volledige samenvatting van alle tentamenstof voor het vak biologische grondslagen: evolutie
Complete vertaling (295 pagina's) van het boek Evolutionary Psychology: An Introduction - 4th edition by Lance Workman & Will Reader - H1 t/m H14
Biologische Grondslagen: Evolutionaire Psychologie: samenvatting ‘Evolutionary Psychology’ van Workman en Reader
De verklaringsperspectieven van Tinbergen kunnen benoemen, uitleggen en toepassen
Pluriforme aanpak: Aanpak die tegenwoordig heerst in de biologie en psychologie, en die
onderkent dat het aanwijzen van oorzaken (het opstellen van verklaringen)
mogelijk is vanuit verschillende perspectieven die samen begrip opleveren.
Het verschil tussen deze twee verklaringsniveau’s ligt ten grondslag aan de evolutionaire psychologie:
Proximate verklaringen: gaan over de directe oorzaken van bepaald gedrag
Ultimate (distale) verklaringen: gaan over de diepere achterliggende evolutionaire oorzaken
Niko Tinbergen: Stelde dat als je een bepaald diergedrag volledig wilt begrijpen, je vier vragen
moet beantwoorden (verklaringen vanuit vier perspectieven). Zijn taxonomie
wordt vaak besproken aan de hand van de vraag: ‘Waarom zingen vogels?’
De vier vragen van Tinbergen:
1. Mechanisme (causatie): wat zijn de onmiddellijke oorzaken van het zingen van de vogel?
Werking van het proces in het hier-en-nu, waarbij interne en externe factoren een rol spelen.
o Proximate vraag
2. Ontwikkeling (ontogenese): hoe ontwikkelt het zanggedrag zich in het leven van de vogel?
Hoe leren zangvogels het soortspecifieke zanggedrag en volgens welke patronen verloopt dit?
o Proximate vraag
3. Functie (adaptatie): wat is het nut of het adaptieve voordeel van het zingen door vogels?
Op welke wijze heeft dit gedrag een evolutionair voordeel opgeleverd voor deze soort?
o Ultimate vraag
4. Evolutie (fylogenese): hoe ontstond zanggedrag en hoe ontwikkelde het tijdens de evolutie?
Deze vraag heeft betrekking op de evolutionaire ontstaansgeschiedenis van het zanggedrag.
o Ultimate vraag
,Genotype: De onderliggende combinatie van genetisch materiaal in een organisme.
Fenotype: Het geheel van uiterlijk waarneembare kenmerken van een organisme, dit is
het resultaat van de invloed van het genotype en de omgeving.
Natuurlijke selectie: Alle levensvormen hebben zich vanuit één oervorm ontwikkeld volgens dit
mechanisme. Individuen van een soort die met hun eigenschappen het beste
zijn aangepast aan hun natuurlijke omstandigheden hebben de grootste
overlevings- en voortplantingskans, waarbij gunstige eigenschappen worden
overgedragen op de volgende generaties en de soort geleidelijk verandert.
Erfelijke variatie: Het bestaan van verschillen in het genetisch materiaal van een populatie,
biologische soort of een heel ecosysteem. Erfelijke of genetische variatie zorgt
dat er binnen een soort verschillen bestaan, waardoor ieder individu uniek is.
1 Introduction to Evolutionary Psychology (studietaak 1.2)
De leerdoelen behorend bij studietaak 1.2 zijn:
De kernconcepten van Darwins evolutietheorie uitleggen
Het verschil tussen de theorieën van Darwin en Lamarck duiden
Mendels inzichten beschrijven en de samenvoeging met de evolutieleer (moderne synthese)
De verhouding tussen ethologie, sociobiologie en evolutionaire psychologie omschrijven
(Negatieve en positieve) eugenetica en de invloed op de psychologie toelichten
De Tooby en Cosmides-interpretatie van evolutionaire psychologie omschrijven en kritiek erop
Uitleggen wat Gould en Lewontin bedoelen met ‘een verzameling just-so stories’
De kernconcepten en de onderzoeksmethoden van evolutionaire psychologie omschrijven
Definitie boek: De auteurs definiëren evolutionaire psychologie als alle aanpakken die
evolutionaire theorie gebruiken om (niet-)menselijk gedrag te verklaren. Het
ziet de menselijke geest als een orgaan dat is ontworpen door natuurlijke
selectie zodat het individu beslissingen kan nemen die gunstig zijn voor
overleving en voortplanting, maar tegelijkertijd als een orgaan dat kan leren.
