SAMENVATTING ACTUELE CRIMINOLOGIE
HOOFDSTUK 1
1.1 DE OPDRACHT VAN DE CRIMINOLOGIE
Publieke opinie over criminaliteit bij Nederlanders:
Jaarlijks wordt ongeveer een op de vijf Nederlanders persoonlijk
slachtoffer van veelvoorkomende criminaliteit.
Veel Nederlanders zijn ervan overtuigd dat de criminaliteit altijd
maar toeneemt. In 2019 was 61% van de Nederlanders die mening
toegedaan, een iets hoger percentage dan het jaar ervoor (54%).
Daarnaast meende 54% van de Nederlanders in 2019 dat
criminaliteit ‘echt een groot probleem aan het worden is’. Ouderen
en lager opgeleiden vinden het vaakst dat de criminaliteit recent is
toegenomen. Daarnaast vinden ouderen, lager opgeleiden en
autochtone Nederlanders het vaakst dat de criminaliteit in
Nederland een (heel) groot probleem is. Echter, daalt de
criminaliteit in Nederland al sinds 2005.
Onveiligheidsgevoelens zijn bovengemiddeld sterk bij aanhangers
van de PVV en benedengemiddeld bij aanhangers van GroenLinks
en D66.
Hoewel autochtonen criminaliteit vaker als een groot probleem
zien, voelen juist Nederlanders met een migratieachtergrond zich
vaker persoonlijk onveilig.
Al decennia is een meerderheid van de Nederlanders van mening
dat door de Nederlandse rechters te slap wordt gestraft. In 2019
vond 68% dat. Ook zouden gevangen volgens een meerderheid van
de bevolking niet langer ‘in de watten’ moeten worden gelegd
(bijvoorbeeld geen tv in hun cel moeten krijgen). De harde aanpak
vindt vooral steun bij PVV-aanhangers en minder bij die van
GroenLinks, D66 en PvdA.
Het percentage voorstanders van herinvoering van de doodstraf is
gedaald van 49% in 1987 tot rond 40% de laatste jaren. De SGP is
nog steeds voorstander van de herinvoering.
Emotionele reactiewijzen op criminaliteit:
Bij de gedachte aan ernstige misdrijven identificeren de meeste
mensen zich automatisch met het slachtoffer. Men stelt zich voor
hoe het is om zelf het slachtoffer van zo’n daad te worden.
Om uitdrukking te geven aan gevoelens van empathie met de
slachtoffers en hun nabestaanden, worden na dodelijke
geweldsmisdrijven soms stille marsen georganiseerd.
1
, Medeleven met het slachtoffer is tevens een belangrijk motief voor
hulpverlening aan slachtoffers.
Identificatie met het slachtoffer roept vaak in eerste instantie ook
gevoelens van huiver en angst op. Vooral als men bepaalde sociale
kenmerken gemeen heeft met het slachtoffer, kunnen de
angstgevoelens sterk oplopen.
Als de verhalen over waargebeurde misdrijven niet te dichtbij
komen – bijvoorbeeld omdat ze zich in een duidelijk ander sociaal
milieu afspelen – vormen ze daarentegen juist geliefde lectuur.
Neerwaartse vergelijking: De aantrekkelijkheid van criminele
horrorverhalen berust op het aangename gevoel dat men er zelf
beter aan toe is dan het slachtoffer.
Ernstige misdrijven roepen naast empathie met de slachtoffers en
gevoelens van angst ook gevoelens van afschuw en woede op. Men
is moreel verontwaardigd dat de dader een ander zoveel leed
aandoet en kennelijk lak heeft aan elementaire normen van goed en
kwaad zoals respect voor andermans fysieke of seksuele integriteit.
De gevoelens van morele verontwaardiging zijn vooral sterk als het
slachtoffer weerloos en onschuldig was, zoals kleine kinderen die
seksueel misbruikt zijn.
Boosheid, gekoppeld aan morele verontwaardiging, leidt vaak tot
een roep om vergelding. Men verwacht van de overheid dat deze
de dader zijn verdiende loon geeft in de vorm van een forse straf.
