen altijd verschillend zullen zijn van beide ouders. Aangenomen wordt dat de toegenomen variatie die door
seksuele voortplanting wordt veroorzaakt, een van de redenen is waarom seks überhaupt is geëvolueerd.
MENDEL EN DE GEBOORTE VAN DE GENETICA Darwin wist niets van genetica, en met goede reden: ten tijde van Darwins
dood wist niemand op aarde van genetica behalve de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel. Tussen 1858 en 1875 voerde
Mendel een reeks veredelingsexperimenten uit met hybride erwtenplanten in de tuin van zijn klooster in Brno, nu in Tsjechië
(zie figuur 1.2).
Figuur 1.2 – Gregor Mendel verzorgt de planten in zijn tuin.
Een van de grootste inzichten van Mendel was dat overerving een deeltjesvormig karakter heeft. Darwin ging ervan uit
dat de eigenschappen van een individu een soort mengeling waren van de eigenschappen van moeder en vader, zoals zou
kunnen gebeuren bij het mengen van verf. Sommige observaties lijken deze overtuiging te ondersteunen. Bij veel soorten
zal het resultaat van een paring tussen een relatief groot vrouwtje en een klein mannetje de neiging hebben om
nakomelingen voort te brengen waarvan de grootte ergens tussen de twee in ligt: een feit dat dierenfokkers al een tijdje
wisten. Mendel toonde aan dat het blendmodel onjuist is. Hij ontdekte dat als twee erwtenplanten werden gekruist, één
met witte bloemen en één met rode bloemen, de nakomelingen rood of wit zouden zijn, en nooit roze, zoals zou worden
verwacht als de twee eigenschappen zouden samenvloeien.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marjoleinbarten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R233,60. You're not tied to anything after your purchase.