Lamarck: Stelde in zijn theorie de erfelijkheid van verworven kenmerken (the
inheritance of acquired characteristics) dat diersoorten ontwikkelen en
veranderen door het erven van fysieke kenmerken die het resultaat zijn van
het vrijwillig gebruiken van specifieke lichaamsdelen. Evolutionaire biologen
menen dat de omgeving inderdaad invloed kan hebben op de organen, maar
dat zulke kenmerken niet worden doorgegeven aan het nageslacht.
Epigenetica (H2): De levenservaringen van het individu kunnen beïnvloeden welke genen in
hun kinderen tot uiting komen (welke er aan of uit gezet worden). Dit wordt
momenteel beschouwd als een speciaal geval van de theorie van Darwin.
Darwin: De evolutietheorie van Darwin legt de mechanismen uit die verantwoordelijk
zijn voor het ontstaan van soorten. De kern van de theorie is het principe van
natuurlijke selectie waarmee hij verklaarde hoe alle levensvormen, door
selectiedruk uit de natuur, voortdurend veranderen.
,De belangrijkste concepten uit de evolutietheorie van Darwin op een rijtje:
Variatie
Binnen een populatie van organismen is er sprake van natuurlijke variatie waarbij individuen
verschillen in kenmerken zoals grootte, kleur, snelheid, weerstand tegen ziekten, enz.
Overproductie
Organismen brengen meer nakomelingen voort dan nodig om de populatie op peil te
houden, hierdoor ontstaat er competitie om middelen zoals voedsel, water en ruimte.
Strijd om het bestaan
Als gevolg van de beperkte middelen en de overproductie ontstaat er een strijd om te
overleven waarbij niet alle individuen kunnen overleven en zich kunnen voortplanten.
Natuurlijke selectie
In de bestaansstrijd hebben individuen met bepaalde kenmerken een grotere kans op
overleving en voortplanting, gunstige eigenschappen laten meer nakomelingen achter.
Overerving
Organismen geven hun erfelijke eigenschappen door aan hun nageslacht, de eigenschappen
die hieraan bijdragen verhogen de fitness van de volgende generatie en verspreiden zich.
Mendel: Ontdekte dat de erfelijkheid van kenmerken die worden gecontroleerd door
single genes altijd particulate is. De gekruiste erwtenplant in zijn experiment
had namelijk of witte of rode bloemen, maar geen roze bloemen zoals je zou
verwachten. De reden dat dit bij sommige kenmerken, zoals lengte en
huidskleur wel gebeurt, is dat die afhankelijk zijn van meerdere genen.
Moderne synthese: De samenvoeging van Darwins evolutietheorie en Mendels basiswetten van
de genetica. Darwin veronderstelde ook de aanwezigheid van een biologisch
mechanisme dat de overerving van eigenschappen regelt, maar hij had geen
idee van de exacte werking (hij zag dit meer als een mix van eigenschappen).
Darwin maakte met de volgende publicaties uitstapjes naar de psychologie:
The Expression of the Emotions in Man and Animal (1872)
Hierin zet hij de evolutionaire oorsprong van emoties en de uitingen daarvan uiteen.
A Biographical Sketch of the Infant (1877)
Een grotendeels beschrijvend werk waarin hij speculeert over de instinctieve basis van vroeg
huilen en zuiggedrag, waarbij hij evolutie en natuurlijke selectie buiten beschouwing laat.
Deze wetenschappers deden vroege pogingen tot een evolutionaire psychologie:
Francis Galton (neef van Darwin) → stond aan de basis van eugenetica (zie volgende blz.)