De wens dat overtreders van essentiële regels worden gestraft, ligt
diep verankerd in het rechtsgevoel van de meeste mensen.
De informele reacties op ernstige misdrijven hebben door de erbij
loskomende sterke emoties de neiging te ontsporen. In beschaafde
landen staat de overheid daarom terughoudend tegenover
burgerwachten en zeker tegenover burgers die zelf straffen gaan
uitdelen aan vermeende daders (het ‘plegen van eigenrichting’).
Ontsporingen ontstaan des te sneller indien er binnen een
bevolkingsgroep frustraties leven en/of indien de groep zich in zijn
voortbestaan bedreigd voelt.
De binnen de groep levende agressie kan geprojecteerd worden op
de pleger van het misdrijf die als gevaarlijke outsider de schuld
krijgt van alle bestaande problemen. In veel primitieve culturen
werden interne sociale spanningen opgeheven door de rituele
doding van een zogenoemde zondebok. Dit staat bekend als het
zondebokmechanisme. In de huidige tijd kan worden gedacht aan
het uitbreken van rassenrellen naar aanleiding van een echt of
vermeend misdrijf door een asielzoeker in wijken met veel sociale
spanningen. Misdrijven fungeren dan als katalysator van
uitbarstingen van collectieve agressie jegens de groep waartoe de
2
, dader wordt gerekend. Op de daders worden gevoelens van woede
en onmacht afgereageerd die met het gepleegde misdrijf weinig of
niets te maken hebben.
Ernstige misdrijven leiden niet altijd en zeker niet bij iedereen
uitsluitend tot gevoelens van angst en boosheid op de daders. Dit
komt mede doordat misdaad fascineert. Een voorbeeld van zo’n
dader is Willem Holleeder, die lange tijd een soort heldenstatus
had.
Bij een deel van de toeschouwers die zich met daders identificeren,
roept deze identificatie vervolgens weer schuldgevoelens op. Het
eigen geweten staat niet toe dat men zich bewust in positieve zin
identificeert met een misdadiger. Dit schuldgevoel kan op zijn beurt
weer leiden tot een roep om strenge bestraffing van de dader. Door
te eisen dat de dader streng wordt gestraft, corrigeert men de
eigen, deels onbewuste criminele impulsen.
De identificatie met de daders kan ook gevoelens van mededogen
oproepen, dat wil zeggen voor daders die net zijn gearresteerd of
die na hun veroordeling een lange straf uitzitten. Juist de dader
wordt dan als slachtoffer gezien. Dit kan dan leiden tot
reclasseringshulp of strafrechtshervorming.
Ook aan de identificatie met daders als slachtoffers kunnen soms
dieperliggende, collectieve frustraties ten grondslag liggen.
Toeschouwers die zichzelf door de maatschappij tekortgedaan
voelen, zien de door de politie gearrersteerde daders dan als
medeslachtoffers van onrechtvaardige maatschappelijke
verhoudingen. Een voorbeeld hiervan is de dood van de Amerikaan
George Floyd, die de wereldwijde Black Lives Matter beweging in
gang zetten. In dit soort situaties staat de politie voor velen
symbool voor het alledaagse racisme in de maatschappij. In zijn
extreme verschijningsvorm kan deze associatie van politie met
geweld of onderdrukking leiden tot aanslagen op politieagenten.
Niet de dader van misdrijven, maar de politie fungeert dan als
zondebok voor de gevoelens van onvrede over het overheidsbeleid
of bestaande maatschappelijke misstanden.
3
,Durkheim:
De door criminaliteit opgewekte emoties kunnen ook een positieve,
sociaal opbouwende uitwerking hebben. De beroemde Franse
socioloog Durkheim heeft erop gewezen dat criminaliteit juist door
het oproepen van negatieve emoties een positieve sociale functie
vervult. Door hun gevoelens van morele verontwaardiging met
elkaar te delen, bevestigen de groepsleden elkaar in hun
normbesef. Door de dader te veroordelen, bevestigen de
groepsleden bovendien hun collectieve besef van morele
superioriteit (‘wij zouden zoiets nooit doen’). De gezamenlijke
afwijzing van de dader vergroot de saamhorigheid.
1.2 WAT IS CRIMINOLOGIE?
1.2.1. CRIMINOLOGIE ALS PRAKTIJKGERICHTE WETENSCHAP
Een criminoloog is iemand die zich beroepshalve toelegt op de
bestudering van misdaad en straf, maar daarbij, net als de rechter, het
hoofd koel probeert te houden, juist wanneer de emoties bij anderen hoog
oplopen. De criminoloog streeft bij de oordeelsvorming naar een zo groot
mogelijke mate van objectiviteit.
In andere woorden, is de criminologie de wetenschap die zich bezighoudt
met de bestudering van de aard en achtergronden van menselijke
gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze
waarop de overheid en de overige maatschappij daarop reageert.
Volgens deze definitie wordt het wetenschappelijk object (de
criminaliteit) dus bepaald door de inhoud van de strafwetgeving. De
criminoloog bestudeert gedragingen die door de nationale of
internationale wetgever strafbaar zijn gesteld. Binnen dit strafbaar
gestelde gedrag kan onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen
die naar hun aard moreel verwerpelijk zijn, zoals moord, verkrachting of
4
, diefstal van andermans goederen (mala in se) en gedragingen die door
de overheid verboden zijn op praktische gronden, zoals
verkeersovertredingen (mala prohibita).
De criminologie is een ervaringswetenschap, ook wel aangeduid als
empirische wetenschap, dat wil zeggen een wetenschap die door het doen
van waarnemingen kennis probeert te vergaren over haar
studieonderwerp. De meeste criminologen verzamelen empirische kennis
over criminaliteit met de uitdrukkelijke bedoeling daarmee een bijdrage
te leveren aan een betere, dat wil zeggen effectievere en humanere
aanpak ervan. De criminoloog is gericht op het verzamelen van kennis
over een van de oudste en belangrijkste vormen van overheidsbeleid,
namelijk het tegengaan van criminaliteit, tegenwoordig ook wel
aangeduid als het binnenlandse veiligheidsbeleid.
1.2.2. WHAT’S IN A NAME?
De te bestuderen gedragingen worden tegenwoordig meestal niet
aangeduid als misdaad of misdadig gedrag, maar als delinquentie,
criminaliteit of crimineel gedrag. Er wordt in de alledaagse Nederlandse
taal in het algemeen ook niet meer van misdadigers gesproken, maar van
criminelen of delinquenten, omdat de oorspronkelijke termen te hard en
te veroordelend klinken. Iemand die wordt veroordeeld wegens
winkeldiefstal, zwartrijden of rijden onder invloed wordt niet als
misdadiger gezien. Het begrip misdadiger wordt nog wel gebruikt in de
samenstelling ‘georganiseerde misdaad’. Hierbij gaat het om dermate
ernstige misdrijven dat men het kennelijk niet pijnlijk vindt de term te
gebruiken.
De laatste jaren wordt ook weer vaker geschreven over jeugdige
criminelen, terwijl vooral eerst jeugddelinquentie werd gebruikt. Ook
worden nieuwe, hard klinkende termen gehanteerd zoals
‘straatterroristen’. Deze verschuiving in woordkeuze hangt samen met de
grotere ernst van de tegenwoordig door de jeugdrechters behandelde
zaken, maar stellig ook met verharding van de publieke opinie over
misdaad en straf, in het bijzonder indien gepleegd door etnische
minderheden of asielzoekers.
Louter door het gebruik van een bepaalde aanduiding geeft men aan
welke ideologische opvattingen men over het onderwerp misdaad en straf
koestert. Tussen degene die spreekt over ‘straatterroristen’ en degene
die het heeft over ‘deviante jongeren’ of jongeren met ‘multi-
probleemgedrag’ bestaat een wereld van politieke-ideologisch verschil.
1.2.3. DE RELATIVITEIT VAN HET BEGRIP CRIMINALITEIT
5