Was sterk beïnvloed door de evolutieleer, hij geloofde dat karakter en intelligentie
aangeboren kenmerken zijn die voordelig waren voor onze voorouders in hun leefomgeving.
William James
Bouwde voort op Darwins uitgangspunten en stelde in zijn instinctentheorie dat de mens veel
meer instincten heeft dan dieren, en dat die de drijvende kracht zijn achter menselijk gedrag.
Sigmund Freud
Was vooral geïnteresseerd in ultimate vragen en stelde dat menselijk gedrag primair wordt
gedreven door de aangeboren (onbewuste) verlangens van het Id, met name seksuele drift.
, Materialisme: Aanpak uit de moderne cognitieve psychologie die de geest beschouwt als de
activiteit (van informatieverwerking) van het brein. Dit geeft een basis voor
de evolutionaire psychologie: als de geest de activiteit van het brein is, dan is
het brein (fysiek orgaan) onderworpen aan natuurlijke selectiedruk. Darwin
geloofde dat natuurlijke selectie ook een rol speelt in de evolutie van gedrag.
Eugenetica (box 1.1): Programma waarmee Galton de mens wilde verbeteren door personen met
gunstige eigenschappen nageslacht te laten voortbrengen (positieve
eugenetica) en personen met ongunstige eigenschappen te ontmoedigen om
kinderen te krijgen (negatieve eugenetica). Het probleem daarbij is dat
wetenschappelijke theorieën over hoe de wereld is, worden toegepast en
worden vermengd met politieke vragen over hoe de wereld zou moeten zijn.
Eugenetica werd in de 20e eeuw in diskrediet gebracht door de volgende praktijken:
Wereldwijde grootschalige sterilisatiecampagnes (negatieve eugenetica)
o In de V.S. waren rond 1960 bijna 60.000 mensen onvrijwillig gesteriliseerd
Segregatie, sterilisatie en systematische afslachting in Nazi Duitsland (negatieve eugenetica)
Redenen waarom evolutionair denken sinds begin 20 e eeuw uit de psychologie verdween:
Op maatschappelijk vlak speelde na WOⅡweerstand tegen eugenetica hierin een rol
Wetenschappelijk gezien kwam de nadruk te liggen op leren en cultuur als oorzakelijke kracht
Toen was het Standard Social Sciences Model/cultural relativism dominant in sociale wetenschappen:
Mensen worden geboren als onbeschreven blad (kennis, persoonlijkheid, culturele waarden)
Menselijk gedrag is oneindig vormbaar, er zijn geen biologische beperkingen
Cultuur is een autonome kracht en bestaat onafhankelijk van mensen
Menselijk gedrag wordt bepaald door een proces van leren, socialisatie en indoctrinatie
Leerprocessen zijn algemeen en kunnen worden toegepast op een variëteit aan fenomenen
Biofobie: Cultureel relativisme domineerde het denken zodanig dat veel sociale
wetenschappers een bijna pathologische angst hadden voor biologische
verklaringen van menselijk gedrag (Ellis). Mogelijk was het voor hen lastig om
alternatieve verklaringen buiten de gevestigde discipline te overwegen, en
wilden ze vanwege WOⅡniet worden geassocieerd met eugenetica.
De toepassing van evolutionair denken in verschillende disciplines (box 1.2 blz. 12):
Ethologie: observeert (dier)gedrag in de omgeving waarin het geëvolueerd is
o Vroege ‘klassieke’ ethologen: interesse in instinct versus leren (invloed Darwin)
o Late 20e eeuwse ethologen: nadruk op de interactie tussen genen en omgeving
Evolutionaire, functionele en causale verklaringen
Sociobiologie: bestudeert de evolutie van sociaal (dier)gedrag
Functionele verklaringen
Evolutionaire psychologie: bestudeert evolutie van mentale toestanden en menselijk gedrag
o Mismatch tussen de omgeving waarin de mens evolueerde en de huidige omgeving
Verklaringen op het niveau van psychologische mechanismen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dddanielle. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R146,56. You're not tied to anything after your purchase.